Leesfragment: Verlovingstijd

01 september 2009 , door Maarten 't Hart
| |

Verlovingstijd, het nieuwe boek van Maarten 't Hart waaruit hieronder het eerste hoofdstuk volgt, verscheen 25 augustus. Na de begrafenis van hun stiefvader vertelt een hoogbejaarde moeder aan haar twee zoons dat haar huwelijk met hun vader een vergissing was. De verteller is een van die zoons. Het is echter maar de vraag of hij, zo dat al mogelijk is, zélf de juiste partnerkeuze heeft gemaakt.

Verlovingstijd speelt zich af in Maassluis, eind jaren veertig. In het stadje vestigt zich een fietsenmaker die fout was in de oorlog. Twee verschoppelingen, de zoon van de fietsenmaker en een zoon van een rioolwerker, vinden elkaar. Hun hechte vriendschap wordt echter steeds beproefd omdat de fietsenmakerszoon al sinds de bewaarschool de vriendinnetjes afpakt van de rioolwerkerszoon. Zelfs later, als ze beiden in Leiden studeren, blijft dit patroon binnen hun vriendschap gehandhaafd, totdat het uiteindelijk, op onthutsende wijze, wordt doorbroken.

 

Uitvaart

Op een zonnige, windstille septemberdag stoven wij naar een groeve in Groningen. Jarenlang had mijn moeder daar met mijn stiefvader in Baflo gewoond. Zij was daar, 'zo dicht onder de poolcirkel', zoals zij zei, langzaam weggekwijnd. Uiteindelijk had zij mijn stiefvader, vlak voor hij begon te dementeren, zo ver gekregen dat hij erin toestemde om te verhuizen naar de landouwen onder Schipluiden, waar mijn moeder en hij geboren en getogen waren. Als voorwaarde stelde hij wel dat hij in Baflo begraven wilde worden. Vandaar dat wij ons drie dagen na zijn overlijden van Zuid-Holland naar Noord-Groningen begaven.
Dat wij die tocht per touringcar zouden maken, was bij wijze van spreken reeds van voor de grondlegging der wereld door God voorbeschikt. In onze clan worden steevast bij kraamvisites, doopplechtigheden, confirmaties, huwelijken en begrafenissen touringcars ingehuurd. Het kan ook moeilijk anders, daar zowel mijn vader als mijn moeder, prettig overzichtelijk, voorzien is van negen broers en drie zussen. Met wederhelften en nakroost erbij vul je dan algauw een dubbeldekker.
Eerder al waren we, vanwege de huwelijksvoltrekking van mijn moeder en stiefvader, met een touringcar diagonaal door Nederland gekruist. Daags na de begrafenis van mijn vader had mijn moeder mij bezworen dat ze nimmer meer zou huwen. Niettemin had ze mij, nota bene aan de telefoon, een dozijn jaar na de dood van mijn vader totaal overrompeld met de volstrekt onverwachte mededeling: 'Ik ga weer trouwen.'
'Met wie?' had ik gevraagd.
'Met Siem.'
'Hoe kom je aan Siem?'
'In de krant zag ik een overlijdensadvertentie van zijn vrouw. Ik heb hem opgebeld om hem te condoleren. Zo is 't gekomen.'
Ze had niet toegelicht hoe uit haar condoleance zo miraculeus snel liefde opgebloeid was, maar uiteraard werden we gesommeerd naar de bruiloft in Baflo te komen. Toen mijn broer hoorde dat ons gehavende gezin dankzij dat condoleancehuwelijk met zes stiefzussen zou worden uitgebreid, had hij een week amper geslapen.
'Niet te geloven, zomaar zes zusjes erbij! Het moet toch gek gaan wil daar niet een sexy stoot bij zijn waar je van omrolt.'
Na onze diagonale dubbeldekkerstocht zaten wij al in het krappe gemeentehuisje van Baflo toen die zes zusjes binnen marcheerden. Zes schonkige, vadsige, wijdbeense wijkverpleegsters. Stuk voor stuk zo hartelijk dat het mij niet deerde dat ze eruitzagen als Deense doggen. Desondanks was mijn broer diep ontgoocheld. Tijdens de trouwdienst-aan-huis weigerde hij om mee te zingen. Toen de dominee, aan het begin van die trouwdienst, bij wijze van alternatief voor het kerkorgel, een taperecorder in de vensterbank had geinstalleerd en daaruit geen ander geluid tevoorschijn wist te toveren dan hevige bandruis, zei mijn broer: 'Hoor nou toch, lied 33.'
Hoe spijtig uiteraard dat niemand van de aanwezigen daar wist welk lied onder nummer 33 in de onvolprezen zangbundel van Johannes de Heer figureert. Maar zelfs als ik het niet had geweten, zou ik toch dadelijk hebben begrepen dat mijn broer doelde op de fameuze zondagsschoolschlager: 'Daar ruist langs de wolken een liefelijke naam.'
Dat zongen we niet. We zongen psalmen. De dominee verbond mijn moeder in het huwelijk met een man die uit dezelfde mal van de Schepper afkomstig leek te zijn als meester Splunter. Goed, u, beste lezer, weet niet wie meester Splunter is, maar mijn broer en ik hebben allebei bij hem in de klas gezeten. Beiden zijn wij nog van voor de watersnood, maar mijn broer is zeven jaar jonger, dus toen hij bij Splunter in de klas kwam, was de onderwijzer inmiddels zeven jaar ouder. Maar zijn vocabulaire was nog geen spat veranderd. Zijn favoriete uitdrukking luidde: 'Ik zal je ribbenkast blauw verven.' Was hij iets vriendelijker gestemd, dan riep hij: 'Ik zal het Wilhelmus op je ribbenkast tokkelen.' Minder prettig was als hij meedeelde dat hij, in plaats van het Wilhelmus, psalm 119, alle 88 coupletten, op je ribbenkast ten gehore wilde brengen.
Dat we hem, ook al hadden we zijn getokkel overleefd, nu weer terugzagen in de gedaante van Siem Schlump, was uiteraard een kwaad voorteken. Toch overtrof het optreden van de dubbelganger van meester Splunter, die wij vanaf de huwelijksbevestiging meesmuilend Oom Siem noemden, onze stoutste verwachtingen. Nadat mijn moeder in Baflo bij hem was ingetrokken, verbood hij haar om ons op te bellen. Te duur. Op zondagmorgen mocht zij ook niet meer naar haar favoriete tv-programma Hour of Power kijken. Dat was te wuft, te werelds, te weinig wedergeboren. Doorkruisten wij diagonaalsgewijs Nederland om onze moeder te bezoeken, dan werden wij door Siem Schlump weggekeken. Dus troffen wij mijn moeder in smoezelige horecagelegenheden van Bethlehem of Winsum, waar zij dan van Baflo uit heen fietste.
Tegen mijn broer uitte mijn moeder in Bethlehem soms een enkele klacht. Maar omdat ze, als ze haar mond al opendoet, leven en dood bestrijkt met staande uitdrukkingen, herhaalde mijn broer lacherig tegen mij wat zij bij andermans klachten altijd paraat heeft: 'Klagers hebben geen nood', 'We sukkelen hier in Baflo zoetjes van dag tot dag voort', 'Golgotha ligt om de hoek', 'We kauwen dapper ons tranenbrood', 'Meer hartepijn dan maneschijn.'
Toen bij Siem Schlump de ziekte van Alzheimer schuchter haar opwachting maakte, veerde mijn moeder op. Het begon ermee dat hij de namen van zijn kleinkinderen amper nog kon opdreunen. Tegen de tijd dat hij zijn zes dochters door elkaar begon te halen, was hij al zo ver heen dat hij niet meer protesteerde als mijn moeder naar Hour of Power zapte. Hoogstens zei hij dan tegen haar: 'Mevrouwtje, wilt u dat afzetten.' Want hij was opeens, tot haar grote schrik, u tegen haar gaan zeggen, en haar 'mevrouwtje' gaan noemen. Ze kon ons weer opbellen. Ze wist hem, die nog maar weinig meer wist, ertoe over te halen om te verhuizen naar Maasland.
Voorbeeldig had ze hem na die verhuizing jarenlang thuis verzorgd. Zelfs toen hij als hij van het toilet kwam, zijn productie meebracht en deze, onder verwijzing naar de wonderbare spijziging in het evangelie, blijmoedig aan de aanwezigen uitdeelde, mochten wij het woord 'onhoudbaar' niet in de mond nemen. Aan mijn broer overhandigde Oom Siem altijd gul de grootste brokken. Uiteindelijk bleek een plaats in een verzorgingstehuis onontkoombaar. Tweemaal per dag bezocht mijn moeder hem daar. Ze leed inmiddels zelf aan de ziekte van Parkinson en kon de afstand per fiets, vooral's winters, niet zo makkelijk overbruggen zonder rustpauze. Bij een veilingrestaurant stapte ze af en streek ze even op het binnentuinterras neer. Ze kreeg te horen dat ze daar niet mocht zitten zonder iets te gebruiken. Ze bestelde een kop koffie. Met haar hevig bevende parkinsonhanden kon ze die niet opdrinken zonder te morsen. Ze vroeg om een rietje, zodat ze haar koffie zou kunnen opzuigen. 'Mevrouw, rietjes serveren we hier alleen bij de ranja,' zei de kelner bars. Onaangeroerd liet mijn moeder haar koffie derhalve telkens staan.
Toen Siem Schlump uiteindelijk na al deze bizarre beproevingen kalm overleed, kon ik er niet achter komen hoe mijn moeder eraan toe was. Voor in de touringcar zat ik naast haar. Mijn broer zat schuin achter ons aan de andere zijde van het gangpad, en we reden naar onze sanitaire verpozingsstop in een aan het Wolderwijd gelegen motel ergens in de buurt van Harderwijk. Het was verbazingwekkend hoe akelig snel wij voortstoven in de dubbeldekker.
Toen wij van de A20 afsloegen naar de A12, tikte mijn broer mij op mijn schouder.
'Kom even hier zitten,' zei hij.
'Wat is er?' vroeg ik toen ik naast hem was neergestreken.
'Ze doen wie 't eerst in Baflo is,' fluisterde hij.
Ik keek naar de lijkwagen, die voor ons uit reed. Telkens week hij uit naar de linkerrijstrook om in te halen. Dan volgde onze dubbeldekker meteen. Al snel was mij duidelijk dat de lijkwagen ons probeerde af te schudden. Roekeloos slingerend week hij na zo'n inhaalmanoeuvre waarbij hij naar de rechterrijstrook was teruggekeerd, zonder richting aan te geven opeens onverwacht weer naar de linkerrijstrook uit, gaf dan gas en stoof razendsnel weg. Waarop onze chauffeur dan doorgaans dadelijk ook de linkerrijstrook opzocht en gas gaf.
'Zullen we hier iets aan doen?' vroeg mijn broer. 'Dit is straalbezopen. Waar nog bij komt dat de kist even opveert als die lijkwagen zo flitsend naar de linkerrijstrook schiet. Kijk maar, daar huppelt hij weer.'
Mijn broer had een punt. Telkens maakte de kist bij het uitwijken en invoegen een luchtsprongetje. Als gevolg van die danse macabre was het rouwkleed er reeds half van afgegleden. Open en bloot konden we het gelakte fineer van de kist zien glanzen door de glazen achterruit van de lijkwagen heen.
'Ben je 't ermee eens als ik mij even met de chauffeur versta?' vroeg mijn broer.
'Ik sta pal achter je.'
'Nee, blijf jij maar zitten, jij moet ons moedertje even afleiden, zodat haar ontgaat dat ik met die chauffeur smoes.'
Ik ging weer naast mijn moeder zitten. Mijn broer daalde af naar de chauffeur, fluisterde iets in zijn rechteroor, kreeg een gefluisterd antwoord terug, fluisterde weer iets, waarop de chauffeur stuurs knikte en mijn broer zijn zitplaats opzocht. De voor ons uit stuivende lijkwagen week nogmaals roekeloos uit naar de linkerbaan. Onze chauffeur claxonneerde, maar volgde niet. In de lijkwagen veerde de kist even hoog op en schudde het rouwkleed helemaal af. Lange tijd nog kon ik, omdat wij zo hoog zaten, de lijkwagen volgen in zijn grillige gang van rechter- naar linkerrijstrook en weer terug, totdat hij uiteindelijk uit het zicht was verdwenen.
We bereikten de uitspanning aan het Wolderwijd. Mijn moeder vroeg waar Oom Siem was, mijn broer zei: 'Die is al doorgereden naar Baflo.'
Zo'n dubbeldekker uitladen, iedereen over tafeltjes verdelen, erop toezien dat oud en jong zich, gelet op de lange tocht die nog zou volgen, naar een toilet begeeft, en vervolgens de hele meute weer inladen. dat is een logistieke operatie waar tact, vernuft en uiterste waakzaamheid voor vereist worden. Doorgaans raak je een van die op het toilet dralende bejaarde broers, zusters, schoonzusters, zwagers, neven, nichten kwijt, vooral als ze van de koude kant zijn. Steevast blijkt er, als je denkt dat iedereen weer in de bus zit, een aangetrouwde oom of tante, neef of nicht te ontbreken, en dan moet je eerst achterhalen wie je mist, waarna je vervolgens terugholt naar de uitspanning. Scherp dient er daarbij op toegezien te worden dat niemand van de al weer in de
bus geklommen bejaarden je volgt om je te helpen zoeken, want die raak je dan gegarandeerd ook kwijt.
Inderdaad bleek toen mijn broer en ik iedereen weer de bus in hadden gedreven, de oudste broer van mijn moeder zoek te zijn. Mijn broer zei: 'Oom Joost pikken we straks op de terugweg wel weer op', maar daar wilde mijn moeder niet van horen, dus moest ik gaan zoeken, terwijl mijn broer er scherp op toezag dat niemand de bus verliet. Bij een sigarettenautomaat trof ik de oude man aan. Daar stond hij wild op te bonken, alsmaar uitroepend dat hij er geld in had gegooid zonder dat er sigaretten uit waren gekomen. Ik sleepte de hevig tegenstribbelende grijsaard mee naar de touringcar.
Voort ging het weer, onder een blauwe hemel met frisse, hagelwitte Biotexwolkjes, over snelwegen die warempel, naarmate we dichter bij Baflo kwamen, steeds stiller werden. In Baflo parkeerden we bij de gereformeerde kerk. Waren zijn zes dochters met echtgenoten en nageslacht al gearriveerd? Dat bleek nog niet het geval te zijn, maar we hadden de tijd. Even onbegrijpelijk als verontrustend was evenwel dat ook de lijkwagen nog niet gearriveerd bleek te zijn.
'Enig idee waar de lijkwagen uit kan hangen?' vroeg mijn broer aan onze touringcarchauffeur.
'Kan overal zijn,' zei de man uiterst gemelijk. 'U was 't er niet mee eens dat wij bij mekaar in de buurt wilden blijven, dus zodoende.'
'Hij wist toch wel waar hij zijn moest?' vroeg ik uiterst beleefd.
'Griffermeerde kerk Baflo,' zei de chauffeur.
'Hij is voor ons uit gereden. Hij zou hier toch allang hebben moeten zijn?'
'U had ons niet uit elkaar moeten halen.'
'U beiden maakten er een achtervolgingswedstrijd van.'
'Gun ons een verzetje.'
Ook toen de zes dochters, de een na de ander, met al hun wederhelften en nazaten in diverse stationcars gearriveerd waren, kon de kerkelijke plechtigheid nog niet beginnen. Reeds speelde het orgel, reeds had de ouderling van dienst ons uitgenodigd om alvast in de consistoriekamer de hand te drukken van de ruisende taperecorderdominee met zijn onberispelijke, apostolische puntbaardje. Maar nog altijd geen lijkwagen. Omdat de voornaamste zorg van mijn moeder was dat er tijdens de rouwdienst uitsluitend psalmen in de oude berijming zouden worden gezongen, ontging haar dat Oom Siem vooralsnog ontbrak bij zijn eigen begrafenis.
'Kunnen we misschien alvast beginnen?' vroeg ik de dominee.
'Erg ongebruikelijk,' zei hij. 'Kist voor in de kerk, dat is toch wel het minste.'
'Waar kan hij nou blijven?' vroeg mijn broer.
'Is er hier een plaatsje in de buurt waarvan de naam lijkt op Baflo?' vroeg ik aan de dominee. 'Kan hij daarheen gereden zijn?'
'Balloo misschien,' zei de dominee.
'Zou hij daar soms bij de gereformeerde kerk staan?' vroeg mijn broer.
'Balloo ontbeert een gereformeerde kerk,' zei de dominee.
'Weet u 't zeker? Een plaats in Nederland zonder gereformeerde kerk? Daar wil ik gaan wonen,' zei mijn broer.
Vandaag de dag hoeft er, komt zo'n lijkwagen niet opdagen, geen probleem te zijn. Iedereen heeft immers een mobiele telefoon. De chauffeur van de touringcar belde zijn collega, kreeg echter geen gehoor.
'Die vertreedt zich buiten, terwijl z'n mobi nog op z'n dashboard ligt. En in z'n wagen is natuurlijk niemand die hem kan opnemen. Afijn, ik blijf 't wel proberen.'
Dus toen iedereen reeds in de kerk had plaatsgenomen voor de rouwplechtigheid, wist nog steeds niemand waar het stoffelijk overschot uithing. De organist improviseerde uitbundig over psalm 103, 'Gelijk het gras is ons kortstondig leven', en ik dacht: ook hier, zoals vrijwel overal, zo'n toetsendrukker die zelf niet hoort hoe belabberd dat gebroddel klinkt. Toen mengde zich een schallende claxon met de donkere bastonen van het zestienvoetspedaalregister van het orgel.
'Daar zul je hem hebben,' zei ik. 'Goddank, moeder heeft nog niets gemerkt.'
In de oude berijming zongen we de ene psalm na de andere, zodat niet alleen ik, maar bovenal mijn moeder alles uit het hoofd kon meezingen. Ze fleurde daar geweldig van op. Toen ze van de kerk direct achter de baar aan te voet tussen mijn broer en mij in naar de groeve schreed, zei ze stralend: 'Wat een heerlijkheid, alle psalmen oude berijming.'
Met een glimlach op haar lippen zag zij toe hoe haar tweede echtgenoot in de groeve verzonk, en toen mijn broer en ik, na koffie en cake in een zijzaaltje van de kerk, onze immens zware logistieke opgave bevredigend hadden afgehandeld, en iedereen uiteindelijk weer in de touringcar zat, prevelde ze toen we Baflo verlieten nogmaals: 'Oude berijming.'
Toen zei ze: 'En ik heb 't wel gezien hoor, jij hebt ook alles uit je hoofd meegezongen, de Heere heeft jou nog lang niet losgelaten. Je broertje wel, de Heere weet zo langzamerhand wel dat dat een hopeloos geval is, maar jou houdt Hij nog vast bij een pink.'
'In 't Woord zijn juist de oudste zonen altijd de slechteriken,' zei ik, 'Kain en Abel, Ezau en Jakob, de verloren zoon is ook de jongste van de twee, dus met Pleun komt 't echt nog wel goed.'
'De Heere heeft ze mij omgekeerd gegeven, eerst Abel, toen Kain, eerst Jakob, toen Ezau.'
'Kom nou toch,' zei ik, 'je weet zelf dat ik, al ben ik dan nu kaal, over mijn hele lichaam heen net zo behaard ben als indertijd Ezau, terwijl bij Pleun al wat hij aan haar bezit uitsluitend op z'n hoofd groeit.'
'Ja, hij heeft een mooie kop met zwarte krullen,' zei ze trots, 'net als m'n broers en m'n vader.'

Copyright © 2009 Maarten ’t Hart
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt,
door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook,
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bv Uitgeverij De Arbeiderspers,
Herengracht 370-372, 1016 CH Amsterdam.
No part of this book may
be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without
written permission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372,
1016 CH Amsterdam.

pro-mbooks1 : athenaeum