Leesfragment: Kairos.

27 februari 2024 , door Jenny Erpenbeck
|

5 maart verschijnt de nieuwe roman van Jenny Erpenbeck, winnaar van de Europese Literatuurprijs 2015 en de Independent Foreign Fiction Prize 2015, Kairos., vertaald door Elly Schippers. Lees bij ons vast een fragment en reserveer je boek!

Oost-Berlijn, 1986. Katharina en Hans ontmoeten elkaar toevallig in de bus en voelen zich onmiddellijk sterk tot elkaar aangetrokken. Zij is een studente van 19, hij is 34 jaar ouder, getrouwd en een succes­vol schrijver en radiomaker. De twee beleven een allesverzengen­de liefde, die echter verre van gelijkwaardig is. De oudere Hans leert Katharina over het leven, maar als zij haar eigen weg begint te gaan, ontwikkelt hij een agressie jegens haar, die sadistische en paranoïde trekken vertoont. En ondertussen voltrekt zich ook nog eens ingrijpende maatschappelijke en politieke omwenteling.



 

Proloog

Kom je op mijn begrafenis?
Ze kijkt naar het koffiekopje dat voor haar staat en zegt niets.
Kom je op mijn begrafenis? vraagt hij nog een keer.
Ze zegt: Je bent toch nog springlevend.
Maar hij vraagt voor de derde keer: Kom je op mijn begrafenis?
Ja, zegt ze, natuurlijk kom ik op je begrafenis.
Er staat een berk naast de plek die ik heb uitgekozen.
Mooi, zegt ze.
Als ze vier maanden later bericht krijgt dat hij is overleden, is ze in Pittsburgh.
Het is haar verjaardag, maar nog voor de eerste felicitatie uit Europa belt zijn zoon Ludwig en zegt: Mijn vader is vannacht overleden.
Op haar verjaardag.
Als hij wordt begraven, is ze nog steeds in Pittsburgh.
’s Ochtends om vijf uur, tien uur Berlijnse tijd, staat ze precies bij het begin van de plechtigheid op, zet een kaars op de tafel in de hotelkamer, steekt hem aan en zoekt muziek voor hem op internet.
Het tweede deel van het Concert in d-klein van Mozart.
De aria uit de Goldbergvariaties van Bach.
De Mazurka in As van Chopin.
Al die muziekstukken worden onderbroken door reclame.
De nieuwe Hyundai. Een bank die hypotheken verstrekt. Een medicijn tegen verkoudheid.
Als ze zes weken later uit Pittsburgh terugkeert in Berlijn, ziet ze de verse zandheuvel en daarnaast de berk. De rozen die ze door een vriend op zijn graf heeft laten leggen, zijn al weggehaald. De vriend vertelt haar hoe de begrafenis was. Er werd muziek gedraaid.
Wat? vraagt ze.
Mozart, Bach en Chopin, zegt de vriend.
Ze knikt.
Als een vrouw een halfjaar later twee grote kartonnen dozen afgeeft, is alleen haar man thuis.
Ze huilde, zegt hij, ik heb haar een zakdoekje gegeven.
Tot in de herfst staan de dozen in Katharina’s werkkamer.
Als de werkster komt, zet Katharina ze op de bank, en als de kamer schoon is, zet ze ze weer op de grond. Als ze de boekenladder nodig heeft, schuift ze ze opzij. In haar kast is geen plaats voor twee grote dozen. De kelder staat blank. Ze zou ze ook gewoon, zoals ze zijn, bij het huisvuil kunnen zetten. Ze maakt de bovenste doos open en kijkt erin. Dan doet ze hem weer dicht.

Kairos, de god van het gunstige moment, heeft, zo wordt er gezegd, een haarlok op zijn voorhoofd, het enige waaraan je hem kunt vastpakken. Maar als de god op zijn gevleugelde voeten eenmaal voorbij is geglipt, laat hij je de kale achterkant van zijn schedel zien, die glimt en waar niets zit wat je met je handen kunt grijpen. Was het een gunstig moment toen ze, als meisje van negentien, Hans leerde kennen? Op een dag begin november gaat ze op de grond zitten en begint, vel voor vel, map voor map, de inhoud van de eerste, daarna van de tweede doos te bekijken. Welbeschouwd een rommeltje. De oudste aantekeningen zijn uit 1986, de jongste uit 1992. Ze vindt brieven en doorslagen van brieven, notities, boodschappenlijstjes, agenda’s, foto’s en negatieven van foto’s, ansichtkaarten, collages, af en toe een krantenartikel. Een suikerklontje uit Café Kranzler verkruimelt tussen haar vingers. Gedroogde bladeren vallen tussen bladzijden uit, pasfoto’s zijn met paperclips aan pagina’s bevestigd, in een lucifersdoosje zit een plukje haar.

Ook zij heeft een koffer met brieven, doorslagen van brieven en souvenirs, voor het merendeel ‘platte producten’, zoals dat in archieftaal heet. Ze heeft haar dagboeken en agenda’s. De volgende dag klimt ze op de boekenladder en pakt de koffer van de bovenste plank, hij is stoffig, vanbuiten en vanbinnen. Lang geleden voerden de papieren, die uit zijn dozen en die uit haar koffer, een dialoog met elkaar. Nu voeren ze een dialoog met de tijd. In zo’n koffer, in zo’n doos, liggen het einde, het begin en het midden onverschillig door elkaar in het stof van decennia, ligt alles wat werd geschreven om te misleiden en alles wat was bedoeld als waarheid, alles wat werd verzwegen en alles wat werd opgetekend, of het nu wil of niet dicht bijeen, zitten het tegenstrijdige, de verstomde woede en de verstomde liefde samen in een envelop, in een en dezelfde map, is wat je bent vergeten net zo vergeeld en verkreukeld als wat je je nog vaag of duidelijk herinnert. Terwijl ook Katharina’s handen bij het doorbladeren van de oude mappen stoffig worden, moet ze denken aan haar vader, die op kinderverjaardagen altijd als goochelaar optrad. Hij gooide een heel spel kaarten in de lucht en trok dan uit de rondvliegende kaarten toch die ene die zij of een van de andere kinderen van tevoren in gedachten had genomen.

 

Doos I

I/1

Die vrijdag in juli dacht ze: Als hij nu nog komt, ben ik weg.
Die vrijdag in juli deed hij een hele dag over twee regels. Het brood wordt zuurder verdiend dan iemand zich kan voorstellen, dacht hij.
Zij dacht: Dan bekijkt hij het maar.
Hij dacht: En het wordt vandaag ook niet meer beter.
Zij: Misschien is die plaat er al.
Hij: Bij de Hongaren zullen ze Lukács wel hebben.
Zij pakte haar handtas en haar jas en ging naar buiten.
Hij greep zijn colbertje en zijn sigaretten.
Zij stak de brug over.
Hij liep de Friedrichstraße in.
En omdat de bus nog niet kwam, wipte zij even binnen bij het antiquariaat.
Hij passeerde de Französische Straße.
Zij kocht een boek. Het boek kostte twaalf mark.
En toen de bus stopte, stapte hij in.
Het geld had ze gepast.
En toen de bus zijn deuren sloot, kwam ze de winkel uit.
En toen ze zag dat de bus nog wachtte, begon ze te rennen.
En de buschauffeur opende voor haar, bij wijze van uitzondering, nog een keer de achterdeur.
En ze stapte in.

Ter hoogte van het Operncafé betrok de lucht, bij het Kronprinzenpalais barstte het onweer los, toen de bus bij de Marx-Engels-Platz stopte en zijn deuren opende, woei een regenvlaag de passagiers in het gezicht. Verschillende mensen drongen naar binnen om een droge plek te zoeken. En zo werd zij, die het dichtst bij de ingang stond, naar het midden geduwd.
De deuren gingen weer dicht, de bus trok op, ze zocht een lus.
En toen zag ze hem.
En hij zag haar.
Buiten kwam een ware zondvloed naar beneden, binnen dampten de vochtige kleren van de pas ingestapte passagiers.
Toen stopte de bus bij de Alex. Maar de halte bevond zich onder de S-Bahnbrug.

[…]

 

Oorspronkelijke tekst © Jenny Erpenbeck, 2021
All rights reserved
Nederlandse vertaling © Elly Schippers en De Geus bv, Amsterdam 2024

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum