Leesfragment: Zo veel leven voor de deur

02 oktober 2023 , door Bob Pierik
| |

6 oktober verschijnt Bob Pieriks stadslevensgeschiedenis Zo veel leven voor de deur. Een geschiedenis van alledaags Amsterdam in de zeventiende en achttiende eeuw. Stap met hem de straat op, onverhard en onverbloemd. Lees bij ons een fragment en bestel dat boek.

Het Amsterdamse centrum staat vol monumenten. Maar al die stenen herinneringen aan een rijk verleden zeggen weinig over hoe de zeventiende- en achttiende-eeuwse Amsterdammers de openbare ruimte gebruikten. Wie kwam je tegen in het oude Amsterdam? Wat zag je, hoorde je en maakte je mee als je je door de stadspoorten naar binnen begaf?

Historicus Bob Pierik dook in de archieven en las hoe de stad geleefd en ervaren werd in die eeuwen. Hij stuit op verklaringen van getuigen over zaken waarin burenruzies escaleerden, bijvoorbeeld omdat iemand een emmer water te veel pakte uit een gedeelde regenbak. Achter de conflicten schemert de dagelijkse gang van zaken door en zo krijgen we een unieke kijk op het alledaagse Amsterdamse straatleven.

Pierik besteedt specifiek aandacht aan de Hollandse huiselijkheid en de rol van de vrouw. Amsterdamse vrouwen lieten zich niet beperken tot een leven binnenshuis. Waar eerdere historici de stad indeelden in de privésfeer voor vrouwen en de publieke sfeer voor mannen, laat Pierik zien dat het leven in de praktijk aanzienlijk minder strikt was.

Met Zo veel leven voor de deur waan je je even in de zeventiende en achttiende eeuw, hoor je de geluiden van de stad, ben je getuige van een burenruzie, kortom: komt de oude stad tot leven.

 

1
Door de stad: van wie is de straat?

Het begon met een tikje op haar hand. ‘Zusje, wat is er te doen?’ had de man haar vervolgens gevraagd. Dat was op dinsdag 31 juli 1742 om acht uur in de avondschemer. Later, bij de notaris, vertelde Elisabeth Croen dat ze de man op straat had ontmoet. Hij had haar aangesproken in de buurt van de woning van haar broer op het Amsterdamse stadseiland Marken in de Joodse wijk – daar waar nu de Valkenburgerstraat overgaat in de IJ-tunnel. Twee vrouwen hadden op straat ruziegemaakt en er was een groepje toekijkers blijven staan. Ze antwoordde de onbekende man dat ze geen idee had wat er aan de hand was, en liep snel door naar het huis van haar broer. Na een uur met haar schoonzus buiten op de stoep te hebben gekletst, liep ze weer op huis aan.
Daar dook de man weer op. Hij begon tegen haar aan te praten en vertelde haar dat hij bij een vriend die net getrouwd was wat had gedronken – en hij vond dat hij nu ook maar eens moest trouwen. Hij zocht een ‘brave vrouw of juffrouw’, want van de aangetrouwde zuster met wie hij ‘huis hield’ had hij ‘veel te verdragen’. Met andere woorden: hij woonde bij zijn broer en schoonzus in en ze vormden samen een huishouden, maar hij wilde graag een eigen huishouden beginnen. Toen ze in de Jodenbreestraat aankwamen, bij het huis waar Elisabeth boven een Franse bakker een kamer had, vroeg hij of zíj misschien een geschikte kandidaat was: wilde zij misschien niet met hem gaan?
In minder dan een wandelingetje sloeg hij toe. Maar dat was wel waar Elisabeth op zat te wachten. ‘Uw weg staat vrij,’ vertelde ze hem. Ze liepen samen nog een extra blokje om. Hij vertelde dat hij een bakker was, Jan de Wilde genaamd, gereformeerd was en wel zeven huizen bezat. Maar zelfs als zij ‘geen duit van de wereld’ had, wilde hij alsnog met haar trouwen. Nadat ze nog eens had gevraagd of hij het wel zeker wist, want ze bezat niets, antwoordde hij dat zij hem ‘een eerlijk mens’ leek – hij wist het zeker. Bij de Sint Anthoniesluis – bij het scheve huisje dat nu café de Sluyswacht heet – namen ze afscheid. Ze zouden elkaar snel weer zien.
Een paar dagen later kwam hij op de koffie. Ze had thuis aan haar zuster, met wie ze samenwoonde, over hem verteld. De onbekende man volgde de stappen van het vroegmoderne paringsritueel: samen met Elisabeths zuster en haar tienjarige dochter dronken ze een kopje koffie, waarbij hij een gouden ketting voor Elisabeth tevoorschijn haalde. Die was voor haar, maar er moest nog wat aan gebeuren. Hij had de zilversmid al betaald om er een sieraad van een bootje aan te maken, dat van zijn moeder was geweest. Vervolgens gingen ze weer wandelen, naar de Plantage, in de achttiende eeuw een soort stadspark. Het was een groen recreatiegebied binnen de stadswallen van de verder zo volgebouwde stad. Daar, bij de brug naar de Kadijken (nu het fietsbruggetje tussen Artis en het Entrepotdok), bevestigde hij zijn intenties. Hij zwoer haar plechtig trouw, ‘met solemnele eed’ – en zij zegde hem nu ook ‘met eenvoudige woorden’ toe met hem te willen trouwen. Praktisch gezien waren ze nu haast getrouwd – maar nog nét niet helemaal.
Ze dronken kannetjes bier in de Plantage in een huisje waar getapt werd en bekeken daarna de schepen in aanbouw op de Admiraliteitswerf, de scheepswerven voorbij het huidige Scheepvaartmuseum. Hier, ten noorden van de Plantage, zag je de vele masten van de Amsterdamse marine. Het werd een lange avond, en ze zwierven al drie uur door de stad toen ze weer een bierhuis binnenstapten, ditmaal op de Kadijk. Anna Walters, die daar tapte, vroeg of Elisabeth zijn ‘meisje of vrijster was’, waarop hij zei: ‘Neen, het is mijn vrouw, of zo goed als mijn vrouw, we zullen zondag trouwen.’ De klerk van de notaris had ‘zondag’ opgeschreven en weer doorgestreept. Misschien dat Elisabeth en de vrouw die tapte het over dat detail niet eens konden worden bij de notaris. Elisabeth, haar zus en Anna waren de getuigen die Elisabeths verhaal bij de notaris lieten optekenen. Maar Elisabeth, daarover waren de getuigen het eens, was wel ‘zo goed als zijn vrouw’.
Toen Elisabeth en Jan door een donkere Plantage naar huis liepen, sloeg de sfeer om. Zo snel als Jan had aangedrongen om te trouwen, zo snel drong hij nu aan op seks. Hij kwam met een vaag verhaal dat hij onder voogdijschap stond van vijf kwade voogden, waardoor het heel belangrijk was dat ze bij hem ‘in de kraam’ ging, omdat ze anders geen toestemming zouden krijgen om te trouwen. Ze wilde niet. Ze weigerde meermaals, maar hij smeet haar in een greppel op de grond en dwong haar waarschijnlijk tot seks. De notaris noteerde dat Jan haar misbruikte, maar waar de aanloop in groots detail werd beschreven, werd dit in een paar woorden, waarvan sommige later weer werden doorgestreept, afgedaan. ‘Tegen haar wil’ had er wel gestaan, maar dat werd door de notaris of zijn klerk doorgestreept.
Dagen later kwam Jan weer bij Elisabeth langs, en ‘verzocht haar weer tot oneer’. Dat weigerde ze, maar ze bleef wel met hem gaan, en soms gingen ze ook weer op stap. Dat lijkt voor ons absurd, maar seksueel geweld zoals dat van Jan maakte in de vroegmoderne tijd vaker deel uit van de aanloop naar een huwelijk. Er bestond een structurele verkrachtingscultuur. Historicus Julie Hardwick heeft in haar boek Sex in an Old Regime City over achttiende-eeuws Lyon laten zien dat vooral bij de eerste keer, zoals bij Elisabeth en Jan, mannen hun zin kregen door middel van geweld. Van vrouwen werd verwacht dat ze nee bleven zeggen, ook als ze hun instemming tot een huwelijk hadden gegeven. Veel mannen gingen er na zo’n trouwbelofte echter van uit dat ze geweld mochten gebruiken om seks af te dwingen. Als je aan familie, vrienden en collega’s duidelijk had gemaakt dat er na de huwelijksbelofte een huwelijk en een toekomst zouden volgen, dan verloor de vrouw de zeggenschap over haar eigen lichaam. Zelfs als twee potentiële huwelijkspartners al jaren in het openbaar samen waren, of misschien juist dan, werd er geweld gebruikt. Deze praktijk werd nog helemaal niet zo lang geleden normaal gevonden. In Nederland werd verkrachting binnen het huwelijk pas in 1991 illegaal en dus strafbaar. Niet alleen in 1742, maar nog altijd is het in veel landen over de hele wereld het geval dat verkrachting niet of minder wordt bestraft als het binnen het huwelijk plaatsvindt, een patriarchale logica die nog altijd slachtoffers maakt.
Hoewel de wil van de vrouw als sekspartner toentertijd niet serieus werd genomen, kwam de zaak van Elisabeth toch terecht bij de notaris die de getuigenverklaringen voor de hoofdofficier maakte. Dat was omdat Jan nog veel verder ging, en wel zo ver dat zelfs achttiende-eeuwse mannen, die verkrachting na een trouwbelofte zouden goedpraten, moesten toegeven dat Elisabeth een slachtoffer was. Jan had namelijk de voorwaarden voor een huwelijk en een toekomst geschonden. Toen Elisabeth en Jan een fles wijn gingen drinken met ene Van den Brink, dienaar van de hoofdofficier (een soort politieagent), bleek dat Jan een bekende van hem was. Niet dat Van den Brink een vriend van Jan was, maar Jan was een bekende van justitie. Van den Brink zei tegen Jan dat hij blij was dat hij hem ooit in het Rasphuis had gekregen, het werkhuis waar criminelen hout moesten raspen. Toen viel het doek voor ‘Jan de Wilde’. Hij bleek Jan Veerhuijze te heten en niet in de Lindenstraat, maar in de Sint Nicolaasstraat te wonen, en ook nog eens rooms-katholiek te zijn. Zijn beloften bleken een zorgvuldig opgebouwd kaartenhuis van leugens. Elisabeth vertrok verdrietig naar huis, verdriet dat ook haar zus bij de notaris verklaarde te hebben meegemaakt. De paginalange getuigenverklaring maakte duidelijk dat Elisabeth gechanteerd was, en emotioneel én fysiek misbruikt.

 

© 2023 Bob Pierik en Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum