Leesfragment: Een verhaal met schubben

18 maart 2024 , door Anne Broeksma
|

Gisteren in VPRO Boeken, vandaag op Athenaeum.nl: Anne Broeksma’s Een verhaal met schubben. Zoektocht naar het vreemdste en meest bedreigde zoogdier op aarde. Lees bij ons een fragment!

Tijdens een ceremonie met een bladerdrank uit het oerwoud ontmoet Anne Broeksma niet zichzelf, maar het schubdier: een geheimzinnig boomdraakje dat het meest gestroopte zoogdier ter wereld blijkt. Haar obsessie brengt haar de hele wereld over, van de regenwouden in Cambodja tot de savannes van Tanzania. Achter het dier blijkt een wereld van verhalen schuil te gaan: over magische rituelen, koloniale geschiedenis, evolutie, ecotoerisme, illegale wildhandel en meer. Als er in China coronavirussen bij schubdieren worden aangetroffen, wordt haar voorheen obscure lievelingsdier in één klap wereldberoemd.

Een verhaal met schubben is een begeesterde en poëtische ode aan de wilde wereld die nog altijd bestaat. En een aansporing voor het volgen van onze fascinaties, juist wanneer de toekomst somber lijkt.

 

Voorwoord

Aan de voet van een boom staat een houten kist. Uit de kist komt een lange, spitse neus tevoorschijn. En terwijl de neus stijgt, sniffend, wordt het wezen dat eraan vastzit zichtbaar. Een plompe bruingrijze dennenappel met indrukwekkend lange nagels en een kop die vooral uit neus bestaat. De dennenappel zet zijn nagels tegen de rand van de kist en duwt hem met zijn gewicht omver. Als een peuter die net kan lopen – wiegend, de poten hoog optrekkend bij elke stap – beweegt hij door het bos. Tot hij opeens verticaal tegen een boom omhoogklimt, als een rups de rug afwisselend bol en gestrekt, de lange staart losjes gekruld tegen de stam onder hem. En terwijl de dennenappel hoger komt weer die neus, onrustig de lucht rond zijn kop monsterend. Heeft het een zweempje mier opgevangen, uit een nest ergens in de toppen? In elk geval kan de neus weer doen waarvoor hij bestaat: alle door elkaar wervelende geuren van het bos opsnuiven en in die kleine kop laten kolken tot verhalen die alleen schubdieren begrijpen.

Het Javaanse schubdier in deze video werd door zijn redders vrijgelaten in een bos in Centraal-Vietnam. Het waren de eerste bewegende beelden die ik van een schubdier zag. Een dier met een ietwat droeve snuit, dat op de grond wat meelijwekkend oogde maar een acrobatisch draakje in de bomen was. Plomp en sierlijk tegelijk. Een dier om naar te blijven kijken. Alleen al vanwege die vreemde schubben, hard en overlappend als dakpannen. En dan die poten. De achterpoten plat en zacht als mensenvoetjes, de voorpoten uitgerust met een serieuze rij graafnagels. Maar het meest van alles die neus. Het was duidelijk dat dit wezen erdoor bestuurd werd.

Toen ik de video zag, was ik een paar uur eerder langs bevroren akkers gefietst en overgestapt van trein op trein tot ik weer thuis in Utrecht was. Ik keerde terug van een driedaagse retraite die draaide om het drinken van ayahuasca, een bladerdrank uit de Amazone. Daar wordt het al zeker duizend jaar genuttigd in religieuze setting, voor inzichten en spirituele groei. In West-Europa is de interesse in het brouwsel de afgelopen jaren sterk toegenomen en op het platteland zijn er enkele organisaties waar je het illegaal en op eigen risico, maar onder deskundige begeleiding, kunt nuttigen. Het zijn heftige trips die makkelijk acht uur kunnen duren en ik zou, zittend op een matrasje te midden van andere ‘reisgenoten’, ondersteund worden door spirituele types die voor de gelegenheid nuchter zouden blijven. Vrij impulsief had ik me opgegeven, omdat het me op mijn negenentwintigste weleens tijd leek met drugs te beginnen en omdat ik nieuwsgierig was. De oerwoudmystiek van een middel verkregen uit fijngestampte bladeren en lianen lonkte. Er waren verhalen van mensen die in de hemel terechtkwamen of juist in de hel, maar altijd scheen er precies te gebeuren wat nodig is om tot waardevolle inzichten te komen. Het relaas van een vriendin over een vrouw in haar groep die de liefde had bedreven met een krokodil, had me onvoldoende afgeschrikt. Bovendien kon ik wel wat wijsheid gebruiken. Steeds begon ik weer aan banen waarin ik als fondsenwerver campagnes bedacht en geld binnenhaalde voor de betreffende organisatie. Na zo’n kantoordag zat ik met lege schermogen in de trein naar huis en kon ik alleen nog maar slapen. Van schrijven kwam het na mijn eerste en laatste poëziebundel al jaren niet meer.

Van alles wat ik daar in die ayahuascaboerderij beleefde, is er één beeld dat me bleef achtervolgen. Het was direct tijdens de eerste uren na het drinken, toen ik met gesloten ogen op mijn rug lag en niet precies wist of ik nog leefde maar me daar ook niet druk om maakte. In de minuten ervoor had ik boomwortels in mijn binnenste gevoeld die mijn organen steeds verder samenknepen. Een paar keer schoot ik overeind om over te geven en in een reflex pakte ik steeds net op tijd het teiltje. Daarna werd het rustiger.
Ik was in een oerwoud, of eigenlijk zweefde ik erboven, net onder het hoogste bladerdek. Het getsjirp van krekels zwol aan en onder me zag ik kleine draakachtige wezentjes rond de stammen van de woudreuzen omhoogklimmen. In hoog tempo, in spiralende bewegingen, kwamen ze tegelijk mijn kant op, zodat ik ze steeds beter kon zien. Ze hadden schubben over hun hele lijf en hondachtige koppies. En terwijl ze klommen, vielen er vonken uit hun staarten, een soort sterrenstof leek het. Het hele bos, dat hele donkere dichte regenwoud onder me, werd erdoor verlicht. Alsof ze het tot leven wekten alleen door te klimmen.

Er was na afloop veel om over na te denken. Toch schoot vooral dat beeld van die klimmende beesten steeds weer door mijn hoofd. Wat wáren dat toch? Ik had wel meer vreemde wezens gezien die dag, ik was tenslotte aan het hallucineren. Die pientere oogjes, die manier van bewegen; iets warmbloedigs moest het zijn, ondanks de schubben. Ze deden wel wat denken aan gordeldieren, maar die klimmen niet in bomen.
Toen ik weer thuis was had ik aan het intikken van de woorden ‘schubben’ en ‘zoogdier’ genoeg om te weten dat mijn dieren meer dan een hallucinatie waren. Op het eerste filmpje dat ik aanklikte zag ik hoe dat schubdier in Vietnam werd vrijgelaten en in die boom verdween. Maar nu ik wist welk dier ik had gezien had ik alleen maar meer vragen. In vrije uren struinde ik over het web om me in mijn nieuwe lievelingsdier te verdiepen.

Ik ontdekte dat het schubdier op veel terreinen een buitenbeentje is. Om te beginnen het enige zoogdier met schubben. Bij gevaar rollen ze zich op tot een ondoordringbare bal, waar zelfs leeuwen en hyena’s weinig mee kunnen. Als een ridder in het harnas, klaar om ten strijde te trekken, past hij op het laatste moment een verdwijntruc toe. Een spelweigeraar, eigenlijk. Een dualiteit in het dierenrijk, niet direct herkenbaar als roofdier of prooidier. Zijn schubben en klauwen zien er draakachtig uit, gevaarlijk misschien zelfs, maar zijn relaxte motoriek communiceert iets anders. Rennen kunnen ze niet. Om hun lange nagels te beschermen leunen ze voorzichtig op de buitenkant van hun voorpoten, waardoor ze wiegend lopen. Of ze tillen hun voorpoten erbij op. Dit ‘t-rexloopje’, vooral toegepast door soorten die op de grond leven, maakt van het schubdier het enige zoogdier dat lopend langere afstanden kan overbruggen op twee poten. Naast de mens.

Ik leerde over de acht verschillende soorten, vier in Azië en vier in Afrika. Kleine schubdieren ter grootte van een kat die in bomen klimmen in het oerwoud en schubdieren met het formaat van een flinke hond die over steppes en savannes lopen. Allemaal zijn ze net even anders qua staart, vorm, kleur en omvang, maar toch onmiskenbaar hetzelfde dier. Overdag slapen ze opgerold in boomholtes of burchten in de grond, ’s nachts komen ze een paar uur naar buiten, om met een tong zo lang als hun lijf duizenden mieren en termieten op te likken. Of tienduizenden. Of honderdduizenden. Het was net of zijn fabelachtige voorkomen de schrijvers van informatief bedoelde webpagina’s toestemming gaf er nog een schepje bovenop te doen. Zo las ik ook, ongetwijfeld geïnspireerd door de reptielachtige schubben en het t-rexloopje, dat schubdieren ‘een evolutionair restant uit het tijdperk van de dinosauriërs’ zijn. Maar is dat wel zo?

Hoe meer ik over schubdieren opzocht, hoe minder ik begreep. Mijn fascinatie groeide. Al zolang ik me kan herinneren heb ik een fascinatie voor vreemde diersoorten. Voor vogels die niet kunnen vliegen, zoogdieren die eieren leggen of amfibieën als de axolotl, met kieuwen en longen tegelijk. Ze zijn voor mijn ogen wat jazzmuziek voor mijn oren is. Als de globale stamboom van het leven op aarde de basislijn is, de lopende bas, zijn deze dieren de gewaagde maar geslaagde improvisaties. Ze vertegenwoordigen de levendige chaos van de kosmos waarin alles rent en vliegt en botst en evolueert tot iets nieuws. En omdat er eenzelfde soort chaos in mijn hoofd zit, waarin ook alles rent en vliegt en botst, kom ik van het lezen over die dieren tot rust. Net zoals ik beter kan denken met jazzmuziek in mijn oren. Het is de wetenschap dat er dieren bestaan die in geen enkel hokje passen. Dat de vormen waarin leven verschijnt eindeloos zijn. Dat creëren geen kopieerwerk is, maar dat het schoksgewijs gaat en elk moment iets verrassends kan voortbrengen.

[…]

 

© 2024 Anne Broeksma

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum