Leesfragment: Een soort eelt

06 februari 2024 , door Rinske Bouwman
|

Nu in onze boekhandels en 25 februari in VPRO Boeken: Rinske Bouwmans debuutroman Een soort eelt. Lees bij ons een fragment en bestel dat boek!

De Nederlandse Sarlag is opgegroeid in Mongolië en keert als studente terug naar Utrecht. Op zoek naar een bijbaantje solliciteert ze bij een grote supermarkt. Daar wordt haar verteld dat ze op de koel-vriesafdeling kan gaan werken: ze is toch al gewend aan de kou.

Tijdens de lange dagen op haar werk boetseert ze half gesmolten vriesproducten tot vleesbeeldjes en houdt ze zichzelf rustig door haar favoriete feiten op te noemen. Het is duidelijk dat ze een groot verdriet met zich meedraagt maar vooral veel talent heeft om dat uit de weg te gaan.

Een soort eelt is de tragikomische debuutroman van Rinske Bouwman over hoe rouw zich onomkeerbaar in je lichaam kan nestelen.

 

Proloog | In het midden

Ik sta stil in het weiland met alleen maar normaal gras en ik merk dat ik een beslissing aan het nemen ben. Ik pluk een grasspriet los van zijn pol, hij knakt tussen mijn voortanden, sap bubbelt. Hier wil ik zijn. Mijn vier hoeven staan precies in een rechthoek als ik om me heen kijk. We zijn even een groep, maar ik voel toch dat ik afsteek. Ik ben groter en veel hariger dan de koeien om me heen, en ik heb twee wijd uitstaande hoorns op mijn kop – hun koppen zijn leeg.
Terwijl ik graas, tel ik en zet ik om de drie of vier plukken een kleine stap. Een koe loeit, zwiept met haar staart en kijkt me aan. Door mijn hele lijf verspreidt zich een warme gloed omdat ik voel dat zij mij helemaal kan zien. Het voelt veilig, want ik zie dat ze niets doet met de informatie die bij haar binnenkomt. Ik kijk terug naar haar hele lijf en laat mijn staart zwiepen in hetzelfde ritme als de hare. Ze graast weer verder en ik doe hetzelfde.
De wei is onze dansvloer, de wind is de viool en wij zijn de cowgirls die een trage linedance doen. Heel in de verte raast een intercity voorbij. Als iemand in die trein een goede verrekijker zou hebben, zou diegene een groep grazers op een rij zien, allemaal even groot behalve een, neuzen dezelfde kant op, koppen laag bij de grond, af en toe een stap. Pas na acht intercity’s kijkt iemand in het weiland me weer aan, de warme gloed blijft dit keer weg: ik begin me zelfs te ergeren. Het is lekker om in het midden van iets te zijn, maar ik word gek van het klotsen van hun uiers. Ik wil alleen zijn, maar het liefst wel met anderen om me heen. Ik wil mijn ogen dicht kunnen doen en weten dat iemand vlak bij mij haar ogen open heeft. Ik wil dat iemand anders de kleine blinde vlek van mijn zicht in de gaten houdt. Ik wil samen met anderen op het gras liggen en herkauwen en stil zijn en luisteren. Ik wil dat er een vogel eerst op de rug van een ander peurt naar iets, en daarna bij mij. Ik wil samen ergens van schrikken en samen in een schaduw liggen, maar misschien toch niet hier. Weggaan is moeilijker als er duidelijk iets is om achter te laten. Het is zeldzaam voor deze tijd van het jaar dat er een hele kudde koeien buiten staat. Ze hebben het koud, dat zie ik ook wel.

 

Dinsdag

Het rook naar slachtangst en warme tuinerwten. De witte, met plastic lamellen afgesloten koel-vriesafdeling klonk als een grot. Het vlees zweette. Er lag een plas roze water in het midden van de ruimte, het geluid van condensdruppels weerkaatste tegen de glazen deurtjes van de koelingen. Erge dingen gebeuren altijd op een dinsdag.
Ik was om tien voor zeven ’s ochtends de supermarkt binnengestapt via de artiesteningang, zoals mijn collega’s die noemden. Er zijn weinig supermarkten die nog aparte koel-vriesafdelingen hebben, maar de Dirk in Utrecht- West wel, en dat was waar ik werkte. Ik had mijn fleecetrui aan. Dat moest van het management, anders vonden de klanten het zielig. Ik stond op mijn afdeling en had het heet. De koeling was stuk. Hij koelde niet. Hij verwarmde. De hel brak los.
Mijn favoriete product uit de diepvries was de vegan kaaskroket. Hij werd bijna nooit verkocht. Ik had met hem te doen. Hij was heel lang houdbaar, dus ik hoefde hem bijna nooit aan te vullen. De kartonnetjes waren slap geworden en roken naar nieuw matras. De diepvries-vegan kaaskroket is een product dat totaal aan zijn eigen origine voorbijgeschoten is, en dat vond ik mooi. Een kroket is iets wat bij dit land hoort, geloof ik. En kaas ook. Oranje en rond, of juist gesmolten met een gepaneerde jas aan, tussen de kleine skylines van plastic gras in de snackbar. Of tussen een tosti. Ik vind een kaaskroket an sich dus al een vergezochte snack, laat staan zijn vegan variant. Een conceptsnack. Een toekomstsnack. Dat hij bestaat is belangrijk, maar het heeft niks met kaas te maken, dus waarom blijf je doen alsof? En bovendien: het is een diepvriesproduct. En diepvriesproducten zijn de meest treurige producten in de Nederlandse supermarktschappen, op de taartversiering na.
Een apocalyps in de supermarkt is meestal na een paar minuten weer onder controle. Joeri, de manager, belde wat collega’s of ze eerder konden komen om te helpen de boel op te ruimen. Niemand nam op, want het was zeven uur ’s ochtends. Dus Joeri en ik moesten met zijn tweeën alle producten weggooien en alles boenen, want er was ook gesmolten bloed gaan lekken uit een paar schenkels waarvan de plastic verpakkingen gescheurd waren. Binnen een uur hadden we alles weggegooid en zoveel mogelijk aangevuld met nieuwe koel- en vriesproducten. De koeling zelf bleek niet zozeer stuk; er was gedraaid aan de knoppen. De rest van de dag was ik bezig met uitleggen aan klanten waarom de ham en het roomijs op waren. Joeri was de rest van de dag bezig met het bekijken van alle beelden van de beveiligingscamera die op mijn afdeling was gericht. Aan het eind van de dag was hij niks wijzer, want het bedieningskastje van de koeling hing net buiten beeld.
Mijn eerste werkdag bij de supermarkt was op een maandag. Ik werd meegenomen naar een ruimte waar een grote tafel stond met heel veel kruimels erop. Ook was er een wc en waren er lage bankjes langs de muren en heel veel hangertjes voor je jas. De manager wees naar zichzelf en zei: ‘Joeri.’ Toen wees hij naar mij en zei: ‘Sarlag.’ Dat was mijn naam. Ik nam aan dat hij niet helemaal goed was. Ik knikte. Hij drukte een naamspeldje in mijn handen en wees naar een houten kast met vakjes. In ieder vakje lag een grote stapel kledingstukken. In het ene vakje lagen de broeken, in een ander vakje een rommelige berg t-shirts, weer in een ander een stapel overhemden en in het laatste lagen de fleecetruien. Moet ik dat allemaal aan? Nederlanders zijn raar, ze hebben ook jassen zonder mouwen eraan en regenjassen die niet waterdicht zijn.
‘Hallo,’ zei Joeri. Ik keek verschrikt naar hem. Hij wees naar zijn schoenen. ‘Zwarte schoenen aandoen.’
Ik twijfelde of ik wat moest zeggen. Of hij nog wel wist dat ik de taal gewoon sprak. Ik knikte afwezig. Dat pikte hij niet. Hij begon alle zwarte dingen in de ruimte aan te wijzen.
‘Zwart. Dit is zwart. Zwart. Zwart. Zwart. Je schoenen. Moeten. Zwart. Zijn. Oké?’
‘Oké,’ antwoordde ik. Hier nam hij gelukkig genoegen mee. Toch wees hij nog een keer naar de kast met vakken. ‘Oké?’
Ik antwoordde weer met ‘oké’. Ik trok een broek en een t-shirt uit de vakkenkast aan, speldde het naamspeldje op en liep het openbare gedeelte van de supermarkt in.
Mijn collega’s waren bijna allemaal minstens tien jaar jonger dan ik, behalve Trudy, die was in de vijftig, denk ik, en Joeri. Ik wist niet precies hoe oud hij was, hij had een huid die moeilijk was om te scheren, met hier en daar een willekeurige bult op zijn wangen. Dat maakte dat hij zowel jonger als ouder dan ik kon zijn. Er was één collega van wie ik wel precies wist hoe oud hij was, en dat was Kalle. Hij was net zo oud als ik: zesentwintig. Daar kwamen we achter tijdens een gesprek aan de tafel met de kruimels in de kantine toen we tegelijk pauze hadden. Misschien liepen we wel samen achter. Misschien hadden we allebei zes jaar op pauze gestaan en had onze leeftijd niets met ons te maken.

[…]

 

© 2024 Rinske Bouwman

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum