Leesfragment: W.

07 september 2023 , door Tiemen Hiemstra
| |

Nu op de longlist van de Boekenbon Literatuurprijs 2023: Tiemen Hiemstra’ romandebuut W., volgens onze Annetje Rubens ‘een fantastisch debuut’. Lees bij ons een fragment!

W. is drie jaar geleden verdwenen.
W. is slechts de werkelijkheid.
W. zuigt wandelende takken op met een kruimeldief.
W. begraaft zijn tranen onder het meer.
W. grijnst onoverwinnelijk in de beveiligingscamera.
W. schudt zijn hoofd en klimt verder naar beneden.
W. knipt de zaklantaarn uit.
W. is terug.

Tiemen Hiemstra (1991) groeide op in Groningen. Hij studeerde Woordkunst in Antwerpen, waar hij, na een korte periode als postbode in Leipzig, nu ook weer woont. Eerder verschenen verhalen van hem in Tirade, nY en op Hard//Hoofd. W. is zijn debuutroman.

 

Schuin tegenover mij woont een bokser. Dat wil zeggen, mijn overbuurman staat regelmatig midden in zijn woonkamer tegen een grote, zwartleren boksbal aan te boksen en hoewel ik op geen enkele manier thuis ben in de wereld van wat voor vechtsport dan ook, meen ik aan de snelheid van zijn slagen en aan de vanzelfsprekendheid waarmee hij met zijn lichaamshouding op het zwenken van de boksbal anticipeert te kunnen zien dat boksen voor hem niet zomaar een tijdverdrijf is. Er spreekt muziek uit zijn boksen, oproer, gevaar en soms, als het al laat is en uit zijn mondhoek een sigaret bungelt die nooit op lijkt te branden, ook verdriet. Een verdriet dat geen uitweg vindt in het boksen, maar het overneemt en er een dans van maakt.
Waarschijnlijk fascineert hij mij omdat hij belichaamt wat ik niet ben: nuchter, doortastend, daadkrachtig, maar ook omdat ik mezelf in hem meen te herkennen. Het verlangen om jezelf op te branden. Het verlangen om moe te zijn. Het verlangen om op een houten stoel in een lege kamer te kunnen zitten zonder die eeuwige neiging met je voeten te wippen of op je wang te trommelen.
Totale uitputting.
In gedachten moedig ik hem soms aan. Rechts, links, links. Maak hem af! Hoewel ik er nooit in slaag volledig op te gaan in mijn aansporingen geeft het me het gevoel te kunnen delen in zijn woede.
W. had een tijdje een boksbal in zijn kamer hangen. Hij werkte indertijd als nachtreceptionist in een hostel en had een leeg bierflesje naar zijn hoofd geslingerd gekregen toen hij een dronken Australiër moest uitleggen dat er geen bed meer vrij was. Hij ging op een zelfverdedigingscursus en kocht tweedehands een versleten maar bruikbare boksbal. Ik denk dat hij in totaal twee keer naar die cursus is geweest. Na een maand had hij de boksbal al van het plafond gehaald en op straat gegooid.

Ik kijk naar mijn overbuurman en ik zie: de rechterhand van een frauduleuze ondernemer. Ik kijk naar mijn overbuurman en ik zie: een diabetespatiënt die net buiten de professionele boksboot valt, omdat hij zijn gewicht maar niet onder controle krijgt. Ik kijk naar mijn overbuurman en ik zie: een Moldaviër die uit het leger werd ontslagen omdat hij met een vriend vlak voor een training viagra in de thee van zijn medekadetten had opgelost. Hij begon met competitief boksen, maar moest na kort succes stoppen omdat zijn verzamelwoede (porseleinen paardjes) hem diep in de schulden had gebracht, waarna er niets anders op zat dan in België onder de hoede van zijn oom in de bouw te beginnen. Ik zie een landmeter. Ik zie een kinderboekenschrijver.
Wanneer ik de afgelopen jaren aan W. dacht, zag ik de grijszwarte bol met gekleurde blokjes die vroeger het beeldscherm vulde wanneer de verbinding met Hilversum was verbroken.

Storing. Even geduld a.u.b.

Ik heb geprobeerd allerlei scenario’s in mijn hoofd af te spelen: van W. die ergens in Albanië op een vissersboot werkt tot W. in een slaapzak onder een viaduct in Singapore tot het lijk van W. op de bodem van de oceaan. Maar telkens wanneer ik bij zo’n fantasie inzoomde op het gezicht van W., had dat niet de ogen van W., niet zijn neus, dan bleek het iemand anders te zijn. Een stand-in die mij vierkant uitlacht wanneer ik hem vraag waar W. is en die gewillig meegeeft en alleen maar harder begint te lachen wanneer ik hem door elkaar schud.

Dag 1

Het is kwart over tien ’s avonds als de bel gaat. Ik zit op bed met een kom instantnoedels naar een serie te kijken over een spion van wie nog moet blijken of het een dubbelspion is. Er heeft nog nooit iemand op dit uur aangebeld. Moet ik gaan kijken? Ik klap mijn laptop dicht, zet de kom op mijn nachtkastje en haast me naar beneden. Hilde. Ik stel mijn blik een paar keer opnieuw scherp voor ik het kan geloven. Hilde. Doordat haar haren nat zijn van de regen heb ik de merkwaardige gewaarwording dat ze zich onder water bevindt, alsof er een glazen wand in de deurpost zit en ik naar een aquarium kijk waar zij in rondzwemt. In eerste instantie versta ik niet wat ze zegt.
‘Blub blub,’ hoor ik. ‘Blub blub.’
Uit welk verleden kom jij? Ik stel de vraag niet, maar hij valt ongetwijfeld van mijn gezicht te lezen. Ik herinner het mij nog wel. Ik herinner mij dat Hilde vaak, zoals nu, voor de deur stond, dat we naar elkaar toe bogen en elkaar zoenden. Ik herinner mij eindeloze middagen in bed met naast ons een overvolle asbak en twee kommen met restjes cornflakes erin, wapperende gordijnen, en een uitgedroogde mandarijn in de vensterbank – ‘gemummificeerde mandarijn,’ zei Hilde. Ik zie het allemaal vrij nauwkeurig voor me, maar het lijkt zo lang geleden dat je je kan afvragen of het niet een ander leven was, de herinneringen van iemand anders die per vergissing in jouw hoofd terecht zijn gekomen. Sorry, de persoon die u zoekt woont hier niet meer. Nee, ik weet ook niet waar hij nu woont. Ik heb mij laten vertellen dat hij met een circusgezelschap is vertrokken naar het land waar de zon opkomt en dat hij nu een podcast maakt over vergeten automerken.
In de tijd dat Hilde, ik en W. elkaar bijna dagelijks zagen droomde ik van reizen en een groot feest in een oud, verlaten kasteel in de bossen. Vraag me niet waarom ik daarvan droomde, maar dat was wat ik voor me zag als ik aan de toekomst dacht: donkere, harde, industriële beats tussen hoge, koude muren op een zwart-wit geblokte vloer. Het werd: afstuderen, aanvraag voor een promotieonderzoek schrijven (afgewezen, tot twee keer toe), werken in een café, lerarenopleiding, stage lopen, deelnemen aan het woon-werkverkeer. Als er iets was waar ik, Hilde en W. indertijd principieel een hekel aan hadden dan was het dat wel. Woon-werkverkeer. Wie daaraan deelnam, nam deel aan de ontmanteling van het bestaan. Na een nacht die we in Brusselse cafés hadden doorgebracht reden we met de eerste trein terug naar Antwerpen; op het moment dat die stapvoets vertrok, riepen we uit het raam naar de mensen op de perrons met hun koffertjes en hun rugzakken en hun trolleys. ‘We love you! Keep up the good work! We love you for your work!’ Er heilig van overtuigd dat we hiermee de vinger in een hele diepe wond staken.

‘Blub blub.’ Het heeft even geduurd, maar nu heb ik dan toch een betekenis kunnen hechten aan de klanken. Een koude rode ster aan het firmament:

W.
                                        is
                  terug

[…]

 

© 2023, Tiemen Hiemstra

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum