Leesfragment: Zondagskind met horrelvoet. Bij Lord Byron, Don Juan

21 juni 2023
|

In de aanloop naar het nieuwste deel, Toni Morrisons Teer, in september, publiceren we op deze site alle nawoorden bij de klassiekers in de Perpetuareeks. Bijvoorbeeld Peter Verstegens nawoord bij Ike Cialona’s vertaling van Lord Byrons Don Juan.

In de letterkunde vertegenwoordigt de figuur Don Juan het idee van de ultieme vrouwenverleider, maar in Lord Byrons satirische epos zijn de rollen omgedraaid: de onschuldige titelheld laat zich verleiden door een reeks vrouwen. De Britse dichter begon in de zomer van 1818 in Venetië aan het werk en een jaar later werden de eerste twee canto's anoniem in Londen gepubliceerd. De inhoud werd als immoreel beschouwd, en misschien juist daarom werd het gedicht ongekend populair. Byron noemde het zelf een 'epische vertelling' zonder een strakke verhaallijn. In navolging van de door hem bewonderde klassieken beloofde hij wel dat er liefde, oorlog en een storm op zee in zouden voorkomen. Tegenwoordig wordt het als zijn meesterwerk beschouwd.

 

Wat bij het lezen van Byrons Don Juan gaandeweg opvalt, is dat de held helemaal geen Don Juan is (ter zijde: de naam wordt bij Byron op z’n Engels uitgesproken als Dzjóéan, geregeld rijmend op true one, maar het accent verspringt in het Nederlands naar de a). In de periode waarin de zestien zangen van Byrons ‘epische satire’ spelen, de jaren tachtig van de achttiende eeuw, verleidt Don Juan geen enkele vrouw, maar wordt hij verleid. Hij heeft de gewenste achtergrond van Spaans edelman, geboren in Sevilla, maar Byrons Don Juan is in amoureuze zaken geen verleider, hij is een verleidelijke anti-Don Juan. Wel is deze visie gebaseerd op het boek zoals het er ligt, onvoltooid bij Byrons dood in Missolonghi, waar hij in 1824 als militair opperbevelhebber van westelijk Griekenland zijn bivak had. Het eind van het epos was nog lang niet in zicht, hij was juist aan een nieuw canto begonnen. In een brief aan zijn uitgever Murray had hij op 6 april 1819 geschreven: Since you want length, you shall have enough of Juan, for I’ll make fifty canto’s. In Canto 12, strofe 55, beloofde hij er zelfs honderd.
Murray had Byron gevraagd om een epos en Don Juan was zijn antwoord. Overigens was er heel wat voor nodig eer Murray de eerste twee canti publiceerde, anoniem, hoewel het auteurschap snel bekend werd. Murray belichaamde, samen met John Hobhouse, Byrons reisgenoot, en George Moore, zijn vriend en eerste biograaf, Byrons cursed puritanical committee, dat publicatie afried of de tekst wilde kuisen. Byron was woedend over die pogingen tot censuur en eiste de vrijheid te schrijven wat hij wilde. De ‘delicatesse’ van Murray betrof de heel reële vrees dat Byron zijn publiek van lezeressen van zich zou vervreemden, een groot deel van zijn achterban. Aan jongedochters zou de lectuur stellig verboden worden. Waarom? Omdat het in Engeland aanstoot gaf als vrouwen werden voorgesteld als wezens met eigen lustgevoelens, zoals de heldinnen in Don Juan die hebben. Engelse jongedames mochten niet op ideeën gebracht worden. In Engelands betere kringen heerste de door Byron gehekelde cant (schijnheiligheid). In Engeland, zei hij, was cant belangrijker dan cunt.
Er is weinig maar wel iets bekend over de globale voorstelling die Byron zich gemaakt had van het geheel. Op 16 februari 1821, drie jaar voor zijn dood, schreef hij Murray een brief waarin hij nader inging op zijn bedoelingen met Don Juan. Hij wilde zijn held door half Europa laten reizen en avonturen laten beleven ‘om de diverse belachelijkheden van de wereld te tonen in al de verschillende landen’. In Italië zou Juan cavalier servente zijn, zoals Byron zelf was tussen 1819 en 1823, in Duitsland zou hij een soort Werther-rol spelen, in Engeland zou hij betrokken worden bij een echtscheidingsschandaal en gaandeweg steeds meer gâté and blasé worden, waarna hij zou eindigen als een soort Anacharsis Cloots in de Franse Revolutie. Het slot van de brief laat zien dat Byron zich zijn held in de latere canti toch wel voorstelde als een soort Don Juan: ‘...ik ben er nog niet helemaal uit of ik hem laat eindigen in de hel of in een ongelukkig huwelijk, niet wetend wat de ergste straf is: de Spaanse traditie zegt de hel, maar dat is waarschijnlijk een allegorie voor die andere staat.’ Van zijn voorlopig werkplan is weinig gerealiseerd in de zestien bestaande canto’s die abrupt eindigen in Engeland, waar zich nog maar een pril begin lijkt af te tekenen van een echtscheidingsschandaal.
De verwijzing naar Anacharsis Cloots is interessant. De achternaam doet denken aan Nederlandse afstamming, en niet ten onrechte. Hij was afkomstig uit Cleef, ooit deel van Gelderland maar in Cloots’ tijd Pruisisch grondgebied. Vanaf zijn elfde was Parijs zijn thuisbasis en hij werd een excentrieke protagonist van de Franse Revolutie, die hij zelfs geldelijk steunde. Hij was een geniaal warhoofd en vrijdenker, noemde zich ‘de persoonlijke vijand van God en Jezus Christus’, deed afstand van zijn baronnentitel, werd Frans burger en in 1792 gedelegeerde in de Assemblée. Hij was actief betrokken bij het vergoddelijken van de Rede, maar werd in 1794 ten val gebracht door Robespierre, die hem als ‘Pruisisch spion’ verwees naar de guillotine. Wat zou het mooi zijn geweest als Byron zijn epos zo ver had kunnen voortzetten dat hij de Franse Revolutie zou hebben beschreven, vanaf ca. 1791 tot Juans einde onder de valbijl. Anarcharsis’ rol in de Franse Revolutie had wel iets weg van Byrons eigen rol in de Griekse vrijheidsstrijd, ze staken er allebei geld in.
De Don Juan die we kennen uit het boek is heel jong, en psychologisch nog niet erg uit de verf gekomen. Hij maakt veel mee en heeft de passende emoties, maar eigenlijk lijkt hij een blanco ziel in het lichaam van een beminnelijk jongmens. Wel is hij soms heethoofdig, en in noodsituaties legt hij ongewone moed aan de dag. Hij is gelukkig met zijn eerste geliefde, de jong getrouwde verleidster Doña Julia, maar ze worden bruut gescheiden, waarna hij op reis moet en zij naar het klooster. Hij is ook gelukkig met Haidée, de ravissante zeeroversdochter die hem als schipbreukeling van het strand raapt, zoals Nausicaä Odysseus, en die met Juan een idyllisch leventje leidt totdat haar doodgewaande vader plotseling voor hen staat. Dat bezorgt de dochter een fatale beroerte, terwijl Juan als slaaf wordt verkocht. De koopster blijkt de eerste vrouw van de sultan, Gulbeyaz, die op zoek is naar een seksslaafje, maar aan wier imperieuze avances onze held nobel weerstand biedt als zij hem beveelt haar voet te kussen. Juan weet te ontsnappen, maar raakt dan verzeild in het Russische leger van maarschalk Soevorov en moet meedoen aan de uiterst bloedige verovering van Ismaïl, een Turkse vestingstad aan de Zwarte Zee. Ook in die wrede strijd gedraagt Don Juan zich zoals het hoort, onverdacht dapper maar met mededogen. Hij redt Leila, een Turks meisje van tien, uit de handen van Kozakken en houdt haar de rest van het boek bij zich als een dierbare mascotte. Dit is de meest persoonlijke daad in zijn leven, althans in het deel ervan dat we kennen. Byron zegt dat Don Juan in Engeland eenentwintig is, maar in feite lijken er sinds hij op reis ging maar twee tot drie jaar verstreken. Het is aannemelijk dat hij psychologisch nog een hele ontwikkeling moest doormaken voordat hij de gaté en blasé Don Juan zou zijn geworden die Byron voor ogen stond.
Volgens sommige critici was Byrons leven interessanter dan zijn werk en feit is dat hij een dramatisch leven heeft geleid, met tal van liefdesverhoudingen, galante avonturen, politieke en militaire intriges. De neerslag ervan is te vinden in zijn lange verhalende gedichten en bovenal in Don Juan, dat voor Byron de functie had van openbaar egodocument en dat in talloze uitweidingen buiten het verhaal om zijn visie en commentaar gaf op de mensheid en alle kwesties die er speelden in zijn tijd. Hij deed dat met ongeëvenaarde vaart en vitaliteit, en met een humor die varieert tussen goedmoedige spot en vilein sarcasme. Daaraan, niet aan het picareske verhaal, dankt het boek zijn grote faam. Het is een vorm van episch-lyrische dichtkunst die geheel eigen is aan Byron, zij het verwant aan werk van Ariosto, Pope, Voltaire. Byron geldt als een boegbeeld van de romantiek, maar zijn eigen literaire smaak was onromantisch. In het diepzinnige begin van canto 14 denkt hij na over zijn dichterschap, en in de regels 6-8 van de zevende strofe geeft hij aan wat hij wilde met Don Juan:

Deze vertelling volgt geen strakke lijn,
Ze is een basis voor bespiegelingen
In aardse taal en over aardse dingen.

De eerste tien jaar van zijn leven leek Byron niet voor glorie in de wieg gelegd. Zijn vader, mad Jack Byron, had er het fortuin van zijn tweede vrouw, Byrons moeder, doorheen gejaagd, nadat hij hetzelfde had gedaan met het fortuin van zijn eerste vrouw, de moeder van Byrons halfzuster Augusta. Byron senior had zijn tweede gezin verlaten toen de latere dichter twee was. Met zijn Schotse moeder moest hij in Aberdeen leven van een bescheiden jaargeld. De horrelvoet waarmee hij was geboren leek een zware handicap, die hem als gevolg van de medische inzichten van die tijd gedurende zijn jeugd tot veel pijn veroordeelde. De fortuin keerde toen hij na de dood van een oudoom in 1798 als tienjarige de zesde Lord Byron werd, eigenaar van Newstead Abbey, een dertiende-eeuwse abdij met uitgestrekte landerijen die Hendrik viii aan zijn voorvader geschonken had.
Byron verhuisde met zijn moeder naar het voorvaderlijk slot en ging in 1801 naar Harrow, de beroemde kostschool, waar rang geen rol speelde omdat er alleen aristocraten werden aangenomen, maar waar hij gepest werd met zijn voet en de eerste jaren veel moest vechten. Op Harrow bestond de praktijk van het bed sharing en hij deed er zijn eerste homoseksuele ervaringen op. Homoseksualiteit was officieel punishable by death, maar dat gold toen voor honderdeenenzestig delicten, waaronder winkeldiefstal, en de adel stond min of meer boven de wet. Het Europa van Byrons jeugd werd gedomineerd door Napoleon, voor veel liberaal gezinde medeleerlingen op Harrow een held die ver verheven was boven eventuele spot vanwege zijn status van parvenu. Op Harrow koesterde Byron een borstbeeld van zijn held, en Napoleon is de man gebleven die Byron het meest bewonderde. De hertog van Wellington, alom beschouwd als Napoleons triomfale overwinnaar, was levenslang het object van zijn rabiate spot. Wellington had de Restauratie gebracht, het herstel van de oude tirannieën, en Byron bepleitte zijn leven lang de grootst mogelijke politieke en persoonlijke vrijheid.
De mentaliteit van het droit de seigneur was hem overigens niet vreemd en hij had voor zijn achttiende waarschijnlijk al drie kinderen verwekt. Van 1805 tot 1807 studeerde hij in Cambridge, waar hij een tamme beer hield. Hij was een goed classicus, genoeg latinist om obscure Romeinse dichters als Claudianus te lezen. Hij had zich als jongen de complete Engelse letteren eigen gemaakt, met Shakespeare, Milton en Pope als favorieten, en hij was een kenner van de wereldse en Bijbelse geschiedenis. Hij was knap om te zien, sportief, een goed schermer en bokser, schutter en ruiter, een uitnemend zwemmer. Hij had aanleg tot corpulentie, die hij bestreed met oefeningen en diëten. Hij is achttien als zijn eerste dichtbundel verschijnt, Fugitive Pieces, die hij zelf weer uit de handel neemt. Een jaar na de eerste verschijnt een tweede, Hours of Idleness, en begint hij serieus te denken over een literaire carrière als mogelijke weg naar roem en eer. In 1809, als hij eenentwintig wordt en de balans van zijn schulden opmaakt, blijken die 12 000 pond te bedragen. Het grootste deel van zijn leven blijft Byron financieel afhankelijk van geleend geld. Als hij er in 1818 eindelijk in slaagt Newstead Abbey te verkopen (voor bijna 100 000 pond, tenminste twintig miljoen euro in hedendaagse munt) is hij nog niet geheel uit de schulden, maar heeft hij wel nieuw krediet.
De juist meerderjarig geworden Byron is een geziene jongeman in de Londense society, bekend als sprankelend causeur (met Schots accent). Een slechte kritiek op zijn tweede bundel in een Schots tijdschrift leidt tot zijn grootscheepse aanval op het literaire establishment in een satire van ruim duizend regels, English Bards and Scotch Reviewers, die in 1809 verschijnt. Het boek heeft groot succes. Intussen heeft hij plannen gemaakt voor een buitenlandse reis en hetzelfde jaar zeilt hij naar Portugal, met Constantinopel als eindbestemming. Hij reist niet alleen, maar met zijn vriend Hobhouse, een oudere knecht, een valet en een page. Dwars door het Engels-Franse oorlogsgebied reizen ze via Sevilla en Cadiz naar Gibraltar, waar Byron zijn page naar huis stuurt, want boys are not safe among the Turks. Byron en de zijnen mogen meereizen op Britse oorlogsbodems. Op Malta ontkomt hij ternauwernood aan een Britse societydame met een hang naar avontuur die niet van hem wil scheiden. Hij reist door Griekenland en Albanië, waar hij de gast is van onderkoning Ali Pasha, bekend om zijn beestachtige wreedheid. In Constantinopel zwemt hij de Hellespont over en wordt hij geïntroduceerd bij de sultan, die in Byron een verklede vrouw meent te zien. In Smyrna leert hij de erotische genoegens kennen van het Turkse badhuis. In juli 1810 is hij weer in Athene, waar hij contact krijgt met de vrijheidsbeweging. In de zomer van 1811 keert hij terug naar Engeland, waar hij de poëtische neerslag van zijn reizen publiceert: de eerste twee canti van zijn romaneske ‘travelogue’ Childe Harold (canto 3 en 4 verschijnen in 1816 en 1818).
‘Jonker Harold’, zoals de hoofdpersoon heet in de briljante vertaling van Ike Cialona, is een Byronic hero, een melancholieke, hoogmoedige, rebelse jonge edelman met grote talenten en grote passies, grote vrijheidsdrang, afkeer van de wereld en haar instituties, van rang en privileges. De publicatie maakt Byron op slag beroemd en de lieveling van de Londense beau monde. Hij weigert jarenlang betaling van zijn uitgever, omdat geld verdienen met boeken hem niet gepast lijkt voor een gentleman. In 1812 houdt hij zijn maiden speech in het Hogerhuis, waarin hij het opneemt voor de wevers van Nottingham die machines hadden vernield omdat ze er brodeloos door werden. Het Lagerhuis had op het vernielen van die machines de doodstraf gesteld. In deze periode ontvangt Byron talrijke liefdesbrieven van getrouwde en ongetrouwde dames. Hij heeft diverse verhoudingen, waarvan die met Caroline Lamb, een briljante en excentrieke jonge vrouw van het antilopetype, zoals Byron het noemde, het meest intens is. Ze is getrouwd maar probeert hem zover te krijgen dat hij haar zal schaken. Als hij met haar breekt blijft ze hem stalken, en omdat hij haar confidenties heeft gedaan over zijn homoseksuele contacten en de liefde voor zijn halfzuster is ze tot veel kwaad in staat.

Byron leerde zijn halfzuster Augusta, zes jaar ouder dan hij, pas kennen toen hij op Harrow zat maar vanaf die tijd was zij misschien wel de blijvendste invloed in zijn leven. Byron en zij kregen een verhouding en een van Augusta’s dochters, Medora, zou door hem verwekt zijn. Door een omissie in het Engelse recht was incest geen strafbaar feit, maar het kon wel leiden tot sociale uitsluiting. Intussen schreef Byron in hoog tempo verhalende poëzie, The Giaour (De christenhond), The Bride of Abydos, The Corsair (waarvan in één dag tienduizend exemplaren werden verkocht), Lara, Manfred, Beppo. De schrijfwoede die hij periodiek aan de dag legde heeft sommige auteurs de diagnose ‘bipolaire stoornis’ ingegeven. Hij had inderdaad ook zijn zwarte periodes, opgevat als melancholie, een vast ingrediënt van de Byroniaanse held. Zijn gedichten waren omstreden maar ongekend populair. Byron was de best verkopende Engelse dichter aller tijden en werd in Duitsland onder meer door Goethe vertaald. Franse vertalingen werden tot in Rusland gelezen. In september 1814 verlooft Byron zich out of the blue met Annabella Milbanke, die hij vanwege haar wiskundige belangstelling later the Princess of Parallelograms zal noemen. Qua uiterlijk was zij een propje (zie canto 1, 61), het tegendeel van zijn ideale antilope-type, qua instelling was ze een blauwkous. Ze schijnt gedacht te hebben dat ze een beter mens van hem kon maken en mogelijk dacht Byron het zelf ook een tijd.
Al kort na de bruiloft was Annabella zwanger, en Byron zou de anale variant met haar hebben beproefd. Toen het huwelijk na een jaar explodeerde, na de geboorte van dochter Ada, werden de praatjes over sodomie en incest zo hardnekkig dat Byron zich een slachtoffer voelde van een schervengericht. Lady Byron verweet hem bovendien alcoholische driftaanvallen en hield vol dat hij gevaar liep krankzinnig te worden. Ze kenschetste haar man als een gevallen engel. Uiteindelijk werd er gesepareerd, geschikt, en niet geprocedeerd, maar de roddels lagen op straat. Van algemeen vereerde wonderboy en superstar werd Byron een sociaal uitgestotene, net als Oscar Wilde tachtig jaar later. Ada groeide op tot een van de eerste vrouwelijke wiskundigen en ontwierp samen met Charles Babbage een soort proto-computer. Byron heeft haar nooit teruggezien nadat hij in 1816 opnieuw op reis was gegaan, ditmaal om niet meer weer te keren. Tartend reed hij in een koets met Napoleons wapen erop. West-Europa was verarmd en half verwoest door de napoleontische oorlogen, en Byron was niet de enige rijke Brit die er rondtoerde. Plaatselijke kranten meldden de komst van Lord Byron als groot nieuws. Maar werd hij door landgenoten herkend in de straten van Rome of Venetië, dan werd hij nagewezen. Sommige Britse toeristen huurden verrekijkers om zijn gangen te volgen. Bij onverhoopte ontmoetingen werd gedaan of hij lucht was.
Op doorreis in België en Duitsland overnachtte men in hotels, waar Byron zich geregeld aan kamermeisjes vergreep, wat toen min of meer bij het logies was inbegrepen. Hij was een onmatig man en een ware vrouwenverslinder, maar hij misgunde zich ook de knapenliefde niet en zijn verknochtheid aan sommigen, vooral een koorzanger uit Cambridge, was diepgaand. Wie bij Google ‘Byron + Gay’ intikt, kan constateren hoezeer hij geclaimd wordt van homoseksuele zijde. Byron was biseksueel, maar primair een vrouwenman. Hij was internationaal bekend als Don Juan, en terecht. Een Catalogus van zijn liaisons, veroveringen en pieces, zoals hij bedpartners uit de volksklasse noemde, zou die van Don Giovanni niet hebben geëvenaard, maar zou wel een eind in de richting zijn gekomen. Toen Schopenhauer als veertiger in Venetië verbleef, met een vriendin, had hij een introductiebrief van Goethe aan Byron bij zich, maar nadat zijn vriendin Byron op straat had gezien, reageerde ze zo geëxalteerd dat Schopenhauer besloot de brief niet te bezorgen, bang dat hij haar aan de grote versierder zou verliezen. Het stel verliet spoorslags de stad.
Na de reis door België en Duitsland woonde Byron eerst een tijd in villa Diodati bij Genève, waar hij vriendschap sloot met Shelley en een kind verwekte bij Mary Shelley’s stiefzusje Claire. Na verblijven in Milaan en Rome streek hij neer in Venetië. Claire’s kind, Allegra, werd geboren in 1817 en stierf een paar jaar later in een klooster. Als de Shelley’s in 1818 bij Byron intrekken in zijn Venetiaans palazzo met veertien man personeel, leest Byron hem de eerste canto’s voor van zijn nieuwe werk, Don Juan. Shelley is enthousiast en verklaart: Nothing has ever been written like it in English – nor if I may venture to prophesy, will there be. Als Shelley in 1821 de canto’s 3-5 te lezen krijgt, zegt hij: Every word has the stamp of immortality en hij doopt zijn zeilbootje, dat een jaar later met hem zal vergaan, de Don Juan. Byrons vriend Hobhouse heeft morele reserves (blasphemy and bawdry), maar spreekt wel van great genius. Thomas Moore vindt het werk prachtig maar niet publicabel. Augusta voorspelt dat Don Juan zijn ondergang zal worden. De vrees van zijn intimi geldt niet alleen de vrijmoedige toon, maar ook de persoon van Juans moeder, Doña Inez, waarin men een malicieus portret van Byrons echtgenote kon zien. Dat zou nieuw schandaal kunnen geven en misschien leiden tot een proces. Inderdaad geeft Byron in het eerste canto zijn visie op Lady Byron. Het verhoogt misschien het leesplezier als men weet dat Byron het huwelijk van Doña Inez en haar Don José schetste als een portret van zijn eigen huwelijk. Byron verweet zijn vrouw dat ze van plan was geweest hem gek te laten verklaren, zoals Doña Inez dat probeert met Don José. Maar als Inez staat voor zijn vrouw en José voor hemzelf ( José gaat voor het gemak dood), dan staat Don Juan, hun zoon, eigenlijk voor de zoon van Byron!
Byron trekt zich van de kritiek niets aan en schrijft voort. Vanaf 1819 vindt hij wat rust in de relatie met gravin Teresa Guiccioli, die op haar zestiende is getrouwd met de veertig jaar oudere graaf. Byron wordt haar cavalier servente en vaste huisgenoot, een situatie die de graaf accepteert omdat hij Byrons steun kan gebruiken in de vrijheidsstrijd van opstandige ‘Carbonari’ in Romagna tegen de Oostenrijkers. De beweging wordt door de Oostenrijkers militair gebroken in 1821 en door de paus in de ban gedaan. Byron moet met Teresa’s familie uitwijken naar Pisa. Hij verlegt zijn revolutionaire belangstelling naar Griekenland, waar in 1821 de onafhankelijkheidstrijd is begonnen. Hij zeilt er in 1823 heen en formeert de Byron Brigade, die hij ook financiert.

Don Juan wordt in afleveringen gepubliceerd en Byron blijft er tot zijn dood aan werken, maar publiceert tussendoor ook Mazeppa, vijf drama’s (Marino Falieri, Sardanapolis, The Two Foscari, Cain, Werner) en The Vision of Judgement. Vlak voor zijn dood in Missolonghi, waarschijnlijk door bloedvergiftiging, dehydratie en verregaande aderlatingen, verschijnen de twee laatste voltooide canti van Don Juan. Natuurlijk verwekt het boek in conservatieve kring schandaal, maar daarbuiten vergroot het zijn reputatie. Byrons dood, niet lang daarna gevolgd door de slag bij Navarino, waar de Turkse vloot wordt vernietigd, geeft hem het aureool van Griekenlands bevrijder en verhoogt nog zijn roem. Goethe noemde Byron, in zijn conversaties met Eckermann, een ‘mateloos talent’ en ‘het grootste genie van onze eeuw’. Hij voegde eraan toe: ‘Lord Byron is alleen maar groot als dichter; zodra hij gaat denken is hij een kind.’ Wat een venijn in de staart! Het is nog maar de vraag wie de grotere denker is, Byrons Lucifer in Cain of Goethes Mefistofeles in Faust, maar tot mijn verbazing haalt Byrons recente biografe, Fiona MacCarthy, de opmerking van Goethe in haar introductie met enige instemming aan.

Hoe werd er in domineesland Nederland over Byron gedacht? Ter zijde: heel protestants Europa was toen domineesland en de moraal was overal prematuur victoriaans. In Nederland was tijdens Byrons leven Bilderdijk de beroemdste dichter. Bilderdijk had een horrelvoet met Byron gemeen en kende Engels; zijn tweede, in Engeland opgegroeide vrouw heeft als eerste iets van hem in het Nederlands vertaald, maar deze Nederlandse vakbroeder sprak van ‘de gruwelpoel van Lord Byrons ongoddelijke wildzang’. Door een latere generatie (Beets, de Génestet, Van Lennep) werd hij gezien als een helaas wat immoreel maar groot dichter die werd nagevolgd en vertaald, al waagde men zich niet aan het grote werk, Childe Harold en Don Juan. In 1881 schreef Conrad Busken Huet, Nederlands voornaamste criticus uit de negentiende eeuw, een lang essay over Byron, gepubliceerd in zijn Litterarische Fantasieën, deel xvii uit 1881, waarin Byrons reputatie in Nederland, kan men zeggen, is uitgekristalliseerd. Huet had werkelijk alles van Byron gelezen en vindt hem van een onvergelijkbare grootheid. Er waren ‘buitensporigheden’ in Don Juan die echter door de ‘verzoenende boete’ (113) van zijn vroege dood in dienst van de Griekse vrijheidsstrijd meer dan goed waren gemaakt. Huet noemt Byron in één adem met Milton en Shakespeare en hij acht met name Don Juan, ondanks Byrons ‘kortswijl’ (114) als poëzie onsterfelijk’ (117). Naar zijn idee was Don Juan grotendeels voltooid en ontbrak alleen nog zijn huwelijk met Aurora, de protagoniste van canto 16, die hij vergelijkt met Laura en Beatrice en bij wie Juan de hemel zou hebben gevonden. Hij schrijft (123): ‘De eigenlijke geschiedenis van don Juan, in één woord, is de geschiedenis van don Juan’s bekeering [van jeugdige dwalingen], evenals bij Goethe de geschiedenis van Faust die der bekeering van Faust.’ Ik citeer nog een paar opmerkelijke uitspraken van Huet (133): ‘...Don Juan [is] voortgekomen uit het wezen zelf der menschelijke natuur. Weinig filosofische stelsels zijn zulk een getrouwe spiegel der waarheid, en geen ander groot dichtwerk onzer eeuw bevat zooveel kiemen van positieve wetenschap.’ Of deze (174): ‘Eene dichterlijker daad dan Byron’s toewijding aan de Hellenen, gekroond door zulk een benijdenswaardigen dood en aangekondigd in zulk een verheven laatste lied, heeft Europa in onze eeuw nog niet beleefd.’ Op dezelfde pagina suggereert Huet zelfs dat Byron, al haatte hij de monarchie, ‘niet zou geweigerd hebben koning der Hellenen te worden’. Huet karakteriseert het dichtwerk (178) als ‘een fonteinworp van vernuft’ en zegt ten slotte (182): ‘In sommige plaatsen van Don Juan wordt eene volmaaktheid bereikt, die alleen eigen is aan poëzie der hoogste orde.’
Bewondering is altijd mooi, maar men kan zich afvragen of Busken Huet Byrons Don Juan niet wat al te serieus heeft genomen. Don Juan is een meesterwerk, maar een humoristisch meesterwerk. In de negentiende eeuw werd niet geoordeeld, zoals in onze tijd, dat poëzie en humor onverenigbaar zijn. Misschien kan ware literaire grootheid niet zonder tragiek en Don Juan is eigenlijk nooit tragisch (wel filosofisch, zie canto 8, 133-137), maar het is een van de weinige dichtwerken uit de negentiende eeuw die nog worden gelezen en bewonderd om de sprankelende brille, de vileine spot en het sardonische sarcasme van de auteur. Ike Cialona’s Nederlandse vertaling, na bijna twee eeuwen, is een epochemachende prestatie.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum