Leesfragment: De vrouw op de berg

06 maart 2024 , door Eva Baltasar
|

14 maart verschijnt Eva Baltasars bekroonde romantrilogie De vrouw op de berg. Permafrost, Boulder, Mammoet (Permagel, Boulder, Mamut), vertaald uit het Catalaans door Irene van de Mheen. Wij publiceren voor. Lees een fragment en bestel dat boek!

  • ‘Een magma van sensaties, twijfels en aspiraties. Een schatkamer!’ – Le Monde

De drie korte romans Permafrost, Boulder, Mammoet zijn metaforen voor de drie hoofdpersonen. In het geval van Permafrost is het de mentale staat waarin de vrouw verkeert: met een permanent bevroren laag die haar isoleert en beschermt tegen een agressieve maatschappij. In Boulder verwijst het naar de immense keien die geïsoleerd liggen in woestijnen, valleien of midden in de oceaan. Ze lijken alles te kunnen dragen, maar verslijten door de wissel- valligheid van het weer, zoals de tweede hoofdpersoon, die door haar geliefde Boulder wordt genoemd. En bij de derde vrouw is er de associatie met een mammoet:een prehistorisch dier, uitgestorven, dat het doelwit werd van jagers. De hoofdpersoon ziet zichzelf zo, ze heeft het gevoel dat ze wordt uitgebuit en opgedreven in de stad, en trekt zich daarom terug op het platteland.

 

Permafrost

1

Het is hier aangenaam. Eindelijk. Dat is wat grote hoogtes hebben: honderd meter verticaal glas. De lucht is extreem schoon en zuiver en lijkt daardoor ook harder, op bepaalde momenten haast ondoordringbaar. Er hangt een geur als in een ijzerwinkel. De laag herrie daar beneden is zwaar als roet en sluimert, als een flinterdunne, krokante aardolievlek, als een zwartglanzend geschenk. Zelfs geen vogel te zien. Welbeschouwd hebben ook zij hun eigen laag, tussen die van ons en die van onze – laten we zeggen – goden. Een bewoonbare leegte tussen de hoogste lijnen van de notenbalk. Op dit moment ben ik en ben ik niet. Misschien laat ik me alleen zien, maak ik me enkel kenbaar als een hinderlijk vlekje op een bril, een ongewenste schaduw in deze chill-out zone. Ik adem in, neem bezit van de lucht via mijn bezielde lichaamskanalen. Levend straal ik nog een zekere warmte uit en ik moet vanbinnen superzacht zijn. Vanbuiten ben ik zachter dan ik lijk, bijna een banketbakkersproduct, een beeldje van zachte was onder een laagje vernis, aantrekkelijk als een eerste penseelstreek. Elke cel kopieert zichzelf, buiten mij om, en tegelijkertijd kopieert ze mij, verandert me in een gepaste entiteit. Als al die microscopisch kleine deeltjes van mij nu eens zouden stoppen met werken, al was het maar een paar seconden… Ondeelbare entiteiten hebben ook recht op pauze, net als ik, net als alle genieën van dit land. Om met hen samen te werken moet ik me aanpassen, net zo zijn als zij, in deze prachtige glazen kom, een anoniem rood visje. Op een gezellige manier decoratief. In sommige restaurants staat op elke tafel een piepkleine vissenkom met zo’n visje erin. Inderdaad, decoratief. Rustgevend. Ze leven echt en toch zijn er mensen die hun leefruimte als asbak gebruiken. Die arme diertjes leggen het loodje door de giftige biociden van hun peuken. Maar meer zijn ze toch ook niet? Decoratieve objecten. Zinloze levens.
Wat een schone lucht! Het is hier niet vochtig en dat is aangenaam. Vocht heeft de hinderlijke neiging tot in de meest kwetsbare delen van het lichaam door te dringen. Ik kan er niet tegen. Ik kan niet met vocht omgaan, ik zou niet weten hoe, het sijpelt naar onvermoede krochten in mijn binnenste, als stroperige ijskoude lava, en neemt bezit van onbekende ruimtes, maakt ze kenbaar waardoor ze me irriteren. Sommige lichaamsdelen kunnen je vreselijk in de weg zitten, net als grote, logge meubels. Ze lijken niet demonteerbaar en verwijderen zou te gevaarlijk zijn. Ze hebben vast een functie, iemand zal me ermee opgezadeld hebben, maar ik weet niet wat ik ermee moet en de enige manier om er geen last van te hebben, is ze negeren. Met mijn ogen dicht door de gang lopen en zorgen dat ik me niet aan die massieve overdaad stoot. Met mijn ogen dicht, wat een idee! Ik had niet aan ogen gedacht. Vogels vliegen met hun ogen open en als ze zich laten gaan, is dat in stevige luchtstromingen. Ondersteund en geleed, als marionetten. Zij kunnen het zich veroorloven om te kijken. Maar als iets valt… Een vogeltje dat uit het nest valt, bijvoorbeeld, valt dat met zijn ogen open? Hebben vogels oogleden? Of traanklieren? Hebben ze tranende ogen, zoals kwetsbare oude vrouwtjes? Welbeschouwd zijn het geen menselijke oogleden. Misschien lijken ze meer op Japanse schuifpanelen of de luikjes van vliegtuigramen, en kunnen vogels ze even snel bewegen als wij, of sneller, als bliksemschichten. Ik vraag me nu af of ik mijn ogen open zal doen. Of dat ze vanzelf opengaan. Bij mij gaat het niet om zomaar een val. Ik bedoel dat het niet per ongeluk zal zijn, er zal sprake zijn van opzet, het is mijn opzettelijke wil, een uitgemaakte zaak. Als het moment aanbreekt, is het gewoon een kwestie van uitvoeren. Ogen anticiperen, ze verkennen de wereld, en vervolgens reageert het lichaam. Waarom zou je, in de luttele seconden voor het zover is, je lichaam voorbereiden op de dood? Wat heeft dat voor zin? De dood overvalt je, net als de liefde. Laat het lichaam dus maar overrompeld worden.

2

‘Dat begrijp je wel als je later groot bent,’ zei mijn moeder onvermoeibaar. Dan ben ik vast nog niet groot genoeg. En dat terwijl ik altijd vreselijk mijn best deed om mijn glazen melk leeg te drinken, hoge wijde glazen die wel een dierenmuil leken, even groot als mijn gezicht, en een rode diadeem achterlieten op de plek waar mijn voorhoofd tegen de dikke rand van het glas drukte. Er ging zoveel melk in die glazen dat mijn moeder altijd een nieuwe fles moest aanbreken om ze tot de rand toe te vullen. ‘Drink maar lekker op,’ zei ze. ‘Doe maar als een poes, steek je tongetje maar uit en drink van je melk.’ Liters en liters melk en ik helemaal wit vanbinnen, mijn binnenste vol melkvellen, als vette natte lakens aan mijn buikwand geplakt, aan de andere kant van mijn huid. De glazen melk van mijn moeder wisten me uit, maakten me nog kleiner, nog minder mens. Het was alsof ik half meisje, half melkbus was, een soort overvol reservoir. Nadat ik alles had opgedronken, durfde ik geen vin meer te verroeren, ik voelde de melk deinen in mijn maag. Nee, niet deinen, gevaarlijk klotsen als water in een emmer als je er haastig mee loopt. En daarna voelde ik hem naar beneden stromen zoals het water door de afvoer in de wc als de buren net hebben doorgetrokken. Precies zo, maar dan bij mij vanbinnen. Ik voelde hoe de melk etensresten wegspoelde en alles als pas geverfd achterliet, schoon maar plakkerig. Dat beeld was zo krachtig dat ik me gedwongen voelde muisstil te blijven zitten en niet te bewegen, en dan werd mijn ademhaling steeds oppervlakkiger. Vervolgens kon ik maar één ding doen om de tijd door te komen, en dat was lezen. Ik ging op de enige stoel in mijn kamer zitten. Het bureautje was van grenenhout met een wit kleed erover, bestand tegen kleine meisjes. ‘Dat is om je huiswerk aan te maken,’ benadrukte mijn moeder nadat de timmerman het in elkaar had gezet. ‘Niet om te verven, niet om te knippen en al helemaal niet om met je breekmesje te snijden. Waar is dat mesje eigenlijk? Hoort dat niet hier te liggen, in het bakje? Bij de schaar? Ga het maar even zoeken en leg het weer op zijn plek.’ Bij de schaar. Ik snapte het niet en ik snap het nog steeds niet, het slaat nergens op.
Ik heb mezelf op een grens geplaatst, ik leef op die grens en wacht het moment af waarop ik die grens, mijn provisorische woning, kan verlaten. Provisorisch zoals elk huis of lichaam trouwens. Ik slik geen pillen, medicijnen zijn teugels die je afremmen, op een sukkeldrafje laten lopen. Ze vormen een voortijdige verlossing, houden je weg bij de zonde, of zorgen er misschien alleen voor dat je het nemen van vrijheid als een zonde gaat zien, een vrijheid die je in een staat van kalmte hebt bereikt – voorafgaand aan de dood, natuurlijk. Mijn moeder slikt pillen, mijn vader slikt pillen, mijn zus eerst niet, maar later toch wel, ze werd ouder en begreep het. Pillen slikken is een permanente provisorische oplossing, net als het zwakke peertje aan het plafond in de hal. Twintig jaar lang een donkere hal, maar wat wen je er toch snel aan om niets te zien! ‘We hadden overal halogeen in gedraaid, maar we waren de hal vergeten!’ Gelach. ‘En het mooiste is nog dat we het pas gisteren doorhadden!’ We waren twintig jaar verder, twintig jaar drie keer per dag je lippenstift bijwerken met je neus haast tegen de spiegel, twintig jaar op de tast je sleutels zoeken. Ik dacht dat het normaal was, als je klein bent is wat je van thuis kent normaal. Voor jou voldoet die normaliteit. Je groeit op in de beschutting van haar gewoontes, je lichaam past zich aan en hetzelfde geldt voor het brein, gulzig en kneedbaar als klei. En vervolgens ben je jaren bezig, de verblinding begint pas na vele hamerslagen scheuren te vertonen, wanneer je al vastzit in die massieve kern en het je negentig procent van al het goede dat je had heeft gekost om er een gat in te slaan. Kom er nu maar uit, als je kunt! En wees dan meteen gelukkig, net als iedereen. Medicatie: onontkoombaar. Maar niet voor mij. Beter als een dolle doorgaan tot je op een grens stuit en dan een besluit nemen. Uiteindelijk kom je erachter dat je kunt leven op die grens, verticaal als nooit tevoren, op de rand van de afgrond, en dat je er niet alleen kunt vertoeven, maar dat je er ook op verschillende manieren kunt groeien. Als het overleven is waar het om draait, is verzet wellicht de enige manier om een intens leven te leiden. Het is nu, op deze grens, dat ik meer dan ooit voel dat ik leef.

 

© 2018, 2020, 2022, Eva Baltasar en Club Editor
© 2024 Nederlandse vertaling Irene van de Mheen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum