Leesfragment: Compromissen en rotte compromissen

20 november 2009 , door Avishai Margalit
| |

Komende maandag verschijnt Avishai Margalits nieuwste boek, Compromissen en rotte compromissen, in de vertaling van Ronald Kuil bij Uitgeverij Boom. Vannacht mogen we de eerste pagina's al lezen, en kunt u al een exemplaar reserveren.

Vrede bestaat bij de gratie van compromissen. De ene strijdende partij doet water bij de wijn en de andere ook. Gaat vrede immers niet voor alles? Avishai Margalit stelt dat compromissen onmisbaar zijn voor het politieke bedrijf. Sommige compromissen zijn echter onmiskenbaar ‘rot’. We moeten ze niet willen sluiten, zelfs niet als we daardoor oorlog riskeren of bestendigen.

Als zelfverklaard filosoof van de voorbeelden analyseert hij diverse concrete compromissen uit het verre en nabije verleden: de afschaffing van de slavernij in de VS, de Overeenkomst van München, de Yalta Conferentie en de vredesonderhandelingen tussen Israëliërs en de Palestijnen. In toegankelijk proza laat hij zien waarom we juist vandaag de vraag moeten stellen welke compromissen we moeten sluiten en welke vooral niet.

 

Inleiding
Waarom een compromis?

De thematiek

Albert Einstein zou gewaarschuwd hebben: ‘Hoed u voor rotte compromissen.’ 1 Mijn boek is een poging deze waarschuwing uit te leggen en te ondersteunen.
Maar dit boek gaat over veel meer. Het gaat over vrede en compromissen. Meer in het bijzonder: welke compromissen we ter wille van de vrede niet mogen sluiten.
Het korte antwoord daarop luidt: rotte compromissen mogen niet, zelfs niet ter wille van de vrede. Andere compromissen moeten tot in detail worden besproken, één voor één: ze moeten op hun merites worden beoordeeld. Slechts rotte compromissen worden in totaliteit uitgesloten. Ook al gaat dit boek over compromissen die wat er ook gebeurt vermeden moeten worden, het heeft als hoofddoel om de grootst mogelijke (morele) ruimte te laten voor compromissen ter wille van de vrede, inclusief gevallen waarin vrede wordt bereikt ten koste van de rechtvaardigheid. In dit boek ben ik eerder op zoek naar een vrede dan naar een rechtvaardige vrede. Vrede valt te rechtvaardigen ook zonder rechtvaardig te zijn.
Dat is geen gemakkelijke stelling, maar wel mijn stelling hier.
De in dit boek besproken compromissen zijn eerder politiek dan persoonlijk. Het onderscheid daartussen is echter niet altijd duidelijk. Sommige persoonlijke afspraken hebben immense politieke implicaties. Robert Oppenheimers rol in het tot stand brengen van de atoombom wordt vergeleken met een faustiaanse transactie. Volgens Freeman Dyson was de afspraak als volgt: een atoombom in ruil voor de mogelijkheid op grote schaal natuurkundig onderzoek te verrichten,2 of meer ter zake: Oppenheimer zou de leiding krijgen over een grootschalig natuurkundig onderzoek. Maar hoe de echte details van Oppenheimers faustiaanse pact er ook uitzagen, de politieke implicatie van de atoombom is even duidelijk als de atoomwolk die eruit opsteeg.
Een rot compromis is in mijn optiek een overeenkomst om een onmenselijk regime te vestigen of in stand te houden, een regime van wreedheid en vernedering, een regime dus dat mensen niet als mensen behandelt. In dit boek gebruik ik steeds de term ‘onmenselijk’ om extreme uitingen aan te geven waarin mensen niet als mensen worden behandeld. Onmenselijk in de zin van wreed, primitief en barbaars gedrag behelst in mijn woordgebruik maar één element van ‘onmenselijk’; vernedering is een ander element. Zoals ik het zie wordt de mens bij vernedering al niet meer als mens behandeld, maar vernedering die nog door wreedheid wordt versterkt is ‘onmenselijk’. Een onmenselijk regime bestaat dus uit een samengaan van wreedheid en vernedering.
Het idee van een onmenselijk regime, een regime van wreedheid en vernedering, vormt mijn leidraad als het gaat om rotte compromissen. Mijn basisstelling is dat we ervoor moeten waken onze goedkeuring te geven, al is het maar passief, aan het vestigen of in stand houden van een regime van wreedheid en vernedering – om kort te gaan: van een onmenselijk regime.
Uit de doos van Pandora kwamen veel slechte dingen, en het vraagt om een verantwoording waarom juist onmenselijke regimes ten koste van alles moeten worden vermeden.
Onmenselijke regimes hollen het fundament van de moraal uit. De moraal is namelijk gebaseerd op het behandelen van mensen als mensen; mensen niet als mensen behandelen ondermijnt die vooronderstelling van de moraal. Ik maak daarbij een onderscheid tussen moraal en ethiek. Moraal gaat over hoe menselijke relaties zouden moeten zijn op grond van het feit dat we mensen zijn en alleen op grond daarvan.
Ethiek gaat daarentegen over de soort relatie die we met andere mensen zouden moeten hebben op grond van een bijzondere relatie die we al met hen onderhouden, zoals een familierelatie of een vriendschap.
Van nature is de moraal gebaseerd op het deel uitmaken van de mensheid, in de zin van deel uitmaken van de menselijke soort. De aanslag die op de mensheid wordt gepleegd wanneer mensen als niet-mensen worden behandeld, ondermijnt de opzet van de moraal, namelijk om menselijke betrekkingen in te richten zoals ze zouden moeten zijn.
Om de moraal te verdedigen volgt er ten slotte een strenge vermaning: rotte compromissen dienen wat er ook gebeurt vermeden te worden. Maar waar komt dit ‘wat er ook gebeurt’ op neer? De hoofdstukken 4 en 5 moeten op die vraag een antwoord geven. De uitkomst is dat ‘wat er ook gebeurt’ erg letterlijk moet worden genomen.
Laat ik nogmaals benadrukken dat dit boek strenge waarschuwingen tegen rotte compromissen bevat, maar dat het ook bedoeld is om krachtig te pleiten voor compromissen in het algemeen en vooral voor compromissen ter wille van de vrede. Het beperkt een algeheel verbod op compromissen tot het strikte minimum. Een algeheel verbod beperken tot het strikte minimum betekent echter niet dat alle compromissen gerechtvaardigd zijn. Er zouden goede redenen kunnen zijn om een specifiek compromis af te wijzen, omdat het oneerlijk, onredelijk of ongeschikt is. De verkoop van Manhattan (in 1624) voor handelswaar ten bedrage van zestig gulden was voor de oorspronkelijke bewoners van Amerika die het betrof niet een erg goed idee, datzelfde geldt trouwens ook voor de verkoop van Alaska door de Russen (in 1867) voor 7,2 miljoen dollar.
Het adagium ‘Een mager compromis is beter dan een vette rechtszaak’ 3 wordt door mij niet onderschreven. Maar ik beweer wel dat rotte compromissen onder alle omstandigheden moeten worden verhinderd. Andere compromissen moeten op hun merites worden beoordeeld, van geval tot geval. Sommige pakken misschien uit als dubieuze overeenkomsten (overeenkomsten met twijfelachtige motieven), inferieure overeenkomsten (de uitwisseling van nepartikelen, ‘spiegeltjes en kraaltjes’, voor echt waardevolle zaken), of kwalijke overeenkomsten (van uitbuiting, gebruik makend van de kwetsbaarheid van de zwakke partij). Dit zijn allemaal vormen van moreel slechte transacties, maar gezien de alternatieven zijn ze soms misschien gerechtvaardigd. Rotte compromissen zijn iets anders. Die zijn nooit gerechtvaardigd; op z’n hoogst zijn ze te excuseren.
Rotte compromissen bevinden zich meestal in het ‘hart der duisternis’. Racistische regimes zijn het toppunt van mensen niet als mensen behandelen en ze vormen een directe belediging voor de veronderstelde gedeelde menselijkheid. Een compromis dat racistische regimes instelt of in stand houdt, is het toppunt van verderfelijkheid.
Eén deprimerend voorbeeld van een rotte overeenkomst vertoont zelfs alle kenmerken van Joseph Conrads beroemde Heart of Darkness.4 Hoewel dit voorbeeld een duidelijk geval van een rot compromis is, doet het de scheidslijn tussen een persoonlijke rotte transactie en een collectieve rotte transactie vervagen. Het gaat om het privébezit dat koning Leopold ii van België had in de Congo, zogenaamd om ‘Afrika te verlichten’. Zo er ooit regimes van wreedheid en vernedering waren, dan behoort het persoonlijke bewind, tussen 1880 en 1908, van deze koning over deze kolonie daar zeker toe. De bevolking van de Congo werd niet alleen in slavernij gevoerd en onmenselijk bruut behandeld, maar ook werd de helft ervan (tussen de acht en tien miljoen) afgeslacht om ‘de duisternis van Afrika te verlichten’.5 Conrads boek, zo leren we uit Adam Hochschilds King Leopold’s Ghost, is dus geen allegorie maar een realiteit. Leopolds Congo-Vrijstaat vormde een directe aanslag op de notie van een gedeelde menselijkheid.6
Twee soorten verdragen speelden een rol bij de Congo-Vrijstaat. De ene was bedoeld om land te verwerven in de Congo, meestal van lokale hoofdmannen. Die overeenkomsten kunnen nauwelijks omschreven worden als compromissen. Ze werden door middel van dreigementen en directe intimidatie afgedwongen. De andere soort overeenkomsten, zoals die tussen Leopold ii, Frankrijk en de Verenigde Staten (1884-1885), zijn wel compromissen – en ook nog eens erg rotte. Ze boden handelsvoordelen in de Congo in ruil voor de erkenning van Leopolds onmenselijke regime. Deze rotte compromissen verschillen van dubieuze, inferieure en kwalijke compromissen; ze zijn te allen tijde moreel verkeerd. Leopold ii bestuurde de Congo als zijn privébezit. Je zou dus kunnen zeggen dat overeenkomsten met Leopold, hoe slecht ze ook waren, persoonlijke overeenkomsten waren, geen politieke overeenkomsten tussen twee collectieven. Technisch gezien is dat waar, maar dan ook alleen in technische zin.

Compromis, een ambivalent concept

Het concept van het compromis zou volgens mij zowel in de micromoraal (over de interactie tussen individuen) als in de macromoraal (met betrekking tot politieke eenheden) centraal moeten staan. Per slot van rekening brengen we maar zelden tot stand wat bovenaan op onze prioriteitenlijst staat, of we nu individuen zijn of collectieven. Door omstandigheden gedwongen moeten we genoegen nemen met minder dan waarnaar we streven. We komen tot een compromis. Ik vind dat we eerder naar onze compromissen dan naar onze idealen en normen beoordeeld zouden moeten worden. Idealen mogen ons dan misschien iets belangrijks vertellen over wat we zouden willen zijn. Maar compromissen vertellen ons wie we zijn.7
De compromissen waar we uiteindelijk genoegen mee nemen zijn, als we geluk hebben, onze op een na beste keuzes, en vaak zelfs dat niet. Maar ze vertellen ons dus meer over onze morele positie dan een beschrijving van onze eerste prioriteit.8
Toch neemt het concept van het compromis in de filosofische discussie geen centrale plaats in, zelfs niet als iets secundairs. Eén reden waarom het geen filosofisch thema is, komt voort uit de filosofische voorkeur voor de ideale theorie. Compromissen sluiten ziet er wat groezelig uit, als het treurige gedoe van de politiek van alledag. Het ziet er inderdaad heel anders uit dan de ideale theorie van de micro- en macromoraal. Die ideale theorie gaat over normen en idealen, niet over het op één na beste. Om compromissen uit de morele theorie te verwijderen is echter net zoiets als het verwijderen van wrijving uit de fysica omdat het iets toegepasts zou zijn. Compromissen sluiten is een ambivalent concept. Het kan steeds verschillend beoordeeld worden. Het roept boegeroep op of gejuich – als een positieve notie die menselijke samenwerking aangeeft, samen met een negatieve notie die verraad aan hooggestemde principes aangeeft. Compromissen sluiten wordt bij sommige gelegenheden beschouwd als een uiting van goede wil, en bij andere gelegenheden als slap.
Een ambivalent concept verschilt van een wezenlijk betwist concept. 9 Dit laatste heeft een onomstreden en onbetwistbaar goede connotatie, en de strijd gaat er alleen maar over wat het beste voorbeeld van zijn soort vertegenwoordigt. Tijdens de Koude Oorlog was ‘democratie’ een wezenlijk betwiste term tussen communisten en liberalen. Voor communisten was de volksdemocratie van Oost- Europa een ‘echte’ democratie en was de liberale democratie een strikt ‘formele’ democratie; terwijl voor liberalen juist de liberale democratie van West-Europa echt was en de volksdemocratie een eufemisme voor een onderdrukkende partijdictatuur. Waar het hier echter om gaat is dat beide partijen het woord ‘democratie’ als aanbeveling beschouwden, waarbij elk de positieve connotatie voor haar eigen ideologie probeerde toe te eigenen. Ambivalente begrippen zijn anders: ze zijn zowel goed als slecht.
Maar daarbij moeten we wel bedenken dat politiek geen taalfilosofische exercitie is, en dat een gevecht over het gebruik van woorden nooit alleen maar over woorden gaat. Waar bij ‘compromissen sluiten’ over gestreden wordt, is het sluiten van compromissen als zodanig: is het iets goeds – zoals vriendschap en vrede – of is het iets slechts, zoals bangigheid en een gebrek aan ruggengraat?
Oppervlakkig beschouwd lijkt het wat dwaas om te vragen of compromissen goed of slecht zijn. Het is alsof je zou vragen of bacteriën goed of slecht zijn: we kunnen niet leven zonder bacteriën, al gaan we soms aan ze dood. Toch zorgt deze asymmetrie er wel voor dat het de moeite waard is de vraag over de goedheid en de slechtheid van bacteriën te stellen, net zoals bij compromissen sluiten. In onze lichaam bevinden zich tienmaal zoveel bacteriën als cellen, en vele daarvan zijn voor ons van levensbelang. Een klein aantal bacteriën is ziekteverwekkend, maar met de juiste behandeling kunnen we die kwijtraken. Ook compromissen zijn van vitaal belang voor het maatschappelijk leven, zelfs al zijn sommige compromissen ziekteverwekkend. We hebben antibiotica nodig om resistent te zijn tegen ziekteverwekkende bacteriën. En we moeten actief verzet bieden aan rotte compromissen, die dodelijk zijn voor het morele leven van een staat.

Noten

1. Mij bericht door Robert Schulman.
2. The Day after Trinity: Robert Oppenheimer and the Atomic Bomb, regie Jon Else (1981).
3. Toegeschreven aan de dichter George Herbert.
4. Joseph Conrad, Heart of Darkness
5. Neal Ascherson, The King Incorporated. Leopold the Second and the Congo. Londen (Granta Books) 1999, p. 102.
6. Adam Hochschild, King Leopold’s Ghost. A Story of Greed, Terror, and Heroism in Colonial Africa). Londen (Macmillan) 1998.
7. Avishai Margalit, ‘Ideals and Second Bests.’ In: Seymour Fox (red.), Philosophy for Education. Jeruzalem (Van Leer Foundation) 1983 , p. 77-90.
8. R. Lipsey & K. Lancaster, ‘The General Theory of Second-Best.’ In: Review of Economic Studies 24, no. 1 (1956), p. 11-32.
9. W.B. Gallie, ‘Art as an Essentially Contested Concept.’ In: Philosophical Quarterly 6, no. 23 (april 1956), p. 97-114; W.B. Gallie, ‘Essentially Contested Concepts.’ In: Proceedings of the Aristotelian Society 56 (1956), p. 167-198.

Oorspronkelijk verschenen onder de titel On Compromise and Rotten Compromises
© Princeton University Press, Princeton en Oxford 2009
© Uitgeverij Boom, Amsterdam 2009

Uitgeverij Boom

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum