Leesfragment: Vermeer. De schilder die de tijd stilzet

23 januari 2023 , door Nils Büttner
| |

25 januari, twee weken voor de grote Vermeertentoonstelling in het Rijksmuseum begint, verschijnt Nils Büttners Vermeer. De schilder die de tijd stilzet (Vermeer), uit het Duits vertaald door Marten de Vries en Merel Leene. Lees bij ons een fragment!

Büttner geeft een heldere analyse van Vermeers schilderkunst en schetst een rijk beeld van het zeventiende-eeuwse Delft waarin de schilder leefde. Een onmisbaar boek voor kunstliefhebbers – met afbeeldingen in kleur van alle schilderijen van Vermeer.

Wie kent Het melkmeisje en Meisje met de parel niet? Johannes Vermeer (1632-1675) heeft als weinig andere kunstenaars onze visie op het zeventiende-eeuwse Nederland gevormd met zijn onvergetelijke portretten en prachtige interieurschilderijen. In Vermeer kijk je met de bekende kunstkenner Nils Büttner mee naar de fascinerende schilderijen van deze wereldberoemde schilder. Naast een heldere uitleg over diens schilderkunst geeft Büttner ook een veelzijdig beeld van de periode waarin Vermeer leefde. Tijdgenoten, onder andere Rembrandt, thematiek in de schilderkunst van de zeventiende eeuw, de politiek-economische situatie van Nederland en de rol van Delft komen kort en bondig aan bod. Ook vertelt Büttner over de verhalen die op de schilderijen worden verbeeld en die voor een kijker in de huidige tijd meestal moeilijk te doorgronden zijn. Daarmee worden de schilderijen nog mooier en wordt het genie van Vermeer nog groter.

 

1
Vermeer zien en dan sterven
Bij wijze van inleiding

Bergotte ‘stierf onder de volgende omstandigheden: een vrij lichte aanval van uremie leidde ertoe dat hem rust werd voorgeschreven. Maar aangezien een criticus had geschreven dat in het Gezicht op Delft van Ver Meer (uitgeleend door het museum van Den Haag voor een Hollandse tentoonstelling), een schilderij waar hij weg van was en dat hij heel goed meende te kennen, een klein geel muurvlak (dat hij zich niet herinnerde) zo goed geschilderd was dat het, keek men alleen daarnaar, als een kostbaar Chinees kunstwerk was, van een schoonheid die op zichzelf kon staan, at Bergotte een paar aardappels, ging op weg en betrad de tentoonstelling. Al bij de eerste treden die hij op moest gaan werd hij overvallen door duizeligheid. Hij liep langs een aantal schilderijen en onderging de indruk van het schrale en zinloze van een zo gemaakte kunst, die niet opwoog tegen het stromen van tochtwind en zonlicht in een Venetiaans palazzo, of in een gewoon huis aan zee. Ten slotte stond hij voor de Ver Meer die hij zich luisterrijker herinnerde, meer verschillend van alles wat hij kende, maar waar hij voor het eerst in opmerkte, dankzij het artikel van de criticus, kleine figuren in blauw, dat het zand roze was, en voorts de kostbare materie van het kleine gele muurvlak. Zijn duizeligheid nam toe; hij hield zijn blik gevestigd, als een kind op een gele vlinder die het wil vangen, op het kostbare gele muurvlak. “Zo had ik moeten schrijven,” zei hij. “Mijn laatste boeken zijn te schraal, ik had verscheidene lagen kleur moeten aanbrengen, van mijn taal een kostbaarheid op zichzelf moeten maken, zoals dit kleine gele muurvlak.” Intussen ontging de ernst van de duizeligheid hem niet. In een hemelse balans verscheen hem, een van de schalen beladend, zijn eigen leven, terwijl de andere het zo mooi in geel geschilderde kleine muurvlak bevatte. Hij voelde dat hij zonder nadenken het eerste had gegeven voor het tweede. “Ik zou toch niet graag,” zei hij bij zichzelf, “voor de avondkranten het sensatiebericht van deze tentoonstelling zijn.” Hij herhaalde in zichzelf: “Klein geel muurvlak met een afdak, klein geel muurvlak.” Intussen viel hij neer op een cirkelvormige sofa; even plotseling verdween de gedachte dat zijn leven op het spel stond en zei hij bij zichzelf, zijn optimisme hervindend: “Het is gewoon een indigestie die ik van die niet goed gaar gekookte aardappels heb gekregen, het betekent niets.” Een nieuwe klap sloeg hem neer, hij rolde van de sofa op de grond waar alle bezoekers en suppoosten naar toesnelden. Hij was dood.’
Door de manier waarop Marcel Proust in De gevangene, het in 1923 postuum gepubliceerde vijfde deel van zijn Op zoek naar de verloren tijd, over dit prachtig geschilderde ‘klein geel muurvlak’ (‘petit pan de mur jaune’) schrijft, een stukje muur dat alleen in de herinnering bestaat, roept de auteur een visioen op van onvergankelijke kunst die niet zozeer als artistiek object, maar vooral in de esthetische verbeelding bestaat. Inspiratie voor de doodsscène van Bergotte haalde Proust uit een museumbezoek kort voor zijn eigen dood. In mei 1921 liet hij zich ondanks zijn slechte gezondheid door de kunstcriticus Jean-Louis Vaudoyer meetronen naar een tentoonstelling over Nederlandse schilderkunst in het Jeu de Paume. Vaudoyers uitspraken over Vermeer dienden als voorbeeld voor het kritische stuk dat Bergotte tot zijn overpeinzingen uitnodigt en vormden de inspiratie voor de gevoelvolle beschrijving van het Gezicht op Delft (afb. 3). Sinds de verschijning van Prousts boek hebben veel mensen een pelgrimstocht naar Den Haag ondernomen om met Proust iets in Vermeers schilderij te ontdekken wat er helemaal niet in zit. Want hoe hard men het ook geprobeerd heeft, het lijkt onmogelijk om vast te stellen over welk stukje van Vermeers schilderij de tekst precies gaat. Wat blijft, was het collectieve inzicht dat Vermeers schilderijen zo ontzettend mooi zijn dat je er zelfs voor zou willen sterven.
Het waren ditzelfde Gezicht op Delft en ‘de onuitwisbare herinnering aan dit meesterwerk’ die de Franse journalist en politicus Étienne Joseph Théophile Thoré er omstreeks 1842 toe brachten om zich uitvoerig met Vermeer bezig te houden. Onder het pseudoniem W. Bürger, dat hij gebruikte sinds hij in 1848 vanwege revolutionaire activiteiten Frankrijk moest verlaten, publiceerde hij in 1866 de eerste verhandeling over de vergeten Delftse schilder. Toentertijd waren kunstonderzoekers, in navolging van wat Winckelmann (1764) over stijlwetmatigheden had geschreven, met name geïnteresseerd in kunstenaarshandschrift en stijl, en dus deed Thoré-Bürger vooral een poging vast te stellen welke werken precies tot het oeuvre van Vermeer behoorden. Dankzij zijn scherpe blik ontdekte Thoré-Bürger schilderijen van Vermeer die destijds nog een vervalste signatuur droegen en aan kunstenaars waren toegeschreven die in Vermeers tijd meer bekendheid genoten. Aan de andere kant meende hij Vermeers handschrift ook te herkennen in genrestukken die tegenwoordig als werk van Jacobus Vrel worden beschouwd, landschappen van Jan Vermeer van Haarlem en portretten van verschillende schilders, zoals Cesar van Everdingen en anderen. Zijn benadering, die vooral naar de ontwikkeling van de schilder keek, droeg zeker bij aan de populariteit van ‘de sfinx van Delft’, een bijnaam die Thoré-Bürger muntte omdat er over het leven van de maker van de zo bewonderde schilderijen nauwelijks iets bekend was. ‘De oude Delftse archieven, vooral het deel dat betrekking heeft op de zeventiende eeuw, zijn over alle windrichtingen verspreid geraakt, en ondanks de bewonderenswaardige pogingen van de archivaris om een en ander na te speuren heeft men niets terug kunnen vinden over de geboorte en dood van Van der Meer.’ De Delftse Vermeer bleef bij Arnold Houbraken en andere kunsthistorici uit de achttiende eeuw onvermeld, en dus vormden de woorden van Dirck van Bleyswijck in zijn poëtische lofzang op de stad het enige aanknopingspunt. In zijn Beschryvinge der stadt Delft uit 1667 vermeldt Van Bleyswijck het geboortejaar van Vermeer, en in een bijgevoegd lofdicht door de boekhandelaar Arnold Bon wordt de kunstenaar een meesterlijk schilder genoemd. In de tweede helft van de negentiende eeuw kon de kennis over Vermeer flink worden uitgebreid. Het kunsthistorisch onderzoek richtte zich in die tijd vooral op de vaststelling van het oeuvre, en de uitbreiding ervan met meer of minder plausibele ontdekkingen. Door al dit geschuif bleven uiteindelijk slechts drie dozijn schilderijen over, waarvan er heel wat uit vrijwel onbekende privéverzamelingen op de kunstmarkt terecht waren gekomen. De nieuwswaarde van de pas ontdekte schilderijen van deze steeds meer bewonderde oude Hollandse meester en de hoge geldwaarde van de zeldzame werken wakkerden de ambitie van verzamelaars en de fantasie van het publiek aan. Vermeer paste bovendien bij de smaak van de tijd; de stijl van zijn schilderijen sloot goed aan op de actuele tendensen in de kunst die uiteindelijk tot het impressionisme zouden leiden. De ‘sfinx van Delft’ verbrak veilingrecords en gaf aanleiding tot steeds weer nieuwe publicaties. De bewondering, die sinds die tijd alleen nog maar is toegenomen, had ook haar weerslag in poëzie, romans en films; laten we ons hier beperken tot het noemen van Tracy Chevaliers roman Meisje met de parel. Deze brede waardering heeft sinds Prousts tijd de kijk op Vermeer en zijn schilderijen sterk beïnvloed en tegelijk de ambitie gevoed om de visuele sensaties die zijn kunst opwekt op een vergelijkbare manier in het medium taal om te zetten. Niet op de laatste plaats deze talrijke pogingen om hem in woorden te vangen hebben Vermeers schilderijen een vaste plek in ons collectieve geheugen bezorgd. De grote interesse van het publiek bleef niet zonder uitwerking op het wetenschappelijke onderzoek, dat op zijn beurt het enthousiasme verder aanwakkerde. Sprekend bewijs voor deze onderlinge afhankelijkheid van kunsthistorisch onderzoek en publieke waarneming zijn de wetenschappelijk zeer geslaagde tentoonstellingen in Washington en Den Haag (1995-1996) en in New York en Londen (2001), die bezoekersrecords vestigden die eigenlijk niet bij de verstilde beelden leken te passen. Men interesseerde zich intussen trouwens al lang voor meer dan alleen de artistieke kwaliteit en stijl van de schilderijen. Er werd biografisch en sociaalhistorisch onderzoek gedaan en er ontstonden debatten over duiding en betekenis van de schilderijen die tot op de dag van vandaag voortduren. Het kader waarbinnen Vermeers werken werden geïnterpreteerd is in de afgelopen twee decennia sterk verbreed en omvat nu ook natuurwetenschappen, filosofie- en techniekgeschiedenis, en er zijn pogingen gedaan om op basis van fenomenologische overwegingen het tijdloze van Vermeers werk te beschrijven. Daarnaast is door de vele technologische ontwikkelingen in het kunstonderzoek de kennis over Vermeers schildertechniek enorm uitgebreid.8 Met al het voorgaande moet een als inleiding bedoeld boek als dit rekening houden. Toch zal ik hier niet al deze verschillende manieren om toegang tot Vermeer te krijgen centraal stellen, maar zijn schilderijen zelf. Uitgaand van de stelling dat ook het kijken op zich een geschiedenis heeft, moeten ze worden gezien als producten van hun tijd.

[…]

 

© 2010 Verlag C.H.Beck oHG, München
© 2023 Nederlandse vertaling Marten de Vries, Merel Leene en Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum