Leesfragment: Boekenmanie

21 oktober 2012 , door Koen Hilberdink
| | | |

23 oktober verschijnt van Koen Hilberdink Boekenmanie. De geboorte van Johan Polak als uitgever. Polak was ook de oprichter van de Athenaeum Boekhandel. Vandaag kunt u in een voorpublicatie over zijn jeugd lezen. 'Het huis aan het Bachplein was door de Duitsers leeggeroofd en inmiddels bewoond door teruggekeerde joden. En waar de bibliotheek van zijn vader was gebleven, zou voor altijd een raadsel blijven. Nu miste hij de fraaie boeken uit de bibliotheek van zijn vader die zo vanzelfsprekend in het huis van zijn jeugd hadden gestaan.'

 

Johan Polak is een legende in de boekenwereld. De uitgeverij die hij in 1962 samen met Rob van Gennep oprichtte is uitgegroeid tot een begrip. Maar hóé werd Johan Polak uitgever? Wat motiveerde hem het boekenvak in te stappen? Ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van de uitgeverij schreef Koen Hilberdink het verhaal van de jaren die voorafgingen aan de oprichting van uitgeverij Polak & Van Gennep.

Kort na de oorlog leest Polak zijn eerste gedichten van Leopold. Het is een coup de foudre. Obsessief gaat hij op zoek naar bijzondere drukken en edities van de dichter. Zijn liefde voor literatuur deelt hij aanvankelijk met klasgenoot Rudy Kousbroek, maar al snel scheiden hun wegen. Johan Polak zoekt in tegenstelling tot zijn schoolvriend aansluiting bij de vooroorlogse literaire traditie en keert zich af van de moderne poëzie van bijvoorbeeld de Vijftigers. Deze keuze zou zijn uitgavebeleid voor altijd bepalen.

Boekenmanie schetst, naast de aanloop naar de oprichting van Polak & Van Gennep, ook de verwarrende jaren die volgden op de meest traumatische gebeurtenis in de Europese geschiedenis.

Meer van Johan Polak is bij de DBNL te lezen.

[...]

Het leven met een kindermeisje en een hulp in de huishouding in een van de betere buurten van Amsterdam leek idyllisch, maar in het gezin Polak waren zorgen. De lieve en innemende Sara Schwarz was vaak ziek en leed aan nervositeit. Daarvoor ze was behandeld door een psychoanalyticus, maar de therapie had slechts voor korte tijd haar klachten kunnen verlichten. De gevoelige Johan Polak leek op zijn moeder en zijn zwak gestel verhinderde hem tijdens de jeugdjaren ‘volop’ aan het leven deel te nemen. Na schooltijd zat hij het liefst op zijn kamer, waar hij knutselde aan een stellage van laboratoriumfl esjes en kolven. Volgens eigen zeggen had hij haar gemaakt om net als grootvader Leopold Schwarz scheikundige experimenten te doen, maar zijn familieleden wisten dat je dit soort verhalen niet serieus moest nemen. Johan Polak vond zijn bouwwerk vooral mooi en liet het liever onaangeroerd.


Dubbelportret door E. Reitsma-Valença van Johan en zijn broer Rob Polak op negen- en twaalfjarige leeftijd, 1938. Collectie Letterkundig Museum

Niet alleen de gezondheid van moeder en zoon was onderwerp van familiaire zorg, ook de maatschappelijke ontwikkelingen in de jaren dertig van de twintigste eeuw verstoorden de rust in het gezin. De economische wereldcrisis veroorzaakte grote werkloosheid en veel Amsterdammers leefden van een kleine uitkering of werden tewerkgesteld bij de aanleg van bijvoorbeeld het Amsterdamse Bos. Een herinnering aan deze tijd legde Johan Polak later vast: ‘Het was de tijd van de crisis, het stempellokaal, de algemene armoede, de klassenmaatschappij. Nederigheid, dankbaarheid, hoogdoenerij, het een was onlosmakelijk met het andere verbonden. Wanneer de sneeuw viel, vochten tien mensen om de gunst, deze voor een of twee stuivers te mogen wegruimen van de stoep en het stukje straat bij de statige huizen waarin wij onze jeugd hebben doorgebracht.’
De directie van Polak & Schwarz reageerde met beleid op de economische malaise door de salarissen met 13% voor de hoogstbetaalden en met 5% voor de laagstbetaalden te verlagen. En toen in 1936 de devaluatie van de gulden dreigde, werden alle tegoeden in goud omgezet en bij een bank in Londen ondergebracht. Het bedrijf hoefde slechts enkele werknemers te ontslaan. Ook Sammy Polak kon zijn baan bij de gemeente Amsterdam behouden, waardoor de economische crisis in materieel opzicht aan het gezin Polak voorbijging. Wel werd het geraakt door verhalen over de gebeurtenissen in Duitsland, waar het slechte economische getij de politieke verhoudingen ingrijpend had veranderd. Aan de eettafel werd gesproken over Duitse familieleden van vaderszijde die slachtoffer waren geworden van antisemitische maatregelen van Adolf Hitler, die in 1935 de Neurenbergse rassenwetten had ingevoerd. Op grond van deze wet behoorden alle joden, ook ‘assimilanten’, tot het Joodse ‘ras’ en werden ze uitgesloten van bepaalde rechten. De angst dat dit ook in Nederland zou gebeuren, beheerste het leven van Johan Polaks vader, die zijn emoties moeilijk kon verbergen. Tegen interviewster Bibeb zei Johan Polak later over ‘de bange jaren dertig’: ‘Ik heb alles, zeker van m’n achtste jaar af, heel bewust ondergaan. Mijn vader had veel familie in Duitsland, hij heeft ontzettend veel mensen weggeholpen.’ Ook beïnvloedden de verhalen uit Duitsland het beleid van de directie van Polak & Schwarz, die uit vrees voor onteigening van joods bezit in 1939 geld naar een Amerikaanse bank bracht.
De ondergangstemming in de familie Polak zou een schaduw werpen over de schooljaren van Johan Polak. Hij was altijd een goede leerling geweest, maar in de hoogste klas van de Eerste Openluchtschool voor het Gezonde Kind waren de prestaties minder geworden. Na de zomer van 1941 wilde hij naar Het Amsterdams Lyceum aan het Valeriusplein, dat was gevestigd in een gebouw opgetrokken in de stijl van de Amsterdamse School en bekendstond om de open pedagogische sfeer. Het was een van de eerste scholen met een afdeling gymnasium en een afdeling hogere burgerschool. Net als zijn broer Rob koos Johan voor het gymnasium, maar rector C.P. Gunning won om tot een verantwoorde keuze te komen bij de hoofdonderwijzer informatie over hem in. Die schrijft dat hij ‘netjes en accuraat is’, maar ook last heeft van bijziendheid, ‘nogal vreesachtig van aard’ is, ‘beschikt over weinig spierkracht’, ‘meisjesachtig doet’ en ‘liefhebbert in chemie’.
Met deze jongen is wat aan de hand, zal de rector van Het Amsterdams Lyceum gedacht hebben en hij plaatste Johan Polak daarom in de eerste klas van de hogere burgerschool. Deze schoolopleiding zonder klassieke talen was minder prestigieus dan het gymnasium, en een diploma verschafte geen toegang tot bijvoorbeeld de letterenstudies, al had Johan Polak toen nog geen ambities in die richting. Rond zijn twaalfde levensjaar droomde hij ervan, en daarin leek hij op zijn vader, dokter te worden. De medische belangstelling kwam voort uit bezorgdheid over zijn gezondheid en op zoek naar herkenning las hij bij voorkeur jeugdboeken over door ziekte getroffen kinderen. Top Naeffs Schoolidyllen, waarin het rebelse schoolmeisje Jet van Marle aan een longontsteking overlijdt, was zo’n boek. Vanaf zijn dertiende jaar werd de medische belangstelling serieus en studeerde hij regelmatig in het populaire De nieuwe geneeskunde van de Franse arts dr. O. Dubois, waardoor hij kennis opdeed in de ziekteleer, maar wellicht ook de basis legde voor een levenslange hypochondrie.
De hoofdonderwijzer repte in zijn brief aan de rector van Het Amsterdams Lyceum met geen woord over de problemen van de familie Polak die van invloed zijn geweest op de prestaties en psychische gesteldheid van de jongste zoon. Johan Polaks vader overleed in april 1940, drie weken voor de inval van de Duitsers, op zesenvijftigjarige leeftijd aan de gevolgen van een hartaanval. Sara Polak-Schwarz moest daarna haar twee zonen alleen opvoeden, wat mede gezien de aangebroken ongure tijden een zware taak was. Wat Johan Polaks vader lange tijd had gevreesd, was een aantal weken na zijn begrafenis door de komst van de Duitse bezetter in Nederland voor joden een harde realiteit geworden.
Het verblijf op Het Amsterdams Lyceum was voor Johan Polak door een Duitse anti-joodse bepaling van korte duur. Al na een maand (op 5 oktober 1941) moest hij samen met tweeënzeventig andere leerlingen de school op last van de Duitsers verlaten, die hadden bepaald dat joodse en niet-joodse kinderen naar aparte scholen moesten. De docenten en leerlingen van Het Amsterdams Lyceum waren geschokt en rector C.P. Gunning gaf aan deze gevoelens uiting tijdens een ‘Vaart Wel’-bijeenkomst in de aula van de school. Na de emotionele bijeenkomst waarbij de rector met tranen in de ogen de leerlingen had toegesproken, vertrokken Johan Polak en zijn joodse schoolgenoten naar het Joods Lyceum aan de Voormalige Stadstimmertuin nr. 1 in het centrum van Amsterdam. Hier kwamen joodse leerlingen van verschillende scholen uit Amsterdam en omgeving samen.
Aan het Joods Lyceum doceerden de bekende historici Jacques Presser en Jaap Meijer en de letterkundige Sem Dresden. Hun lessen waren van hoog niveau, net als de culturele activiteiten die zij voor de leerlingen organiseerden. Het Joods Lyceum leek op een gewone school, maar achter een façade voltrok zich een groot drama. Bijna dagelijks vertrokken leerlingen en leraren ‘met onbekende bestemming’, om nooit meer terug te keren. Johan Polak voelde zich op zijn nieuwe school onveilig en miste Het Amsterdams Lyceum. Toen rector Gunning hem op 12 november 1941 had gefeliciteerd met zijn dertiende verjaardag, schreef hij terug: ‘Geachte Mijnheer Gunning, hartelijk bedankt voor de gelukwensen. Ik ben een beetje laat, maar ik zit midden in proefwerken en repetities. Het gaat hier op dit Lyceum best. Ik verlang nog naar Het Amsterdams Lyceum of het Lyceum van “Gunning” zoals we het oneerbiedig noemen. Nu dag hartelijke groeten, ook aan uw Vrouw, Johan Polak.’ Een paar maanden later, op 1 januari 1942, werd C.P. Gunning op last van de Duitsers ontslagen en vervolgens gearresteerd. Hij was in hun ogen een ‘Judenfreund’.
Johan Polak bezocht tot de zomer van 1943 het Joods Lyceum. Snel daarna werd de familie Polak tijdens een grote razzia in Amsterdam op 23 juni 1943 afgevoerd naar het doorgangskamp Westerbork, van waaruit tijdens de bezettingsjaren bijna 107.000 joden uit Nederland zouden vertrekken om elders in Europa in concentratiekampen de dood te vinden. Het gezin Polak bleef dit lot bespaard. De nieuw aangetreden directeur Cook Brummer van Polak & Schwarz (het joodse bedrijf was door de Duitsers onteigend en directeur Dolph Schwarz had naar Zwitserland weten te vluchten) had ervoor gezorgd dat de familie Polak een stempel op het persoonsbewijs had gekregen waarmee ze was vrijgesteld van deportatie. Toen een aantal familieleden toch naar Westerbork werd gebracht, intervenieerde hij succesvol. Johan Polak vertelde later over deze episode: ‘Ik heb een korte tijd in Westerbork gezeten, maar wij zijn er weer uitgekomen omdat wij op een lijst stonden. Aus der Fünten heeft ons er persoonlijk heen gestuurd. Hij wist dat mijn oom een zoetstof had ontdekt en zei: “Einer hat schon so süss zu mir geredet. Aber trotzdem gehen Sie doch nach Westerbork und sollen Sie es auch einmal ansehen”.’
De familie Polak werd op 28 juni 1943 ‘bis auf weiteres’ vrijgelaten en keerde met een gewone trein terug naar Amsterdam, waar het ook voor joden met een zogenaamde vrijstelling levensgevaarlijk was geworden. Bijna een half jaar na Westerbork dook de familie daarom onder, daarbij geholpen door de directie van Polak & Schwarz, die zorgde voor geld en valse persoonsbewijzen. Broer Rob verbleef op diverse adressen in Utrecht en Amsterdam, Johan en zijn moeder woonden onder de naam Van der Pol in een kamer in pension De Raat in Voorthuizen op de Veluwe. Sara Polak-Schwarz en haar twee zonen overleefden de Holocaust, maar over wat ze tijdens de onderduiktijd hadden meegemaakt heeft Johan Polak nooit met iemand willen spreken. Een enkele keer, bijvoorbeeld in een interview met Bibeb, stipte hij deze periode even aan: ‘We waren daar met anderen, niet-joden. Een van hen zei tegen mij: “God jongen, wat heb jij een joods profiel.” We hadden valse persoonsbewijzen en liepen gewoon buiten. Eigenlijk vreselijk gevaarlijk. Maar mijn moeder zag er onjoods uit. Lichte ogen, een heel mooi klein mondje.’


Sara Polak-Schwarz, ca. 1940. Archief Rob Polak

Toen Johan Polak als zestienjarige jongen in Amsterdam was teruggekeerd, hoorde hij dat grootmoeder Schwarz in concentratiekamp Bergen-Belsen was omgekomen. Zijn geliefde tante Ella en oom Jo Bruske en zijn twee nichtjes, bij wie hij veel en graag over de vloer kwam, een aantal andere familieleden en veel klasgenoten van het Joods Lyceum waren er niet meer. Het huis aan het Bachplein was door de Duitsers leeggeroofd en inmiddels bewoond door teruggekeerde joden. En waar de bibliotheek van zijn vader was gebleven, zou voor altijd een raadsel blijven. Broer Rob had vlak voor zijn vlucht naar het eerste onderduikadres nog enkele dichtbundels mee kunnen nemen, maar voor Johan Polak was dat niet de eerste zorg geweest. Nu miste hij de fraaie boeken uit de bibliotheek van zijn vader die zo vanzelfsprekend in het huis van zijn jeugd hadden gestaan.
Ook directeur Dolph Schwarz van Polak & Schwarz had de Holocaust overleefd en was weer in functie. Vijf maanden na de bevrijding kon hij melden dat door de export naar Amerika en Zweden winst werd gemaakt. Dat verzachtte echter niet ‘Het grote verdriet’ dat Johan Polak en zijn familie was aangedaan en dat hun leven ingrijpend zou veranderen. Vóór de oorlog was hij een gewone Amsterdamse jongen geweest, maar de Duitsers hadden van hem een joodse jongeman gemaakt, die door dit ‘stigma’ voor altijd tot een kwetsbare minderheid zou behoren. Eenmaal terug in Amsterdam merkte hij bovendien dat anti-joodse stereotypen niet waren verdwenen en zij raakten hem meer dan ooit. Vanaf dat moment was hij alert op wat hij noemde ‘de nieuwe golf van antisemitisme’.

[...]

Copyright © Koen Hilberdink
Athenaeum—Polak & Van Gennep, Singel 262, 1016 ac Amsterdam

Athenaeum - Polak & Van Gennep

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum