Leesfragment: Splinters

16 februari 2024 , door Leslie Jamison
|

22 februari verschijnt het nieuwe boek van de Amerikaanse essayist Leslie Jamison: Splinters. Een ander soort liefdesverhaal (Splinters), vertaald door Janine van der Kooij. Lees bij ons een fragment en reserveer je boek!

Kort nadat Leslie Jamison moeder is geworden van een dochter komt er abrupt een einde aan haar huwelijk. Wat betekent het om verscheurd te worden door de vreugde van een nieuwe liefde en de rouw om het afscheid van een oude? Even scherp als onverschrokken legt Jamison haar eigen gevoelens, twijfels, angsten en falen bloot en zoekt ze naar antwoorden op enkele van de meest kwellende levensvragen: Hoe gaan we om met verlies? Durven we voor onszelf te kiezen na de pijn die we anderen hebben aangedaan? Hoe gaat een vrouw om met de benauwende verwachting alles tegelijk te moeten zijn: moeder, schrijver, docent, dochter en geliefde? En hoe laat je nieuwe liefde en hoop toe op de scherven van een huwelijk dat ooit van liefde en hoop vervuld was?



 

Melk

Is er een robotuil die zorgt dat baby’s in slaap vallen? Is er een pop met een hartslag die zorgt dat baby’s in slaap vallen? Wat is de naam van de wieg van duizend dollar die hetzelfde doet als een moeder? Gaat de huidrichel boven het litteken van een keizersnede ooit weg? Hoeveel abortussen heeft Marina Abramovic ondergaan? Waarom wordt de Koude Maan ook de Rouwmaan genoemd? Is een vliegende mier altijd de koningin die een nieuwe kolonie probeert te stichten? Hoe komt het dat de koninginnemier een nieuwe kolonie wil stichten? Wat is het gemiddelde tarief van scheidingsadvocaten in New York? Op wat voor manier zal de Wolfmaan mijn leven veranderen?

 

De baby en ik arriveerden bij het onderverhuurde appartement met vuilniszakken vol shampoo, bijtkoekjes, bussen met instant havermout, pyjama’s met rits en bungelende voetjes. Op zeker moment was ik door mijn koffers heen geweest.
We hadden luiers met een patroon van roerei met spek. Waarom zou je ontbijt afbeelden op luiers? had ik misschien gevraagd als er een andere volwassene in de kamer was geweest. Die was er niet.
Buiten was het min zeven in de zon. De komende maand huurden we dit uit twee kamers achter elkaar bestaande appartement naast een brandweerkazerne. Ik had frambozen bij me en een reiswieg, en witte kerstverlichting om de schemerige ruimte te laten gloeien. Naast ons slenterde een brandweerman naar zijn wagen met een kettingzaag in de ene hand en een zak Cheerios in de andere. Mijn kind volgde elke beweging die hij maakte. Wat was hij van plan met haar ontbijtgranen?
Pas toen ik tegen mijn scheidingsadvocaat zei: ‘Ze is dertien maanden’, brak eindelijk mijn stem. Toen bleek dat scheidingsadvocaten net als therapeuten tissues in hun kantoor hadden, alleen niet zo direct bij de hand. ‘Ik weet dat we ze ergens hebben,’ zei ze voorzichtig, en ze kwam overeind uit haar draaistoel om ze te zoeken. Alsof ze wilde zeggen: Je tranen verbazen ons niet, maar ze zijn verder niet onze zorg. Vijf minuten huilen zou me vijftig dollar kosten.
‘Net iets meer dan dertien maanden,’ zei ik. Ik wilde het doen lijken alsof we langer getrouwd waren gebleven dan eigenlijk het geval was. Hij had keer op keer tegen me gezegd: ‘Ons kindje is nog maar een jaar.’ Mijn beste vriendin zei: ‘Je kunt er het beste nu mee kappen.’
Het hielp niet om in mijn hoofd met hem in discussie te gaan. Het enige wat hielp was de baby zo dicht tegen me aan te houden dat haar bolle buikje de wereldbol werd. En zelfs dat – nou ja, ook daar zaten goede en slechte kanten aan.

Ons appartement was langgerekt en donker. Een vriendin noemde het ons geboortekanaal. We huurden het kennelijk van kunstenaars; het was niet op een kind gebouwd. De salontafel was gewoon een stijlvolle houten plaat op B2-blokken. Het grootste kunstwerk was een groot wit doek dat leek op een wand die aan de wand hing. Soms lieten de brandweermannen naast ons hun kettingzagen brullen. Zomaar. Maar wat wist ik ervan? Misschien was overal een reden voor.
’s Avonds was het een en al instantnoedels en mandarijnen. Mijn vingers roken de hele winter naar sinaasappels. Het vloeibare pulseren van de rode zwaailichten door de jaloezieën verlichtte onze kamers. Het aanrecht was overdekt met streperige sporen red velvet-beslag en beige knoopjes hard geworden pannenkoekenbeslag. De restanten van het problemen met suiker te lijf gaan.
Overdag kroop mijn kindje met haar houten maracas tussen de zware kunstboeken rond en gaf klappen op de doorschijnende bladzijden van een verhaal over een hoop bladeren: de wilg, de berk, die ene handschoen, de verloren sleutel en helemaal onderaan een heel kleine worm. Mijn kindje deed zachtjes met haar pluchen eland, en wreef zijn vlokkige bruine vacht tegen haar wang. Maar op haar houten xylofoon was ze een oudtestamentische god. Die overleefde haar muziek maar net.

We verhuisden midden in het griepseizoen hierheen. Op een avond werd ik om vier uur ’s ochtends wakker met een mond vol zoet speeksel. Ik struikelde naar de badkamer, langs de dromende baby, en zat tot het ochtendgloren voor de toiletpot geknield. Toen de baby wakker werd, kroop ik zijdelings achter haar aan van de ene kamer naar de andere. Ik had de kracht niet om overeind te komen maar ik wilde haar niet uit het oog verliezen. De dingen die ze allemaal in haar mond stopte, verbijsterend gewoon. Ik kon alleen maar in een grijze deken gewikkeld naast haar speeltjes liggen, rood aangelopen en rillend. Ze overhandigde me haar favoriete houten stokje, dat ze altijd gebruikte om op haar regenboogxylofoon te spelen. Ze pakte een Cheerio van de vloer op en hief die liefjes naar mijn mond.

Ik was zelf een ‘scheidingskind’, zoals wel gezegd wordt, alsof een scheiding een ouder is. Toen ik erg klein was, dacht ik dat er bij een scheiding een ceremonie kwam kijken: het stel bewoog zich achterstevoren door de choreografie van hun bruiloft heen, te beginnen bij het altaar; ze lieten elkaars hand los, en liepen afzonderlijk het middenpad van de kerk door. Ik vroeg ooit aan een vriend van mijn ouders: ‘Hebben jullie een fijne scheiding gehad?’

Verliefd worden op C was geen geleidelijk proces. Verliefd worden op C was allesomvattend, opslokkend, maakte het leven groter. Het was als plukken aan een vers brood en mijn mond ermee volproppen. Destijds, in het begin, was hij een man die schijfjes worst op een kookplaat in een Parijs zolderkamertje stond te bakken en me ten huwelijk vroeg. Die me zo hard aan het lachen maakte dat ik van onze rode bank viel. Die dol was op de gerookte taco’s die we haalden bij een klein tentje, even ten noorden van Morro Bay. Die vanuit de garage die we huurden achter het vrijgezellenkot van een surfer naar kippen in de tuin wees. Die zijn hand op mijn dij legde toen ik de naar bittere limonade smakende contrastvloeistof opdronk voor een cat-scan om mijn gebarsten
eileider-cyste op te sporen. Die de Nitty Gritty Dirt Band afspeelde tijdens een roadtrip en een kaneelkleurige beer op het dashboard van onze huurauto zette omdat het onze mascotte was, onze vertrouwde gids. Dat was ons ding. We hadden wel duizend dingen, net als iedereen. Maar de onze waren van ons. Wie zal ze nu mooi vinden?
In de begintijd was hij de man die in de Golden Nugget via roomservice steaks bestelde, nadat we om twaalf uur ’s nachts in een trouwkapel in Vegas in de echt waren verbonden. Hij was de man die opgekruld naast me naar mijn favoriete obstacle course-programma op tv keek, een man die mijn gezicht op zijn biceps liet tatoeëren, een man die tijdens een druk feestje in mijn oor fluisterde. Die man is hij nog steeds. Ik ben nog steeds die vrouw. We hebben die lieve mensen verraden, maar we dragen ze nog altijd met ons mee, waar we ook heen gaan.

 

Copyright © 2024, Leslie Jamison
Copyright Nederlandse vertaling © Janine van der Kooij / Nijgh & Van Ditmar 2024

pro-mbooks1 : athenaeum