Leesfragment: Blauwestad

08 mei 2024 , door Karin Sitalsing

Nu op de shortlist van de Brusseprijs 2024: Karin Sitalsing, Blauwestad. Een dorp in uitvoering en een poging het land naar onze hand te zetten. Lees bij ons een fragment & bestel!

Impuls voor de regio of geldverspilling? Verlies van iets ouds of juist de verwelkoming van iets nieuws? Met de komst van het dorp Blauwestad verdween een groot stuk van Oost- Groningen voorgoed onder water. Boeren werden uitgekocht, villa’s werden gebouwd. Het infrastructurele project moest de regio opstuwen in de vaart der volkeren. Maar kun je zoiets eigenlijk wel afdwingen?

In Blauwestad vertelt journalist Karin Sitalsing de geschiedenis van dit geruchtmakende tekentafeldorp. Ze neemt de lezer mee naar de optimistische begindagen en de diepe dalen ten tijde van de financiële crisis. Ze spreekt met goedgehumeurde projectontwikkelaars en met boze communisten. En ze bezoekt de mensen die in het fonkelnieuwe dorp wonen en zij die hun geboortegrond in het water zagen verdwijnen. Blauwestad is een verhaal over de menselijke strijd voor een betere leefomgeving, de pogingen het land naar onze hand te zetten en de vraag of je je thuis kan voelen op een plek die twintig jaar geleden nog niet bestond.



 

Proloog: Schriever op stee

Op een mildfrisse aprilochtend sta ik ietwat onwennig in het havenkantoor met in elke hand een grote shopper. In de ene zitten een koektrommel en zorgvuldig ingepakte koffiekopjes uit de kringloopwinkel. In de andere mijn laptop, een verzameling schrijfblokken, grote dikke ordners vol archiefmateriaal, boeken over Oost-Groningen, een fleecedekentje – ik heb zelfs mijn sloffen meegenomen. De krijtborden liggen nog in de auto, die zal ik straks gaan halen.
Er is stilte en stilte, maar hier is de stilte wel héél stil. Hoewel ik weet dat er niemand is, roep ik toch uit gewoonte: ‘Hallooooo..?’ en schrik van de galm van mijn eigen stem.
Links van me staan sup-borden, voor mijn neus een plateau met koopwaar: alles voor je bootje – schoonmaakmiddelen, lak, kussentjes in allerlei kleuren. Vaargidsen. Waterkaarten. Folders van pelgrimsroutes. Ansichtkaarten met foto’s van Oost-Groningen.
Want daar ben ik, in het kunstmatige dorp Blauwestad om precies te zijn.
Een plattegrond van het dorp neemt de hele wand in beslag. Een houten balie op stahoogte, daarachter een keukentje en een toilet. Rechts van me een tafel en twee stoeltjes.
Mijn kantoor, de komende paar maanden.
Al tijden was ik op zoek naar een onderkomen om, als artist in residence, voeling te krijgen bij Blauwestad. Nadat ik had besloten er een boek over te schrijven, bedacht ik dat ik verhalenspreekuren wilde houden in dat bijzondere dorp.
Begin jaren negentig werd het bedacht om het armlastige Oost-Groningen op te stuwen in de vaart der volkeren. Veruit de meeste dorpen ontstaan organisch, maar Blauwestad begon op de tekentafel. Wat betekent dat voor de mensen die er wonen? Voor de mensen die er vroeger woonden, maar moesten wijken voor het water? En voor de mensen uit de omgeving die ineens akkerland in een dorp zagen veranderen? Aan de hand van gesprekken en observaties wilde ik een beeld krijgen van de mensen van Blauwestad, want wie zíjn dat eigenlijk? Heeft het dorp al een identiteit? Kun je je thuis voelen in een dorp dat twintig jaar geleden nog niet bestond? Dat soort dingen wilde ik onderzoeken. Beetje sfeer proeven, beetje rondwandelen, links en rechts een keuvelpraatje en ondertussen uitzoeken wat er nu eigenlijk allemaal leeft.
Ik had alleen een goede uitvalsbasis nodig.
Er werden me dingen toegezegd. Een woonboot, een bouwkeet op een ponton in de haven, midden in de reuring, weer een ander bootje. Een caravan. Niets daarvan lukte, en de paniek nam toe.
Anderhalf jaar rende ik al van het kastje naar de muur en weer terug. Ik was gestopt als Trouw-correspondent om dit boek te kunnen maken. Over drie weken zou ik werkloos zijn, en nog altijd had ik geen geschikte plek gevonden.
‘Mensen beloven fantastische dingen, maar als het erop aankomt, blijken het allemaal luchtkastelen,’ gniffelde een bevriende collega, toen ik me bij hem beklaagde hoe de vlag erbij hing. ‘Het lijkt Blauwestad zélf wel.’
Er werden wel dingen geopperd, zoals een bed and breakfast of bij iemand in huis. Ik mocht op het projectbureau komen zitten, zeg maar het zenuwcentrum van Blauwestad – het kantoor waar je moet zijn als je een huis wil kopen of iets wil weten over bouwplannen. Maar dat sloot allemaal niet aan bij wat ik voor ogen had. Ik wilde een plek waar spontaan dingen zouden kunnen gebeuren, waar mensen konden aanwaaien met een zekere vrijblijvendheid. Ik wilde de vrijheid en privacy hebben om gesprekken te kunnen voeren, wilde ook dat mijn gesprekspartners zich vrij zouden voelen om te zeggen wat ze wilden.
Het zoveelste telefoontje naar de mensen van het projectbureau dan toch maar. Ze hadden eerder al suggesties gedaan, wat dingen genoemd, zij kennen iedereen tenslotte, dus laat ik het nog één keer proberen.
‘Ik weet het ook niet meer,’ verzuchtte René Perton van het projectbureau – ingewijden noemen hem ‘de burgemeester van Blauwestad’. ‘Maar waarom bel je niet even met Thijs Huisman? Hij is havenmeester in het Havenkwartier, misschien heeft die een goed idee?’
Ik belde Thijs Huisman.
Stortte mijn hart bij hem uit.
Ik was zó voorgeprogrammeerd voor de zoveelste teleurstelling dat ik dacht dat ik het verkeerd verstaan had toen hij mijn klaagzang onderbrak.
‘Sorry,’ zei ik. ‘Wát zei je nou?’
‘Je kunt zó op mijn kantoor komen zitten hoor. Door de week is daar toch niemand.’
Wat het addertje was, vroeg ik.
Was er niet, zei hij.
Thijs had me nog nooit gezien, had geen idee wie ik was en of hij me kon vertrouwen, en hij gaf me zomaar de sleutel van zijn kantoor.

Schriever op stee, dat ging ik worden: Gronings voor artist in residence, ik had het gecheckt bij een hardcore Groninger. Thijs was niet alleen bijzonder gul en sympathiek, maar ook razend enthousiast. Hij dacht vrolijk met me mee en bleek vol ideeën te zitten. Als het mooi weer was, zei hij, dan kon ik de meubels wel buiten zetten zodat ik nóg meer mensen zou bereiken. Ik vertelde hem dat ik nog op zoek was naar een vloerkleedje, voor de herkenbaarheid en om de galm wat te dempen. ‘Jaaaaa!’ riep Thijs. ‘In een mooi fel kleurtje, zodat het lekker opvalt!’
Dat was twee weken geleden.
In de tussentijd heb ik tuincentra en kringloopwinkels afgestruind, op zoek naar frutsels om mijn schriefstee op te vrolijken, ervoor te zorgen dat-ie zou opvallen. Zes slingers met donkerroze bloemetjes heb ik niet kunnen weerstaan – leek me leuk om die aan de buitenkant van het kantoor op te hangen. Uiteindelijk had ik zowat een schoenlepel nodig om mezelf tussen alle parafernalia in mijn oranje Peugeootje 107 te vouwen.
En nu sta ik hier met mijn kleedje en twee krijtborden. In grote dikke letters heb ik daar schriever op stee op geschreven, en de Groningse groet moi! daaronder: ‘Ik verzamel verhalen voor een boek over Blauwestad en het Oldambt. Wilt u er eentje delen? Schuif dan aan op mijn verhalenspreekuur in het havenkantoor, onder aan de blauwe uitkijktoren. Hopelijk tot gauw!’
Ik stap naar buiten, zoek een plekje op de boulevard, plant mijn borden neer en blijf er even naar staan kijken.
Het heeft iets plechtigs.
Zo moet het dus voelen als je een winkel hebt en bij het krieken van de dag je koopwaar uitstalt. Een handelaar in verhalen ben ik, al kom ik geen verhalen vérkopen, maar ze juist kopen – of nou ja vooruit, halen. Sterke verhalen in ruil voor sterke koffie.
In het fragiele aprilzonnetje rol ik mijn kleedje (op Thijs’ advies is het Blauwestadblauw geworden) uit op het grasveld pal voor het kantoor en sleep de tafel en de twee stoelen naar buiten. Koektrommel op tafel. Blauw potje met ieniemienie pannenkoekplantje ernaast. Ik maak een foto en post die op Twitter. ‘Mijn eerste verhalenspreekuur is geopend!’ zet ik erbij, en ga op een van de stoeltjes zitten.
Een uur later.
Een auto parkeert, een lange man stapt uit en loopt op mijn tafel af. In lichtkleurig linnen is hij een en al zomer. Wit overhemd, grijze broek, lichtbeige pet, dito brilmontuur. Beige espadrilles. ‘Het havenkantoor is gesloten hoor!’ zeg ik, vermoedend dat hij een ligplaats wil reserveren, een vaarkaart komt kopen of misschien wel iets wil vragen over bootjes, water of andere nautische zaken. ‘Weet ik,’ repliceert hij. ‘Maar ik kom voor jou. Jij bent toch de schrijfster?’
Een kennis van een kennis had mijn bericht op Twitter gezien, en die had hem een appje gestuurd: volgens mij moet jij eens met die mevrouw gaan praten.
Lichtelijk van mijn à propos – ergens had ik niet gedacht dat mijn aanpak zo snel al vruchten zou afwerpen – schenk ik twee koppen thee in en pak mijn schrijfblok erbij.
‘Zo,’ zeg ik.
‘Vertel.’

 

© 2023 Karin Sitalsing

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum