Leesfragment: Van licht naar duisternis

22 april 2024 , door Kris Lauwerys
| | | |

23 april verschijnt Kris Lauwerys’ boek Van licht naar duisternis. Drie vrouwen in Wenen (1900-1938). Wij publiceren voor! Lees bij ons een fragment over Milena Jesenská en Franz Kafka en reserveer je boek.

Wenen maakte aan het begin van de twintigste eeuw een tijd door van een ongeëvenaarde bloei van kunst, wetenschap, muziek en psychologie. Dertig jaar later maakten Hitler en zijn meelopers op barbaarse wijze een einde aan deze glansrijke periode.

Kris Lauwerys vertelt het verhaal van de stad door de ogen van drie vrouwen. Emilie Flöge, nu vooral nog herinnerd als de muze van Gustav Klimt, was een succesvol modeontwerpster. Milena Jesenská kennen we alleen nog als de Milena van Kafka’s brieven, maar zij was een journalist met een heel eigen stem. Auteur Veza Canetti stond in de jaren dertig bekend als een briljant talent, werd vergeten en pas in 1990 herontdekt.

Drie vrouwen die tussen 1900 en 1938 met succes een plaats veroverden in het culturele leven van de stad en die in al haar glorie, tegenstrijdigheden en ondergang van dichtbij meemaakten en mee vormgaven.



 

4 ‘Een levend vuur’

Brieven uit Merano

Milena schrijft aan Kafka dat ze in Wenen niet kan ademen, dat ze de leefomstandigheden in de stad deprimerend vindt. En dat ze aan een longziekte lijdt en soms dagenlang te weinig te eten heeft.
Hij vraagt waarom ze dat droefgeestige Wenen dan niet voor korte of langere tijd verlaat, waarom ze niet terugkeert naar Bohemen, waar ze weer op krachten zou kunnen komen. Of zelfs naar Merano, naar het kuuroord waar hij zich bevindt. En het is overigens vreemd, stelt hij vast: hij kan zich geen enkel detail van haar gezicht voor de geest roepen, maar wel herinnert hij zich hoe ze tussen de koffiehuistafeltjes wegliep, in haar jurk – dat ziet hij nog voor zich.
De directheid, de nadrukkelijkheid van zijn goede raad, ja zelfs de licht erotische ondertoon waarmee hij haar brieven beantwoordt, zal haar wel verbaasd hebben. Ze heeft hem toch maar één keer gesproken, enkele maanden geleden, eind 1919, slechts een halfuur lang in een Praags koffiehuis? Het was pas de tweede keer dat ze weer in haar geboortestad was, ze had zichzelf ertoe moeten zetten. Maar een afspraak met de hoofdredacteur van het tijdschrift Tribuna en het daarmee gepaard gaande vooruitzicht op werk als journaliste was een goeie reden geweest om de trein te nemen. Daarnaast had ze een korte afspraak gemaakt met die redelijk onbekende schrijver waar haar man Ernst zo hoog over opgeeft – en hij niet alleen, ook zijn vrienden-schrijvers Robert Musil en Franz Werfel beschouwen hem als een unieke schrijver. Ze had Kafka’s verhaal De stoker gelezen en de auteur gevraagd of ze het in het Tsjechisch mocht vertalen. Kafka, die het Tsjechisch, in tegenstelling tot veel Duitstalige Joden, mondeling goed beheerst, was zichtbaar ingenomen met het idee. Begrijpelijk: het zou de allereerste vertaling van zijn werk zijn.
In de wintermaanden van 1920 gaat ze aan het werk, uren van intense concentratie, waarin ze de kou en de honger even kan vergeten. Begin mei 1920 schrijft Kafka haar dat hij het tijdschrift met haar vertaling ontvangen heeft. En ze moet aan de schalkse glimlach op het jongensachtige gezicht van de niet onknappe man denken, als ze leest hoe hij zich, met een kwinkslag, zorgen maakt over haar vermoeidheid, waarover ze hem heeft geschreven: ‘Want als het ooit tot een tribunaal komt, zal men geen verder onderzoek verrichten, maar gewoon vaststellen: hij heeft haar van haar slaap beroofd.’ Vooral schrijft hij dat hij zo ontroerd is over haar getrouwe vertaling, een trouw die hij in de Tsjechische taal niet voor mogelijk had gehouden. De vertaling bezit volgens hem ‘een bijna vanzelfsprekende waarheid’ – een groter compliment kan een vertaler haast niet krijgen.
En passant verzoekt hij haar ook om hem voortaan in het Tsjechisch te schrijven, omdat ze in die taal ‘de hele Milena’ is. En, schrijft hij, alles wat van hem in druk is verschenen zal ze inmiddels wel in haar bezit hebben, behalve Een plattelandsdokter, die bundel kortverhalen laat hij door zijn uitgever naar haar opsturen. Een aanmoediging om verder te vertalen – wat ze ook doet.
Van Kafka is op dat moment maar weinig in druk verschenen: Het vonnis, De gedaanteverwisseling – beide verhalen had hij graag in één band gezien met als veelzeggende overkoepelende titel ‘De zonen’ – en zijn eerste verhalenbundel Beschouwing, alsook enkele later beroemde verhalen zoals ‘Voor de wet’ en ‘In de strafkolonie’. Die teksten zal Jesenská bijna allemaal in het Tsjechisch vertalen. In deze vroege jaren twintig worden De gedaanteverwisseling en Het vonnis ook nog in het Hongaars vertaald, tot ergernis van Kafka overigens, die er geen toestemming voor had gegeven. De naam van de vertaler? Sándor Márai.
Een ‘afgrondelijk slecht verhaal’ zegt Kafka zelf over De stoker. Waarom dat zo is legt hij in zijn brief niet uit. Haar was het juist erg goed bevallen. De stoker vertelt het verhaal van de jonge Karl, die de stoker van het schip dat hem naar Amerika heeft gebracht verdedigt voor een geïmproviseerd tribunaal in de kapiteinshut. En typisch Kafka: de tekst bevat een paar sterke staaltjes van vaudeville achtige humor en een lichte spot met Karls karikaturale pogingen om gerechtigheid te bereiken. Vooral één zin moet haar hebben geraakt. Karl is door zijn ouders naar Amerika gestuurd omdat hij de kokkin heeft bezwangerd. Ze wilden de alimentatie niet betalen en de oorzaak van het schandaal niet meer zien. Hij is ‘ eenvoudigweg opgeruimd, zoals je een kat de deur uit gooit als je er last van hebt’. Een pijnlijke herinnering aan haar eigen lot: ze is tenslotte zelf door haar vader uit Praag verdreven omdat ze vasthield aan haar liefde voor de Duitstalige Praagse Jood Ernst Polak. Ze is zelf door haar vader naar Wenen verbannen, omdat ze in zijn ogen een rondwandelend schandaal was.

De brieven volgen elkaar in de maanden mei en juni in hoog tempo op. Kafka schrijft haar eerst om de paar dagen, daarna dagelijks, sommige brieven tellen meerdere bladzijden. Zijn geadresseerde voelt aan zijn directe vragen, zijn bijna offensieve binnendringen in haar leefwereld, dat er meer aan de hand is dan de welwillende correspondentie tussen een schrijver en zijn vertaalster. Ze wint in Praag inlichtingen in, verneemt dat hij verloofd is en vraagt hem op de man af om dat te bevestigen. Hij antwoordt dat hij twee keer verloofd is geweest, of liever drie keer, ‘namelijk twee keer met hetzelfde meisje’ (Felice Bauer). De derde verloving, met Julie Wohryzek, ‘leeft nog, maar zonder uitzicht op een huwelijk’. Daarmee weet Milena meer dan de betrokken verloofde zelf, die hoopt over korte tijd met Kafka te trouwen. De boodschap is duidelijk: hij is vrij. Omgekeerd is hij ervan op de hoogte dat zij getrouwd is met Polak. Als haar vraag of hij verloofd is aan hem is gericht, zo stelt hij, dan is het een morele terechtwijzing. Richt ze de vraag eigenlijk aan zichzelf (‘Is hij wel vrij?’) dan tast ze het terrein af.
Ze vergewissen zich van elkaars gezondheid (slecht, in beide gevallen), ze stellen vragen over elkaars werk (Kafka: een baan op de verzekeringsmaatschappij die hem koud laat – zij: een journaliste en vertaalster, maar ook broodschrijfster en daarom niet altijd even trots op haar artikelen), ze geven blijk van empathie en bezorgdheid, ze schrijven over de verloofde respectievelijk de echtgenoot, over huwelijk en (on)trouw.
De snelheid waarmee de brieven een intiem karakter krijgen is opmerkelijk. Het lijkt alsof de twee het voorzichtige, beleefde aftasten overslaan. Milena bestookt Kafka met vrijmoedige vragen, laat elk voorbehoud varen. De gloed die uit haar brieven spreekt zal hij later beschrijven als een ‘levend vuur’. Zijn brieven doen haar voor even haar precaire dagelijkse bestaan in Wenen vergeten. Ze leest: ‘Het is tenslotte wellicht een kleinigheid dat men u een beetje beschermt. Dat men u echter een beetje moet beschermen, moet toch eenieder inzien die u liefheeft, dan moet toch al het andere verstommen.’ En hoewel ze ook de indruk heeft dat haar correspondentiepartner wat overdrijft, begint ze zich te warmen aan die gloed, die ze zo vaak bij haar echtgenoot Ernst Polak mist.
Toch wil ze meer duidelijkheid, misschien zijn Kafka’s brieven wel gewoon een spel: als hij toch zo bezorgd is, waarom is hij dan niet allang opgestaan uit zijn ligstoel in het sanatorium van Merano en staat hij niet allang in haar kamer? Hij erkent dat dat het enige bewijs van waarachtigheid zou zijn, maar houdt het voorlopig op het schrijven van brieven – het sanatorium kan hij om gezondheidsredenen ook niet zomaar verlaten. Soms, klaagt ze in een van haar brieven, kun je zijn brieven in alle richtingen draaien en valt er toch niets uit. ‘Geen enkel woord dat niet weloverwogen is,’ verwijt ze hem, hij is niet oprecht genoeg. Daarmee treft ze Kafka diep in zijn hart, hij die in zijn dagboeken en in zijn brieven zo onvermoeibaar naar waarheid streeft. Hij voelt zich gekrenkt. ‘Niemand kan die (oprechtheid) meer van mij verlangen dan ikzelf en toch ontgaat er mij veel, vast, misschien ontgaat mij alles.’ Het is voor haar te weinig. Zij wil concrete antwoorden op haar vragen. Sterker: Milena heeft niet genoeg aan een mens wiens gezicht ‘slechts beschreven briefpapier’ is. Ze schrijft hem dat twee uur leven absoluut meer zijn dan twee bladzijden schrift. Hij antwoordt: ‘Het schrift is armer maar duidelijker.’

[…]

pro-mbooks1 : athenaeum