Leesfragment: Tussen de legers

29 februari 2024 , door Joseph Roth
|

1 maart verschijnt van Joseph Roth Tussen de legers. Grensreportages, vertaald door Els Snick en anderen, geïllustreerd door Koen Broucke en met een voorwoord van Erik Vlaminck. Lees bij ons een fragment!

Joseph Roth was student in Wenen toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak en hij zijn vaderland uit elkaar zag vallen. Als schrijver in het Oostenrijks-Hongaarse leger versloeg hij de krijgsverrichtingen in zijn geboortestreek Galicië, het huidige Oekraïne. Na de oorlog begon zijn journalistieke loopbaan in Wenen, maar al snel verhuisde hij naar Berlijn. Met reportages voor Vorwärts en de Frankfurter Zeitung, waar ook zijn eerste romans verschenen, werd hij beroemd.

In de zomer van 1919 trok Roth door Heanzenland, de streek tussen Oostenrijk en Hongarije die nu een grensgebied was geworden. De nieuwe grens scheidde dorpen die altijd bij elkaar hadden gehoord en waar Joden en christenen in vrede naast elkaar leefden. Roth legde daar de basis voor een uniek schrijverschap, gekenmerkt door radicale verontwaardiging en tomeloos mededogen voor het lot van de Joden. Een jaar lang trok hij door het conflictgebied van de Pools-Russische grensstreek, waar een stellingenoorlog voortwoedde tussen de Sovjettroepen en de soldaten van de nieuwe Poolse staat. Ter plekke is niet altijd duidelijk wie de bevelen uitdeelt, buitenlandse inmenging en bezetting door geallieerde troepen maakt de situatie niet gemakkelijker.

Roth weet met vlijmscherpe pen de verwarring bij militairen en burgers te vatten. In 1924 keert Roth terug naar zijn Oekraïense heimat. Zijn verslag over de rouwstoet van een oorlogsinvalide, begeleid door ‘de afgevaardigden van alle oorlogsinvaliden ter wereld’ is een van de meest aangrijpende stukken uit de moderne journalistiek. Met krachtige stem veroordeelt hij de waanzin van de oorlog en hekelt het eindeloze leed van ontelbare soldaten en burgers.



 

De grens

Doctor Valentin Langensack, mijn aardrijkskundeleraar, placht te zeggen dat er twee soorten grenzen zijn: natuurlijke en politieke. En daarna volgde met onfeilbare zekerheid de vraag: ‘Welke zijn de natuurlijke, welke de politieke?’
Bergen, rivieren, meren en heuvelruggen zijn de natuurlijke. De politieke zijn in de werkelijkheid twee. of driekleurige houten palen, schildwachthuisjes en financiële inspecteurs. Op de kaart weergegeven als stippen, strepen, lijnen enzovoort.
Toen doctor Valentin Langensack — God hebbe zijn ziel! — nog leefde, bestonden er slechts twee soorten grenzen.
Nu hij dood is, zijn er nog steeds politieke grenzen maar allang geen natuurlijke meer, alleen nog onnatuurlijke.
Ook zijn de politieke grenzen niet langer stippen, strepen, lijnen enzovoort, maar pesterijen, martelgangen, lijdenswegen, calvarietochten, kruisigingen, in één woord: beproevingen...
Je kunt op verschillende manieren in Duits-West-Hongarije komen: via Ebenfurt of door het bos, over smokkelpaden of via Wiener-Neustadt.
Ik koos voor Wiener-Neustadt.
Aan de Ringplatz ligt het hoofdbureau van politie en hier begint de onnatuurlijke grens. Want een Duits-Oostenrijks paspoort dat aan alle voorschriften voldoet, van alle visa voorzien is en met de onleesbare handtekeningen van alle politie-inspecteurs en –commissarissen ter wereld is volgeklad, volstaat vreemd genoeg niet om de grens over te steken. Je moet je in Wiener-Neustadt ook nog een grensoverschrijdingsformulier verschaffen. En dat is het begin van de grens.
De grens zelf ligt een halfuur buiten Wiener-Neustadt. Het is avond en omdat ik helaas geen smokkelaar ben, is het mijn bedoeling de grens de volgende morgen over te steken.
Om in Wiener-Neustadt te kunnen overnachten, moet je echter in Mattersdorf geboren zijn. Uitgerekend in Mattersdorf. Dat ontdekte ik in Hotel Central, waar ik deemoedig vroeg of ik een kamer kon krijgen. Ik kreeg geen antwoord. Desalniettemin bleef ik wachten. Aan de grens geldt het gezegde: geen antwoord is weldra een antwoord.
Voor mij stond een heer die een inschrijfformulier invulde. Vervolgens verdween die heer en nam ik zijn plaats in. Zijn inschrijfformulier lag voor mij.
Er kwam een kamermeisje, ze las het inschrijfformulier en keek me aan. Toen zei ze met spontane hartelijkheid en ontroering in haar stem: ‘Ik geef u kamer 52. Maar alleen omdat u uit Mattersdorf komt.’ Waarop ik zweeg en met het kamermeisje naar nummer 52 ging.
Toen ik mijn spullen had neergelegd en de kamersleutel in mijn zak had gestoken, trok ik mijn revolver en zei heel vriendelijk: ‘Juffrouw, ik kom helemaal niet uit Mattersdorf. Het inschrijfformulier is van een andere man.’
‘Nou,’ zei ze, ‘dan had ik u de kamer niet gegeven.
‘U zult er geen spijt van krijgen,’ antwoordde ik, stak de revolver in mijn zak en gaf haar een briefje van tien kronen.
Zo kreeg ik een kamer in Wiener-Neustadt zonder in Mattersdorf geboren te zijn. Je moet maar geluk hebben...!
De volgende ochtend liep ik een halfuur voordat ik de eigenlijke grens bereikte. Er loopt weliswaar een rechtstreekse spoorlijn van Wiener-Neustadt naar Sauerbrunn, maar die trein rijdt niet. Ten eerste omdat het een onnatuurlijke grens is, ten tweede om de reizigers met hun koffers te laten zeulen.
Aan de grens staan zes gendarmes en een politiespion. Een van de gendarmes bekeek mijn paspoort, een tweede fouilleerde mij en vroeg: ‘Hebt u geen goederen bij u?’
Hoe naïef! Ik zou weleens willen weten welke smokkelaar ooit heeft bekend dat hij goederen bij zich heeft.
Ik zeg echter plichtmatig ‘Nee!’ , waarna ik passeer.
Twintig stappen verder probeert een ongeletterde Rode Gardist mijn paspoort te ontcijferen. Het duurt lang. Uitgerekend bij mijn paspoort wil die goeierd Duits leren lezen. Ik moet hem twee sigaretten geven, waarna hij elke poging tot studeren op. en me mijn paspoort teruggeeft.
Aan de overkant begint Neudörfl.
Neudörfl is de introductie tot Heanzenland. Ik snap dat verkleinwoord ‘Dörfl’ niet goed. Dit dorp had beter Neudorf kunnen heten. Het bestaat uit één enkele, ongelooflijk lange straat met aan weerszijden witte huisjes. Het is zaterdag en grote schoonmaak. Blonde kinderen spelen op straat in het vuil. Op een afgelegen hoeve knort behaaglijk een varken. Een haan loopt midden op straat. Twee eenden spetteren in een plas.
Omdat Neudörfl in de verste verte niet de bedoeling heeft te eindigen, besluit ik het eigenmachtig te onderbreken en stap een herberg binnen. De waard is een Hongaar, zijn vrouw een Duitse. De knecht is een Duitser, de meid Hongaarse. De waard is erg goed voor de meid, de waardin voor de knecht. Ziels. en stamverwantschap, romances en echtelijke schandalen aan de grens.
Een kwart liter rode wijn later begint Neudörfl opnieuw. Er komt een boertje de kerk uit. Ik vraag hem naar de priester. ‘Die werd gister door een beroerte getroffen,’ zegt hij. ‘Leeft hij nog?’ ‘Ja, maar zekers niet lang meer. Hij was zo woedend op Kun Béla, en nou is-ie door ’ n beroerte getroffen!’ jammert de boer. ‘Bent u blij dat Kun weg is?’ ‘Ja, zekers. ’ t Was niet meer te harden.’ ‘Weet u dat u nu bij Duits-Oostenrijk hoort?’ ‘Nog niet! Maar ’ t komt zekers! Komt u uit Wenen?’ ‘Ja.’ ‘Nou nou, uit Wenen,’ zegt hij fijntjes lachend, en zijn ogen stralen.
Voorbij de kerk houdt Neudörfl eindelijk op. Links ligt Waldheim am Lichtenwerd. Een herberg. Binnen zit een Duits-Oostenrijkse gendarme in volle uitrusting. Wat doet die hier? Toch niet al bezetting? In godsnaam! Nee! Waldheim am Lichtenwerd is immers... weer Duits-Oostenrijk! Laat iemand mij maar eens uitleggen dat dit geen onnatuurlijke grens is. Er ligt een Duits-Oostenrijkse hemdsslip tussen Hongarije en Hongarije. Op die hemdsslip staat een herberg, en in die herberg zit een gendarme! Wat een eigenaardige grens!
Meteen achter de herberg begint het bos. In het donker van het bos staat een man met een revolver. Hij roept: ‘Handen omhoog!’ Op dit bevel houden vier Hongaarse Rode Gardisten halt die net naar Waldheim wilden gaan. De politieagent fouilleert ze, beveelt: ‘Voorwaarts! Mars!’ en leidt ze diep het bos in. Het is een beetje onheilspellend op een plek waar het ene land nog niet eindigt en het andere nog niet begint.
Wie een gelegenheid zoekt zich te ergeren, kan de rest van de weg naar Sauerbrunn langs het treinspoor afleggen. Wat een mooie spoorweg! Hier zou gemakkelijk een trein kunnen rijden! Dan hoefde niemand ‘Handen omhoog!’ te roepen en niemand een gendarme te zien, en zou het hoe dan ook veel aangenamer zijn!
Maar nee! Grenzen zijn nu eenmaal onaangenaam. Toegegeven, toen mijn aardrijkskundeleraar nog leefde, die ze slechts in politieke en natuurlijke indeelde, was het anders!
Maar nu hij dood is, zijn er alleen nog onnatuurlijke...

Der Neue Tag, 7 augustus 1919

 

© Copyright 2024 Vertaling: Els Snick e.a. en Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam
© Copyright 2024 Illustraties: Koen Broucke
© Copyright 2024 Voorwoord: Erik Vlaminck

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum