Leesfragment: De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf

13 februari 2024 , door Maria Kager
|

Nu in onze boekhandels: Maria Kagers romandebuut De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf! Lees bij ons een fragment & bestel.

Frida’s excentrieke vader is niet geschikt voor de rol van vader en ook niet voor die van gevangenisdirecteur. Hij drinkt en rookt te veel, neemt zijn dochter mee uit stelen, geeft haar zelfverdedigingslessen met echte wapens en voelt meer affiniteit met de gedetineerden in de koepel dan met zijn collega’s bij Justitie. Als het evenwicht in huis wordt verstoord door een noodlottig ongeluk, begint de gevangenis een steeds grotere rol in het gezinsleven te spelen.

Jaren later vraagt Frida zich af in hoeverre de koepel haar leven heeft bepaald. Je kan het kind uit de gevangenis halen, maar hoe haal je de gevangenis uit het kind?

 

Uit: Maria Kager, De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf

Lessen in zelfverdediging

‘Ik heb nooit eerder een gevangenis van zo dichtbij gezien.’ De vader van Rimade staat op het tuinpad. Hij houdt haar koffertje vast, zijn vrije hand rust op haar schouder. ‘Het is net alsof uw huis deel uitmaakt van de gevangenis, alsof het allemaal een en hetzelfde gebouw is.’
‘In feite is dat ook zo,’ zegt mijn vader vanaf de drempel, zachtjes heen en weer wiegend met zijn handen op de rug. ‘Dit huis en dat daar aan de overkant van het plein zijn tegelijk met de koepel gebouwd, van dezelfde bakstenen, ontworpen door dezelfde architect. Het is één groot geheel en vormt, zoals u ziet, een prachtige bouwkundige eenheid. Het grote verschil tussen ons en hen daarbinnen,’ hij wijst naar de gevangenis, ‘is dat wij in en uit kunnen gaan wanneer we willen en zij niet.’ Hij lacht zachtjes in zichzelf.
‘De bewaarders kunnen dat ook,’ zeg ik.
‘Allicht. Die ook.’
De vader van Rimade kijkt naar de grote zilveren koepel, die glinstert in de voorjaarszon. ‘Is het nou niet gevaarlijk om zo dicht bij een gevangenis te wonen? Ik wil maar zeggen, er zou iemand kunnen ontsnappen en zich bij u in de voortuin kunnen verschuilen.’ Hij gebaart om zich heen en raakt daarbij een tak van de seringenstruik die naast de voordeur staat. De frisse geur van de kleine roze bloemen verspreidt zich door de lucht.
Welnee,’ zegt mijn vader. ‘Dat soort dingen gebeuren niet. Dat is uitgesloten.’
‘Door de achtertuin is wel een keer iemand ontsnapt,’ zeg ik. ‘Toch?’
‘Goh kind, dat je dat nog weet. Dat is inderdaad één keer voorgekomen maar dat was werkelijk een uitzondering. Dit is een heel stevige, goedbewaakte gevangenis. Daar sta ik voor garant.’
‘Jij zegt altijd dat die tent zo lek is als een mandje. Dat het cement zo broos is dat je zó met je vork een tralie eruit wipt.’
‘Wil jij je mond houden alstublieft, niemand vraagt jou iets.’ Hij wendt zich tot de vader van Rimade. ‘Ik zeg altijd, niemand is zo achterlijk om in te breken bij de directeur van de gevangenis. Dit is het hol van de leeuw. Wat zeg ik,’ hij steekt zijn wijsvinger in de lucht, ‘van De Wolf! Die enkele keer dat er eens iemand ontsnapt – iets wat zeer, zeer zelden voorkomt – weten ze niet hoe snel ze hun hielen moeten lichten, dan zullen ze heus niet bij mij in de tuin rond blijven hangen. Dit huis is juist het veiligste huis van de hele stad. Ziet u die camera daar? De lens is recht op onze voordeur gericht.’
‘O ja,’ Rimades vader volgt met zijn blik mijn vaders wijsvinger. ‘Ja ja.’
‘In onze achtertuin staat nog zo’n geval. En hier naast de voordeur heb ik deze paraat.’ Hij pakt de wandelstok met de zware, koperen knop uit de parapluhouder, slaat er lichtjes mee in zijn handpalm. ‘Flinke kerel die nog verder loopt nadat hij kennis heeft gemaakt met deze jongen.’ Hij zet de stok terug. ‘We hebben dubbele sloten op alle deuren, met sleutels die geen smid kan namaken, we hebben een geheim telefoonnummer. Ik hoef maar even naar hiernaast te bellen of de mannen van het calamiteitenteam staan klaar om ons te verdedigen. Ja meneer Klopstra,’ mijn vader wrijft in zijn handen, alsof hij niet kan wachten tot het moment dat het calamiteitenteam binnen komt stormen, ‘dit huis is een onneembare vesting. Maakt u zich maar geen zorgen, u kunt uw dochtertje met een gerust hart bij ons achterlaten.’
‘Gelukkig maar,’ zegt de vader van Rimade. ‘Dat is een hele opluchting.’
Maar hij klinkt niet opgelucht en hij houdt nog steeds zijn hand op Rimades schouder.

In de herfstvakantie heb ik bij Rimade op de boerderij gelogeerd, in Friesland; nu is het meivakantie en komt zij een paar dagen bij mij. We kennen elkaar van ponykamp. Rimade is een jaar ouder en durft veel meer dan ik. Met haar haflinger, Petra, springt ze zonder cap op over de bankjes bij hen in het dorp en ze doet salto’s en flikflakken in het gras terwijl ik toekijk.

‘Waarom gaan jullie niet tennissen, meisjes,’ zegt mijn moeder als de vader van Rimade weg is. ‘Het is zulk lekker weer.’ Ze opent de deur van de meterkast, daar staan de rackets. ‘Even een frisse neus halen en wat bewegen.’
‘Hebben jullie een tennisbaan?’ vraagt Rimade aan mij.
‘We tennissen op het plein voor de gevangenis, over de slagboom.’
‘Mag dat?’
‘Dat doen we altijd, mijn moeder en ik. Hier,’ ik geef haar een racket. ‘Kom.’
‘Ik begin!’ roep ik wanneer we ieder aan een kant van de rood-wit geblokte slagboom staan. Ik spuug in mijn hand en stuiter de bal een keer of vijf op de grond voordat ik serveer, zoals Steffi Graf.
We slaan heen en weer, tot er een busje van het gevangenentransport aankomt. ‘Kijk uit,’ roep ik. ‘Aan de kant.’
Ze stapt opzij, kijkt naar de bus. ‘Moet-ie door de slagboom?’
‘Nee, door die poort daar.’ Ik wijs naar de personeningang.
‘Er zitten mensen in.’
‘Nieuwe gevangenen.’
Rimade steekt haar hand op en zwaait naar het busje, dat wacht tot de poort van de personeningang opengaat.
‘Ze kunnen je niet zien. Dat zijn geblindeerde ramen.’
‘O.’ Ze steekt haar tong uit.
Ik moet lachen en steek ook mijn tong uit. Langzaam rijdt het busje de gevangenis binnen.

In de dagen voordat Rimade kwam had ik mijn vader geïnstrueerd over zijn gedrag. ‘Denk eraan dat je niet de hele tijd godverdomme zegt,’ zei ik, ‘of herejezus. En je moet gewone kleren aandoen.’ Naar zijn werk draagt hij een pak en netjes gepoetste schoenen maar thuis ziet hij eruit als een zwerver, met kapotte truien, broeken waar verfvlekken op zitten, versleten geitenwollen sokken en grote leren sandalen waarvan hij nooit de gespen dichtdoet zodat ze een klossend geluid maken als hij loopt. Daarom wil ik eigenlijk liever niet dat er in het weekend kinderen komen spelen, ik schaam me dood. ‘Maar het belangrijkste,’ zei ik, ‘is dat je de deur dichtdoet als je op de plee zit.’
Die laat hij altijd open, omdat hij zich anders opgesloten voelt.
‘Zeg,’ zei mijn vader, ‘dat bepaal ik zelf wel. In mijn eigen huis. Ik laat me door jou de les niet lezen.’
‘Laat maar, liefje,’ mijn moeder kneep zacht in mijn schouder. ‘Hoe meer je aandringt, hoe kleiner de kans dat hij doet wat je wilt. Wat dat betreft,’ had ze toegevoegd toen mijn vader buiten gehoorafstand was, ‘is je vader net een klein kind.’

[…]

 

Copyright © 2023 Maria Kager

pro-mbooks1 : athenaeum