Leesfragment: Tranen en bajonetten

27 november 2015 , door Marja Pruis

Vannacht bij Athenaeum.nl, overmorgen in De Groene Amsterdammer: Marja Pruis over Yasmine Allas, Nagelaten verhalen: 'een roman verstopt in voortwoekerend proza'.

De samenwerking tussen Athenaeum Boekhandel en De Groene Amsterdammer is versterkt: op de site van De Groene kunt u de besproken boeken direct bij Athenaeum kopen.

Soms is het nog niet eenvoudig een roman ook als een roman te benaderen. Als een kunstwerk bedoel ik, in plaats van als een cri du coeur. Niets mis met dat laatste, maar als het op die categorie aankomt moet je als recensent misschien a priori een andere positie innemen. Iets meer relaxed, en minder formeel. Hier legt iemand immers haar persoonlijke hart en ziel op tafel, wat zou je daar nog op gaan staan stampen? Aan de andere kant: is ook bij een romanschrijver niet altijd het hele hebben & houden in het geding? Waarom zou je met de een, die opzichtiger aan verdichting doet, minder clementie hebben dan met de ander, die middels het schrijven een persoonlijk trauma aan het verwerken is? Het zijn de overwegingen van een recensent die zichzelf overduidelijk moed aan het inschrijven is.

Weliswaar benoemt Yasmine Allas in Een nagelaten verhaal haar geboorteland niet, ik moest even opzoeken waar ze ook alweer vandaan komt — Somalië —, en gebruikt ze als plaatsaanduiding slechts de kennelijk verzonnen naam ‘Hardoe’, het verhaal dat ze hier vertelt is tamelijk onopgesmukt háár verhaal. De kern van het drama wordt verwoord op de eerste pagina, als de vertelster in het gezelschap van een cameraploeg na 23 jaar voet zet op haar geboortegrond. ‘Ik ben thuis, dacht ik toen de motoren van het kleine toestel dat me naar Hardoe had gebracht waren uitgezet.’ En de lezer weet onmiddellijk: met zo’n hoge verwachting kan iemand alleen maar van een verschrikkelijk koude kermis thuiskomen. Want, voorzover er ooit al ergens een thuis bestaat anders dan in je kinderziel: het land is veranderd, zijzelf is veranderd. Haar voormalige landgenoten herkennen haar niet meer als één van hen. Ze dacht dat het makkelijker was om voor een televisieprogramma op stap te gaan, maar het tegendeel blijkt het geval. Als zij tranen plengt, moeten die tot haar ergernis onmiddellijk worden vastgelegd. Ook vervelend: de cameraman drukt onverhoeds zijn lippen op die van haar. En interviewer Rob stinkt, begrijpt eigenlijk niets en blijkt ’s nachts een gezicht van oude lappen te hebben.

Ook even opgezocht: met wie was Yasmine Allas destijds ook weer op pad naar Somalië? O ja, Paul Rosenmöller. Ook lullig, om achteraf te moeten lezen dat je vooral als stoorzender hebt gefungeerd. Maar volgens het persbericht van de uitgever werd het eerste exemplaar van de roman overhandigd aan dezelfde Rosenmöller, dus misschien dat ‘Rob’ uit de roman wel heel ver afstaat van ‘Paul’ in de werkelijkheid. Toch is die eerste pagina’s een gevoel van wrevel moeilijk te onderdrukken. Behalve met de uitgangspositie van de schrijfster, iets tussen naïviteit en koketterie in, heeft dat ook te maken met haar verteltoon. Die is niet zozeer introspectief, onderzoekend of beschouwend, maar onmiddellijk en permanent hoog dramatisch, wat een beetje kinderlijk overkomt, zeker als het maar duurt en duurt. Even plechtstatig als richtingloos zoekt de vertelster haar weg, en de lezer met haar, zonder iets wezenlijks te weten te komen. Over de toestand in het land: ‘Steeds hebben jullie bajonetten op geweren geschoven en deze op elkaar gericht en nee, het is niet bij dreigen gebleven, jullie hebben met scherp geschoten, zonder genade, zonder schaamte, zonder schuldbesef. Eigenlijk ben ik woedend op jullie, maar toch kom ik, want hier groeide ik op, als enig kind tussen volwassenen.’

Het is de toon die je alleen accepteert van iemand die van elders komt en kennelijk heeft geleden, maar die ook als effect heeft dat je al heel snel afhaakt. Nuances of verklaringen komen niet aan de orde, exotische herinneringen haken zich eentonig aan exotische herinneringen en alle problemen van emigratie en integratie, heimwee en schrijverschap worden onhandig en houterig in dialoogvorm afgehandeld.

In die dialogen stelt de vertelster schreeuwend en wanhopig hardop vragen waarvan je zou willen dat haar schepper de antwoorden daarop had gezocht alvórens ze deze roman ging schrijven, en niet tijdens. ‘Ik wil mijn leven begrijpen, begrijpen hoe mijn moeder, die zo goed wist hoe ze met mensen om moest gaan, er geen idee van had wat ze met mij, haar eigen dochter aan moest.’ In gesprek met een oude bekende die ze daar onverwacht toch nog opduikelt – en snel verstopt voor het oog van de camera – stromen haar ogen wederom vol met tranen. ‘Ik had en heb de mogelijkheid om de problematiek van mijn geboorteland aan de wereld te vertellen en dat heb ik nagelaten, drong tot me door.’ Hier past slechts een tja in kapitalen.

Des te jammerlijker, omdat er wel degelijk een roman verstopt zit in dit voortwoekerende proza. Torretje, zoals de vertelster door haar familie wordt genoemd, recapituleert de moeilijke liefdesgeschiedenis van haar ouders, Zeyneb en De Vreemdeling, en die passages zijn vaak erg mooi. Ook de manier waarop ze de levensverhalen van haar tante en oma vertelt, maken indruk. Allas kan volstrekt oorspronkelijk en heel fysiek over het vrouwenlichaam schrijven, bijvoorbeeld over de verwarrende verlangens tussen kleine meisjes en oudere mannen, maar ook over de troost die een jongetje ondervindt van de geur van zijn moeders lichaam. ‘Zoet rook ze, krachtig zoet, bedwelmend bijna, maar tegelijk een beetje muf, als bijna uitgebloeide passiebloemen op een late zomeravond.’ Het klinkt paradoxaal voor zo’n door autobiografie ingegeven roman, maar het lijkt erop alsof Allas zichzelf als schrijfster in de weg heeft gezeten.

De Groene Amsterdammer
Dichters & Denkers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum