Leesfragment: Ooit waren wij vogels

20 maart 2024 , door André Platteel
|

Dinsdag 26 maart wordt de nieuwe roman van André Platteel, Ooit waren wij vogels, feestelijk gepresenteerd bij Athenaeum Boekhandel Spui. Vandaag publiceren we voor. Lees een fragment en reserveer je exemplaar!

Al in zijn jonge jaren wordt Jonathans leven op zijn kop gezet door het overlijden van zijn moeder en broertje. Hij ontvlucht zijn geboorteplaats Leiden, maar vindt nergens ter wereld rust. Als Miami langzaam wegzakt in de modder, schiet hij vluchtelingen te hulp in een motel dat wordt gerund door de inheemse bevolking. Daar wordt hij verliefd op Bobby, een arts die zwanger van hem raakt. Naarmate de wereld verder in verval raakt en er gigantische migratiestromen op gang komen, grijpt de paniek steeds sterker om zich heen: kun je een kind geboren laten worden als de aarde op instorten staat?

Als Bobby na de geboorte van Tommi verdwijnt, staat Jonathan er alleen voor en moet hij keuzes maken voorbij leven en dood. De inheemse bevolking biedt een vluchtroute: we kunnen ons leven verlengen als we ons verbinden met alles wat leeft.

Ooit waren wij vogels is een onstuimig kolkende roman over dolen, sterven en rouwen — en over het onverwoestbare geloof van de mens in verlossing.



 

1

Mijn oogleden zwaar en mijn geest nog in mistige oorden als mijn zoon me het bed uit trekt, naar buiten waar een gierende menigte om het zwembad een oude kerel aanmoedigt die net in het ijskoude water is geplonsd: damp stijgt eruit op alsof giftige stoffen vrij zijn gekomen. Net nog werd ik vermanend door de doden toegesproken en nu wordt hier een feestje opgetuigd. Dat kan niet waar zijn: acht jaar lang was dit motel als het toekomstig Museum van Uitsterven waar de menssoort in al zijn gehavende poses tentoongesteld werd en nu verdringen gewonden en rouwenden zich op de plavuizen rand van het bad om een zwemmer toe te juichen alsof hij hun redder is.
Als ik maar een uurtje heb gedut raak ik bezwaard met al die uren waarin het niet lukte en weet ik niet meer of ik waak of slaap, hallucineer of fantaseer. Aan de loodzware Miami-hemel stottert als altijd drake’s in neonrood. En ook de bladeren van de zwartgeblakerde palmbomen ritselen door de snijdende wind. Gardner Drake, de eigenaar van het motel, zit op zijn vaste regisseursstoel, wakend, met om hem heen een stuk of twintig zwaarbewapende patrouillerende jongens, sommige nog kinderen, de Wild Boys worden ze genoemd.
Hij imiteert de handzwaai van een sulletje, zijn manier om te zeggen dat ik me geen zorgen hoef te maken.
Als ik met mijn zoon een plek tussen de menigte verover, beginnen de aderen op mijn slapen te bonken als geluidsboxen, wat door de pillentroep moet komen. Bobby haatte het als ze weer een doosje miste. Maar je ogen dichtdoen en erop vertrouwen dat er weer een morgen zal zijn, dat is een hele opgave geworden.
De zwemmer slaat brullend met zijn armen op het water. Zijn borst is vuurrood en net zo gerimpeld als het oppervlak. Met elke slag spatten takken en andere rondslingerende troep op uit het water. Een roze plastic zakje blijft kleven aan zijn hoofd, het lijkt alsof hij een haarnetje draagt. Hij duikt onder en als het zakje is losgeraakt verschijnt hij even verderop weer aan het wateroppervlak: Godallejezus! Weer onder, veel langer nu, de uitslover, en dan komt hij helemaal aan de andere kant van het bad boven water, happend naar lucht: Mijn god!
Kinderen joelen naar de zwemmer alsof hij hun idool is, vier zijn het er. Ik weet precies wat hun geschiedenis is, wie welke ouder, broer of zusje zoekt of heeft verloren, en wie helemaal geen familie meer heeft. Ze lachen alsof ze bevrijd zijn van een last. Het spierweefsel van mijn gezicht wordt voor het eerst in tijden weer gemasseerd. Mijn lach moet hysterisch klinken; Tommi zegt dat ik niet zo dom moet doen.
De zwemmer kantelt op zijn rug, laat zich drijven op Cola blikjes, aaneen geklonterde pakjes Marlboro en onbedoelde vogelnestjes van takken en bladeren. De Wild Boys grijpen niet in, houden de Heckler & Kochs waar ze zo trots op zijn losjes langs hun lijf.
De zwemmer maakt gebaren om anderen aan te moedigen. De roodharige dame die hier eergisteren aankwam gaat als eerste. Ik weet niet hoe ze heet, ze stelde zich met een andere naam voor dan op haar paspoort stond. Ik maakte er geen halszaak van; iedereen heeft het recht om zich te verbergen. Ze beweerde een ziener te zijn, dat verbaasde me niet. Er zijn er hier genoeg die hun angst overstemmen met geloof in magische krachten.
Ze kan het gewonde kindsdeel naast je zien staan. Dat van mij leek op een gerimpeld oud mannetje, zei ze, het had een bal in zijn handjes en een honkbalpetje op. Voor hem op de grond een knuppel. Ze was heel gedetailleerd in haar beschrijving: de bal was gemaakt van mensenvlees en de sticknaden waren littekens. Het petje dat mijn kind op had was paars en had de naam van het team in geel op de klep: Redskins. Over de honkbalknuppel verder geen details. Ik heb nog nooit een honkbalpet gedragen. Ik heb nog nooit een honkbalwedstrijd gezien. Hoelang ik ook al in Amerika woon, ik heb de lol van het van honk naar honk spurten nooit begrepen.

De batikjurk glijdt soepel van haar lichaam; ze maakt er een showtje van als ze ook haar onderbroek en bh uittrekt. Schaamhaar in wildgroei, stug als een schuursponsje, zo voelde dat tegen mijn schaambot toen ik haar de afgelopen nacht ontmoette in het geniep. Kleine borsten, tepels die ingedeukt zijn, maar die nu uit hun schulp komen zetten. Een steek van jaloezie omdat ze zich aan iedereen blootgeeft.
Sierlijk als een waterballerina duikt ze door het vuilnis en als ze weer bovenkomt draait ze met haar hoofd, om de haren en het vuilnis uit haar gezicht weg te slaan. Dan trekt ze baantjes in schoolslag, haar billen komen bij iedere slag glimmend aan de oppervlakte. De vuurrode ontstekingen liggen erop als brandmerken.
Mijn zoon trekt aan me van ongeduld. Hij wil ook het water in. Ik heb mijn arm stevig om hem heen. Het kan niet, lieverd, zeg ik maar hij blijft onrustig. Kid, Drake’s trouwste Wild Boy die praat zoals Céline schreef is achter ons gekropen en doet mijn stem na: Kijk uit…! Kijk uit…! En dan: Ach man, dat zijn van die berichten uit het verre…! Allemaal mysteries die nog wachten kunnen…!
Ik vraag of hij zich soms opmaakt voor een feestje. Hij ziet er als altijd wat overdreven uit: een kraakwit gesteven hemd op een zwarte bandplooibroek, strak gesneden om zijn graatmagere lijf — geen outfit voor deze aarde. Eerst een overdreven namaaklach en dan een dansje, hij beweegt zijn lijf als een knipmes als hij zegt dat dit het feestje is waar hij moet zijn. Tommi ziet in Kid een medestander en beantwoordt zijn high five.
Bijna alle vluchtelingen zijn om het zwembad gaan staan. Nog hooguit tien of twintig mensen zitten rechtovereind op hun stretcher of luchtbed, staren wezenloos voor zich uit, met een zeil over zich heen getrokken om zich te wapenen tegen de koude nacht die komen gaat. Ze zien ons niet, ze zien wie ze zijn verloren. Damp uit hun monden, alsof ze het laatste stukje ziel uitblazen.

Meer mensen trekken hun kleren uit en duiken het water in. In de verste hoek van het bad zit een stelletje te vrijen. Ik zie het aan de armen van de vrouw die strak om de nek van de man zijn geklemd; de troep om hen heen wordt door de stotende bewegingen naar hun lichamen toe gezogen.
Sommige zwemmers klimmen op andermans rug, trekken vervolgens weer een ander op hun schouders en bouwen zo een toren — er is er altijd wel een die voor God speelt en met een zet de boel laat omflikkeren.
Dit is zo’n avond waarop je hoopt dat de zon nog even doorbreekt, het vlees op de barbecue kan en je aan het einde van de avond met een peuk die je jezelf toestaat zegt: misschien heb ik te veel gedronken, om de kater de volgende dag voor lief te nemen.
Drake staat op van zijn stoel: hoelang is het geleden dat er zoveel levenslust in zijn motel zat? Met voor onbekenden onmogelijk te lezen lichaamstaal heeft hij de Wild Boys laten weten niet in te grijpen, om de boel te laten ontsporen, ook al kunnen er mensen bezwijken. Er sterven hier iedere dag mensen, dan liever zo, dat lees ik in zijn uitdrukking.
De zwemmer ligt er al een tijdje in en is blauw aangelopen, hij blaast noodsignalen de lucht in. Iemand gooit uit balorigheid een verfomfaaid blikje naar hem toe. Drake hoeft de Wild Boys niet te zeggen dat ze op moeten treden. Ze gaan niet eens het water in om de werper op de kant te laten springen. Nog geen halfuur geef ik hem, en dan staat hij met zijn boeltje buiten de poorten van het motel, kan hij het daar met grappenmakerij zien te redden.
De borstcrawl van de zwemmer is ontaard in gespartel. Ik zeg hem dat het tijd is om eruit te gaan, ga op mijn hurken om hem mijn hand te reiken. Hij kijkt beledigd, sputtert iets van het eerste erin als laatste eruit. Ik zeg hem dat met die instelling een mens kapot kan gaan en trek mijn hand niet terug. Even denk ik dat hij er toch naar grijpt, maar hij duwt me weg, zegt wat Tommi ook wel eens zegt: Laat me nou.

Een torentje van twee komt naar de kant en vraagt mijn zoon of hij erbij wil. Ik vroeg me eerlijk gezegd al af hoelang dat zou duren. Ik heb Tommi geen zwemles kunnen geven: zijn huid kan het chloorwater niet aan, de ontstekingen laaien erdoor op. En zijn heupen en schouders kunnen de schoolslag niet maken. Het scheelt dat ik de mannen ken waar hij bovenop komt te zitten. Ze zouden nog liever zelf sterven dan hem laten vallen. Oké, ga dan maar, ik til mijn zoon op de schouders van de man die zijn nek heeft laten hangen, als een paard dat weet dat hij wordt gezadeld. Kid moedigt aan als Tommi voor het eerst in zijn leven in een zwembad zakt en zijn mond van angst samentrekt: Laat de moed niet zakken, jongen…! Recht houden die handel…! Als je erin dondert snap je het instinctief wel…!
Mijn eerste zwemles, mijn vader ging mee. De Overdekte, een prachtig bad dat in een oude kerk was gebouwd, op de Haarlemmerstraat in Leiden, tegenover patatzaak De Drie Vissers waar ik na afloop een frietje van mijn vader kreeg, als goedmakertje voor wat hij me binnen had geflikt. Ik had het water niet in gedurfd. Alle kinderen waren gesprongen. Ik huiverde, wilde weglopen, me weer aankleden, maar mijn vader pakte me beet als een dode vis en pleurde me het water in. De zwemleraar woedend, zei dat mijn vader meer geduld met zijn zoon moest hebben. Wie is er hier vader, jij of ik? en het had weinig gescheeld of hij was op de vuist gegaan. Na afloop een patatje oorlog, denk erom, niets tegen je moeder zeggen.
Het rode neonlicht weerkaatst in het water en zet Tommi’s krullen in vlam. Hij krijgt het aureool van een heilige. Mijn hart krimpt, dit zijn van die momenten dat ik wel een paar traantjes zou willen laten. De zuil van de toren neemt een teug zuurstof en houdt zijn adem in om onder te gaan, sjokt met de andere twee op zijn nek het diepe gedeelte in. Ik houd mijn adem ook gevangen. Tommi is al tot aan zijn navel verdwenen. Hij kijkt achterom, of ik er nog sta. Ik kan zijn uitdrukking niet goed zien, maar vang de magnetische trilling op waar een vader en zoon voor altijd op afgestemd zijn. Ineens de paniek die ik van hem ken: Tommi zet zich af door te duwen op de kruin van de man. Zijn bovenlichaam helt al over naar de zijkant van het bad. Als hij bijna het water in dondert roept hij iets wat ik niet versta. In een paar seconden heb ik mijn kleding uitgetrokken en duik tussen de Marlboro’s en de Coca-Cola.

 

© 2024 André Platteel

pro-mbooks1 : athenaeum