Leesfragment: Olifantenpaadjes

05 februari 2024 , door Sebastiaan Chabot
|

13 februari verschijnt de tweede roman van Sebastiaan Chabot, een van de Boekenweekauteurs: Olifantenpaadjes. Lees bij ons een fragment en reserveer dat boek!

Een gelukkig gescheiden gezin huurt elke zomer een huis aan de Zuid-Franse kust om het leven van voor de scheiding na te bootsen. Ieder gezinslid denkt dat ze het voor een ander doen. Alleen de vader, professor Raad, weet dat hij het voor zichzelf doet. Die paar dagen aan de kust behoren elke zomer weer tot de gelukkigste in zijn jaar.

Olifantenpaadjes is een komische en ontroerende roman over een familie die tegen beter weten in vasthoudt aan oud en beproefd geluk, ook al zijn de barstjes duidelijk zichtbaar.

Toen Raad vijf jaar was en niet langer in de plooien van zijn moeders rok paste, en mensen buiten de familie met een familiemening de moeder van Raad erop wezen dat het vijfjarige kind niet langer wat ‘aan de bange kant’ was maar ‘een angstige indruk’ maakte, besloot zijn moeder van een van haar grote, stevige rokken een knuffelolifant te maken. ‘Laat Mimp maar antwoord geven als het allemaal een beetje spannend is, lieverd,’ had zijn moeder hem ingefluisterd. Vanaf die dag sliep Raad op het randje van zijn bed, zodat er genoeg ruimte overbleef voor zijn olifant, en voor de ruime, ongedwongen persoonlijkheid van zijn olifant.



 

Olifantenpaadjes
Iedereen is er nog

1

Professor Raad had een binnenpretje aan de buitenkant.
Na zijn afscheid op vrijdagavond was hij op maandagochtend gewoon weer op kantoor verschenen, waardoor het bestuur van zijn advocatenkantoor zich genoodzaakt zag een nieuw afscheid aan te kondigen, ditmaal in de vorm van een receptie met sprekers om het definitieve karakter te benadrukken.
De eenenzeventigjarige professor, die er altijd al een beetje uitzag alsof hij de weg kwam vragen, had zich de rest van de werkweek wat stuurloos gevoeld. Toch kon hij nu een binnenpretje niet onderdrukken: nog nooit had iemand op kantoor een tweede afscheid gekregen.
Op de avond van zijn definitieve afscheid stond professor Raad vlak achter de deur van zijn werkkamer, die op een kiertje stond. Hij luisterde aandachtig naar de genodigden die de hal van het kantoorpand binnenkwamen. Daar hoorde hij al het galmende stemgeluid van Peter-vierkante-meter. Die had een jaar of acht geleden de advocatuur vaarwel gezegd en was pandjes gaan verhuren. Sinds zijn vertrek praatte hij uitsluitend in vierkante meters. Binnen de kortste keren had hij een vermogen vergaard; zijn kinderen konden tegen een zacht prijsje bij hem huren.
En daar hoorde Raad de lage, warme stem van Ernesto van Wijlen Beekman, die zes jaar geleden met pensioen was gegaan. Sinds hij in Leiden een avondstudie filosofie volgde was hij nog zachter gaan praten. Zijn vrienden verdachten hem ervan dat hij een gehoorapparaat droeg zodat hij zichzelf beter kon verstaan.
Toen hoorde professor Raad de zware basstem van zijn oude baas, die hem nog voor zijn dertigste partner had gemaakt. Raad ging om de week op zaterdagmiddag bij hem langs in zijn grote huis schuin tegenover de kapotgevroren fontein in de Riouwstraat. Steevast vroeg zijn oude baas bij binnenkomst of hij een late thee wenste, of een vroege borrel.
Raad hoorde hem vragen waar de beste man zich eigenlijk ophield, en hij begreep dat het tijd was. Juist toen hij op het punt stond zijn werkkamer te verlaten, ving hij een gesprek op van een groepje jonge advocaten dat zich op de gang had verzameld. Door het open kiertje van zijn kamerdeur zag Raad dat een van hen bordeelsluipers droeg, waaraan kwispelende kwastjes waren bevestigd. Zij waanden zich blijkbaar buiten gehoorsafstand van de andere genodigden, want ze praatten luid over de kamer van de professor die na zijn vertrek zou vrijkomen.
‘Dus als ik het goed begrijp, en Van Engelshoven blijft zitten waar hij zit en Hoogemeijer wacht tot het licht uitgaat bij Van Donkersloot, dan kan Wim naar de kamer met de zwarte schouw, schuiven jullie allemaal een kamer op en zou ik in Raads kamer terechtkomen.’
‘Nou, nu loop je wel erg hard van stapel. Ik denk dat Jaap en ik meer recht hebben op die kamer.’
‘Jaap zeker niet. Volgens mijn berekening zou Jaap zelfs zonder kamer komen te zitten.’
‘Zónder kamer? Hoe kan ik nou ineens geen kamer meer hebben?’
‘Tja, Jaap. Leuk is het niet. Maar er is weinig aan te doen.’
‘Jij hebt makkelijk praten. Volgens jouw berekening zit jij morgenochtend lachend in Raads kamer.’
‘O man, zie je het al voor je? Met dat uitzicht op het Lange Voorhout. Wie maakt je dan nog wat?’
Raad zag een secretaresse van een van de jongelingen een verhuisdoos op de gang zetten. Hij herinnerde zich nog hoe hij had geprotesteerd toen hij zijn huidige ruime kamer kreeg toegewezen, bijna dertig jaar geleden. Hij had veel gehouden van zijn oude, kleine kamer aan het einde van de gang. Het was een compacte kamer en hij raakte er weinig in kwijt. En als hij al iets kwijtraakte, dan kwam hij het op momenten dat hij er niet naar op zoek was plots weer tegen. Bovendien had zijn oude kamer geen ramen en dus rook het er naar zijn boeken en papieren. De plotselinge hoeveelheid ruimte die zijn nieuwe vertrek had geboden overweldigde de professor een beetje. Ook leken sleutels en papieren spontaan in de ruimte op te lossen; nooit vond hij er iets terug. Maar deze jonge heren dachten er status aan te kunnen ontlenen en konden blijkbaar niet wachten.
Toen hij zijn kamer verliet viel het groepje op de gang stil en liep de secretaresse met de verhuisdoos rood aan.
Vlug voegde Raad zich bij een groepje oud-collega’s. Gelukkig had hij niet door dat de vrienden uit zijn vakgebied hun best deden om hun lach binnenskamers te houden; tot hun verbazing was de professor vanavond in korte broek verschenen.

2

Zonder uitleg was de kledingkeuze van professor Raad inderdaad opmerkelijk. Zijn moeder zou het ‘apart’ hebben genoemd, het woord dat zij gebruikte voor alles wat in haar ogen afweek van de normale gang van zaken. Ze vond het apart toen de zesjarige Raad een scheiding in zijn haar aanbracht en aan zijn moeder uitlegde dat hij nu af was. Ze vond het elke keer weer apart als de negenjarige Raad zijn bril van zijn neus nam en hem dichtgevouwen op tafel legde wanneer hij het gevoel kreeg dat hij niet serieus werd genomen of niet betrokken werd bij een besluit dat de familie aanging. En toen de kleine Raad haar teleurgesteld had toevertrouwd dat hij nooit meer verliefd zou worden, tenzij de dame in kwestie eerst op hem verliefd was, had ze gemompeld: ‘Wat ben je toch een aparte,’ terwijl ze met haar wijsvinger over zijn neus streek.
Ook zijn kledingkeuze kon vanavond zonder meer apart worden genoemd. Professor Raad, die zijn lichaam beschouwde als een gevonden voorwerp waar hij toevalligerwijs in huisde, vond het idee om veel aandacht te besteden aan zijn uiterlijk eigenlijk verwerpelijk. Zo zaten er ingesleten slordigheden in zijn voorkomen die je hem makkelijk vergaf. Zijn das zat bijna altijd scheef en het kwam geregeld voor dat de achterste zijde van zijn das langer was dan de voorste. Als hij het pand van zijn advocatenkantoor binnenliep deed hij vrijwel onmiddellijk zijn ongemakkelijke schoenen uit, die hij op de gang naast de deur van zijn werkkamer zette. De gehele kantoordag slofte hij op zijn lange sokken door het pand, tot ontsteltenis van zijn collega’s. Toch ging hij doorgaans goed gekleed. Zijn jasjes konden dan misschien niet dicht, maar ze vielen wel soepel van zijn schouders en hij hoefde geen riem te dragen in zijn op maat gemaakte pantalons. Des te opvallender was vanavond de keuze voor een korte broek.

 

© 2024 Sebastiaan Chabot

pro-mbooks1 : athenaeum