Leesfragment: Iconen

28 februari 2024 , door Erik Vlaminck
|

Nu op de shortlist van de Confituur Boekhandelsprijs 2024: Erik Vlamincks nieuwe roman Iconen. Benieuwd? Lees een fragment — en bestel.

'Gij gaat toch ook niet beginnen, zeker! Waarom zoudt ge nutteloze kosten maken? Er zijn verdorie kleren! Er zijn kleren genoeg! We hebben een hele kast vol kleren! We hebben van alle maten minstens drie stuks! Als er bezoek voor een van de jongens komt, dan sjorren we die een broek aan zijn lijf en trekken een trui over zijn kop. En dan brengen wij die aangeklede sukkelaar netjes in een karreke naar de bezoekzaal. Meer moet dat toch niet zijn. Hebt gij daar al ooit reclamaties over gehoord? Of moeten we ze misschien ook een plastron rond hun nek draaien en een hoed op hun kop zetten?'

Iconen geeft een ontluisterende inkijk in de gang van zaken in een psychiatrisch centrum in het Vlaanderen van de jaren zeventig. De roman toont een kluwen van machtsmisbruik en onmenselijke bejegening. Amper vijftig jaar later dreigen de vergeetputten van toen vergeten te worden.

Erik Vlaminck (1954), schrijver van romans als Suikerspin (2008), Brandlucht (2011) en Een berg mens onder witte lakens (2019), is lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren. Met Jos Geysels schreef hij Ten derden male, omdat armoede onmenselijk en onwenselijk is. Als Dikke Freddy schrijft hij brieven aan machtshebbers.

 

Zondag 31 augustus 1975

Nooit hebt gij mij gevraagd waarom ik kloosterbroeder ben geworden. Voor u was het niet nodig om mij dat te vragen. Gij kende mij.
Gij wist dat het kloosterleven voor mij het enige alternatief was voor een leven in een schraal rijtjeshuis met een door grijze betonnen schuttingplaten omzoomd hofke. Gij wist dat ik op die manier kon ontsnappen aan de voor mij onmogelijke opdracht om een respectabel gezinshoofd te worden. Wellicht hebt gij ook beseft dat ik voor het klooster koos omdat ik daar niet zou worden lastiggevallen door personen en instanties die ik liever meed.
Gij wist dat ik ben ingetreden omdat het de enige manier was waarop ik alsnog een man kon worden die er in uw ogen toe deed, een man naar wie de mensen opkijken.
Zodat ze ook naar u opkijken omdat ik uw zoon ben.

Veel van mijn medebroeders zeggen dat ze besloten om ‘hun leven aan God te wijden’ omdat ze ‘een roeping’ hadden.
Nog nooit heeft een van hen mij op aanvaardbare wijze kunnen uitleggen wat ‘een roeping’ is. Ze fabriceren met veel dure woorden een plechtstatig verhaal dat erop neerkomt dat ze op een blauwe maandag tussen slapen en waken een of andere rare droom hebben gehad.
Toch ben ik ervan overtuigd dat de meesten, net zoals ik, om wereldse redenen in het klooster beland en gestrand zijn. De godsdienstwaanzinnigen zijn echt wel in de minderheid. Alleen wordt dat allemaal met veel zwijgen toegedekt. Zwijgen is een van de belangrijkste kloosterregels.
Als het had gekund, dan was ik priester geworden. Want ja, de bezwerende kerkrituelen en de imponerende macht van de mannen met kazuifels hebben sinds mijn kindertijd grote indruk op me gemaakt. Het rituele karakter van plechtige ceremonies heeft me daarenboven altijd rust gegeven.
Ik geef toe dat ik altijd een zwart hemd met een collaar draag, omdat mensen op die manier menen dat ik priester ben. Het streelt mijn ijdelheid wanneer ik met ‘eerwaarde’ wordt aangesproken. Iedereen heeft kleine kantjes.
Helaas kon ik geen priesterstudies aanvatten omdat ik maar tot mijn zestiende voltijds naar school was geweest. Bovendien had ik technische school gevolgd.
Bepaalde van Gods wegen zijn ontoegankelijk voor wie als twaalfjarige op de verkeerde schoolbanken terechtkomt.

‘Mannen die een auto kunnen repareren, die zullen altijd en overal hun boterham verdienen.’ Met die woorden maakte meneer-mijn-vader duidelijk dat zijn besluit vaststond om me, na de lagere school, naar het Rijks Technisch Instituut te sturen. Weet ge het nog?
Ik heb de paniek in uw ogen gezien toen hij, gezeten op zijn keukenstoel die alleen op de achterste twee poten steunde, mijn veroordeling uitsprak.
Maar gij hebt gezwegen.
En ik, ik heb de wankele poten niet van onder zijn stoel weggeschopt.

Vier lange jaren heb ik het op het Rijks Technisch Instituut uitgehouden.
Tussen barbaren van medeleerlingen die over weinig anders dan ‘tetten gelijk meloenen en kutten gelijk sappige pruimen’ konden spreken. Ik heb u dat nooit gezegd, neen. Er zijn dingen die een jongen van veertien niet tegen zijn moeder kan uitspreken.
In het klaslokaal heb ik het grootste gedeelte van mijn tijd verdaan met pogingen om het wereldrecord dagdromen te verbeteren.
Gij weet het niet, maar ik fantaseerde uren aan een stuk over rijden met een Studebaker, een Buick of een Cadillac. Over wonen in een huis met centrale verwarming in plaats van een kolenkachel die alleen in de woonkamer de kou een beetje breekt. Over in bed liggen zonder te horen dat elders in huis met veel geroep deuren worden dichtgegooid, om maar te zwijgen over andere dingen die ik ook hoorde en die ik zo walgelijk vond dat ik me er nooit een voorstelling van heb willen maken.
Ik tekende sportauto’s in mijn schriften en kraste diepe groeven in de schoolbank. Mijn studieresultaten waren logischerwijs benedenmaats.
Weet ge nog wat meneer-mijn-vader zei toen ik op het einde van het vierde jaar voor zowat alle vakken een onvoldoende kreeg?
Dat hij betere bestemmingen voor zijn zuurverdiende centen kende dan ‘schoolgeld betalen voor een moederskindje dat plat als een vijg en bleek als een laken zijn dagen sleet met de troebele blik van een goudvis in een bokaal’. Hij verfrommelde mijn schoolrapport terwijl hij het zei. Hij had er al bier en sigarettenas op gemorst. Er zat vuiligheid in zijn mondhoek en in zijn nek was hij, gelijk altijd, slordig geschoren.

Gij hebt toen geregeld dat ik bij uw nonkel kon gaan werken. Bij de Fiduciaire E. Van Tongerloo. Assurantiën, hypotheken & fiscaliteit. Huis van vertrouwen. Fondée en 1936.
Ik moest er koffie zetten, de asbakken leegmaken, punten aan potloden slijpen, brieven naar de postbus brengen en zwijgen over wat ik er zag en hoorde. Wat dat laatste betreft geleek de fiduciaire op een klooster.
Nonkel Edmond, meneer Van Tongerloo, drong erop aan dat ik op zijn kosten avondschool boekhouden zou gaan volgen, het was de toeslag bovenop het povere loon dat ik in zijn zaak verdiende.
Het is mijn redding geweest, want toen ik me bij de broeders aanmeldde, besefte ik niet dat het ook daar van groot belang was welke vooropleiding een novice had genoten.
Wie uit de humaniora kwam, ging naar ‘het regentaat’ om er een lerarenopleiding te volgen. Wie geen humaniora achter de rug had, belandde op de ‘verplegersschool’ die verbonden was aan een van de psychiatrische instituten die door het klooster worden beheerd.
‘Wie als snotaap wat boekengeleerdheid meekreeg, mag met een stuk krijt in de hand ten dienste van God de Almachtige op een verhoog staan om de jonkheid de ezelsbrug of de dt-regels uit te leggen. De anderen mogen ten dienste van God de Almachtige dweilen uitwringen en tot het einde der dagen stront kuisen.’ Zo heeft een medebroeder het ooit omschreven.
Hij behoorde tot de soort die willens nillens dweilen moest uitwringen en stront moest kuisen. Ik schrok er dan ook niet van toen ik later vernam dat hij zijn kap over de haag had gegooid.
Pas dan kwam de ongelukkige tot de ontdekking dat de verpleegopleiding die hij als kloosterling had gevolgd in het wereldse leven waardeloos was. Ze voldeed niet aan de normen die de overheid stelde. Bovendien weigerde de immer barmhartige kloosterleiding hem een attest te bezorgen waarmee hij kon aantonen dat hij meer dan tien jaar afdelingshoofd in een instelling voor mentaal gehandicapten was geweest.
Hij heeft ‘het geluk gehad’ om bij IJsboerke aan de slag te kunnen gaan. Hij rijdt rond met een oranje bestelwagen en bezorgt dozen met crème glacée en ingevroren soep in huizen met hofkes die met grijze betonnen schuttingplaten worden omzoomd.
Ik neem aan dat hij tijdens de weekends ook zelf in zo’n hofke het gras afrijdt.

[…]

 

© Erik Vlaminck

pro-mbooks1 : athenaeum