Leesfragment: Russisch familiealbum

08 november 2023 , door Michael Ignatieff
| | |

Vanaf 30 november weer in onze boekhandels: Michael Ignatieffs klassieker Russisch familiealbum (The Russian Album), in de vertaling van Niek en Theo Hendriks. Lees bij ons een fragment en reserveer je boek!

In 1917 wordt graaf Pavel Ignatieff gevangengenomen. Hij ontloopt zijn executie ternauwernood omdat Oekraïense vakbondsmedewerkers hem herkennen en beschermen tegen de soldaten van het Rode Leger. De grootvader van Michael Ignatieff streed voor verbetering van hun positie en was onder meer minister en gouverneur van Kyiv. De familie Ignatieff had generaties lang veel macht en invloed en leefde in het tsarenrijk in grote welvaart.

Begin vorige eeuw vluchtten Pavel en Natasja en hun kinderen tijdens de Russische revolutie en kwamen na vele omzwervingen volkomen berooid in Engeland aan. Net als hun vriend Vladimir Nabokov sloten ze zich niet aan bij de theedrinkende en klagende Russische elite in ballingschap en begonnen een boerenbedrijf zoals ze ook Kroepodernitsa in Oekraïne hadden, maar dan zonder een stoet aan personeel.

‘Niemand die ik ken woont in het huis waarin ze geboren zijn, of zelfs maar in het dorp of de stad waar ze ooit kinderen waren,’ schrijft Michael Ignatieff als hij met behulp van dagboeken en foto’s in een oud familiealbum en vooral met grote historische kennis en inlevingsvermogen het leven zijn Russische voorouders ontrafelt. Deze aangrijpende en intieme familiekroniek neemt de lezer mee van Petersburg naar Constantinopel, van de Franse Rivièra naar de Kaukasus, van Kyiv naar Londen en van Oekraïne naar Canada.



 

1

Het verbroken pad

 

 

Wie aan het verleden hangt verliest een oog.
Wie het verleden negeert verliest ze beide.
Oud-Russisch spreekwoord

Van mijn kennissen woont er niemand meer in het huis waar ze zijn opgegroeid of zelfs maar in de stad of het dorp waar ze hun kinderjaren hebben doorgebracht. De meesten van mijn vrienden leven gescheiden van hun ouders. Velen zijn in het ene land geboren en wonen nu in het andere. Anderen leven in ballingschap en geven hun gedachten gestalte in een tweede taal te midden van vreemden. Ik heb vrienden wier familieverleden uitgewist is in de concentratiekampen. Zij zijn de weeskinderen van de geschiedenis. In deze eeuw zijn migratie, verblijf in den vreemde en ballingschap de norm geworden, een geworteld bestaan de uitzondering. Om zoals ik uit een heterogeen geslacht van Wit-Russische ballingen te stammen die met Schots-Canadezen zijn getrouwd, is zowel een gelukkige omstandigheid we hebben het tenslotte overleefd als een typisch gegeven.
Omdat emigratie, ballingschap en ontheemding tegenwoordig het normale levenspatroon vormen, is het nagenoeg onmogelijk om de juiste woorden voor verwonding en binding te vinden. Onze behoefte aan een thuis wordt ver woord in de taal van het gemis; trouwens, om die behoefte zelfs maar te ervaren, moet je al ontheemd zijn. Binding is nu meer een kwestie van terugzien dan van realiteit, meer herinnering dan ondervinding, meer verbeelding dan tastbaarheid. Het leven is in zo’n stroomversnelling geraakt dat er onder ons zijn die het gevoel hebben dat we in vorige stadia van ons leven letterlijk een ander mens waren. En als de continuïteit van onze eigen persoonlijkheid heden ten dage al in het gedrang is, is onze familieband met het voorgeslacht nog meer aan twijfel onderhevig. Stevig verankerd in een tijd die nu achter ons ligt, staren onze grootouders ons vanaf de pagina’s van het familiealbum aan, hun lippen vaneen geweken, met woorden op hun tong die wij niet kunnen horen.

Voor veel families zijn foto’s vaak de enige materiele bezittingen die de gang door verbanning, migratie of de lommerd hebben overleefd. In een wereldlijke cultuur zijn ze de enige huiselijke iconen, de enige voorwerpen die de religieuze functie vervullen waardoor de levenden in contact blijven met de doden en de identiteit van de levenden binnen de tijd wordt afgebakend. Ik heb nooit het gevoel dat ik mijn vrienden ken totdat ik hun ouders ontmoet heb of hun foto’s heb gezien, en aangezien dit maar zelden voorkomt, vraag ik me dikwijls af of ik ook maar iemand erg goed ken. Als we zelfs voor onze vrienden vreemden zijn, komt dat doordat onze kennis van elkaar zich altijd in een tijdsdimensie ophoudt die in de cultuur van mijn grootouders als onvoorstelbaar beperkt zou zijn beschouwd. Nog maar een eeuw geleden kende men je, in de wereld van zowel de rijken als de armen, als je vaders won, je grootmoeders kleinzoon enzovoort. In de Russische aanspreekvorm, voornaam gevolgd door patronymicum, komt deze manier van kennen alleen al tot uiting in de wijze waarop je een vriend of familielid aanspreekt. Voor een Rus ben ik Michael Georgevitsj, zoon van George, een individu geworteld in een familieverleden. In de niet-Russische wereld waarin ik leef, kent men mij om wat ik doe, om wat ik nu ben, niet vanwege het verleden dat ik belichaam. Een kijkje in iemands familiealbum opent de weg naar een dieper begrijpen van elkaar in de tijd. Maar vandaag de dag dient er een zekere grens van vertrouwelijkheid te worden overschreden voordat deze foto’s zelfs aan vrienden worden getoond. Binnen de familie zelf zijn foto’s niet langer echt iconen die de sfeer doordrenken met hun aanwezigheid aan de muur. Overerving hangt nu van iemands persoonlijke smaak af: het staat ons vrij om ons verleden te aanvaarden of af te wijzen. Kinderen hebben evenveel recht om deze iconen naast zich neer te leggen als om er hun eigen opvattingen op na te houden. Maar hoe meer inwisselbaar, verzonnen het verleden wordt, des te intenser wordt zijn greep, des te meer wordt de invulling ervan de dwingende factor bij de creatie van het eigen ik. Uiteindelijk zijn er maar weinigen onder ons die nooit eens van een vrij weekend voortijdig naar huis terugkeren om de oude schoenendoos onder uit de kast te halen en de foto’s rondom zich op de vloer uit te spreiden.

Vader heeft zijn arm om Theresa
die loensend opkijkt. Ik zuig
op mijn duim: mijn vijfde herfst.
Onder de bruine beuk
dommelt de spaniel in de schaduw.
Niemand van ons die zijn ogen niet afwendt.

(Louise Glück,  ‘Still Life’)

Vanaf haar eerste schreden werd de fotografie gezien als een nieuwe bron van bewustzijn omtrent het familieverleden. Of zoals een medewerker van MacMillan’s Magazine in 1877 al schreef: ‘Iedereen die de hechte familieband in de lagere milieus op zijn waarde weet te schatten en de verzameling portretjes op de schoorsteenmantel van de arbeider heeft gezien, zal wellicht met mij van mening zijn dat de zesstuiversfoto - door zijn neutraliserende effect op de tendensen, van sociale zowel als industriële aard, die de gezondere gevoelens van familieliefde dagelijks ondermijnen meer voor de armen doet dan alle filantropen van de wereld bij elkaar.’ (Geciteerd in On Photography van Susan Sontag.) Door het bezit van een eigen familieportretgalerij tot ieders voorrecht te maken, verdient de zesstuiversfoto een plaats in de sociale geschiedenis van het hedendaagse individualisme. Met de komst van de foto beschikten arme families over een nieuw soort erfenis: zesstuiverssymbolen gecodeerd met de tekenen van hun genetische nalatenschap. Als ze dan al niets van waarde konden vermaken, konden ze tenminste de geschiedenis vermaken van hoe de ronding van een lip, de vorm van een voorhoofd, de stand van een kin was doorgegeven. Door stille getuigenis af te leggen van voorbije generaties en die getuigenis door de hele cultuur te verbreiden, heeft de fotografie er haar steentje toe bijgedragen om het probleem van de persoonlijke identiteit in het middelpunt van de culturele belangstelling te plaatsen. Het besef dat we onszelf moeten creëren en onze eigen bestemming vinden, was ooit het privilege van een ontwikkelde elite en is nu een cultureel gemeengoed geworden. Want waar de fotografie de identiteit binnen de tijd mede vormgeeft, werpt zij ook het probleem op van de vrijheid van het individu om zijn eigen heden te creëren. Om bij het bekijken van een oude foto tot de bevinding te komen dat je de vorm van je ogen niet van jezelf hebt, of om van je ouders te horen dat je ook je temperament geërfd hebt, brengt zowel de gewaarwording van een nieuwe plaatsbepaling in de tijd met zich mee alsook een ontluikend gevoel van beklemming. De manie voor stambomen het meest populaire tijdverdrijf dat de familieoverlevering kent verdringt het gevoel van verstikking dat familiefotos kunnen oproepen. Dat is een van de redenen waarom de oude fotos naar de oude schoenendoos onder in de kast worden verwezen. We kunnen niet zonder, maar we staan ook niet toe dat ze ons te veel in beslag nemen. Omdat ze ons met een erfenis confronteren waaraan niet getornd kan worden, stellen fotos het probleem van vrijheid aan de orde: ze lijken de grenzen vast te leggen waarbinnen de eigen persoonlijkheid geschapen kan worden.

De foto’s in een familiealbum brengen ons nader tot het verleden en toch laat hun acute fysieke tastbaarheid ons de enorme afstand niet vergeten die we nog te gaan hebben. Foto’s hebben als zodanig een creatieve bijdrage geleverd aan die zeer eigentijdse beleving van het verleden als een verloren land. Toen dat idee voor het eerst bij mij postvatte, was ik nog erg jong. Ik zat naar een televisie-interview te kijken met een oude zwarte man, die naar verondersteld de laatste Amerikaan was die de slavernij aan den lijve had ondervonden. Op fluistertoon vertelde hij dat hij geboren was in wat nu Liberia moet zijn, en hoe hij zich aan boord van een schip had laten lokken met beloften van een land waar de popcorn aan de bomen groeide en je de godganse dag geen vinger hoefde uit te steken. Ik kan me nog herinneren hoe ik toen dacht dat als dit iele mannetje met zijn zwakke stem en geribbelde huid zou komen te overlijden, het verleden van de slavernij, de ketenen en het ritmische gezang me zou ontglippen als een klif die in zee verzinkt. Ik kan nog steeds het bijgeloof niet van me afzetten dat het enige verleden dat echt is, dat hoe dan ook bestaat, besloten ligt in de herinneringen van de levenden. Wanneer zij sterven, gaat het verleden dat zij in zich bergen doodeenvoudig verloren, en wij die na hen komen, kunnen hun ervaring niet erven, enkel de mythe van het bestaan ervan in stand houden. We kunnen de plek markeren waar het klif door de zee is weggespoeld, maar we kunnen de wond niet helen die de zee geslagen heeft. Nog tijdens mijn leven zullen de laatste mensen sterven die voor de Russische Revolutie geboren zijn. Mijn vader is de allerlaatste van die generatie, een kind van vier in februari 1917, net oud genoeg om zich de bajonetten te kunnen herinneren die glinsterend als glas onder het raam van het huis in Petrograd opdoemden, op de morgen dat de soldaten stormenderhand naar de doema oprukten en zeiden dat ze hun buik vol hadden van honger en oorlog. Zijn herinnering bestrijkt nog net deze scheuring, die alles voor de revolutie scheidt van alles daarna. Ik op mijn beurt vertegenwoordig de laatste generatie die zijn generatie kent, de laatste die hun herinnering nog kan peilen, de tegenwoordigheid van hun verleden kan bespeuren in het timbre van hun stem en in de starende blik waarmee ze in de tijd omzien. Maar nu al sta ik zo ver af van wat zich toen heeft afgespeeld, ben ik zozeer een Canadees, geboren en getogen in het hier en nu en nergens anders, dat ik me een bedrieger voel in mijn obsessie voor de uitstervende belevingswereld van een vorige generatie. Maar de tijd schrijdt nu in zo’n tempo voort dat er, tenzij ik mijn taak volbreng om de herinnering te bewaren, spoedig alleen nog maar foto’s over zullen zijn en foto’s kunnen enkel de af stand die de tijd heeft afgelegd van commentaar voorzien; ze kunnen heden en verleden niet zinvol met elkaar verbinden.

 

© 1987 Michael Ignatieff
Nederlandse vertaling © 1991, 1994 Veen uitgevers en Niek en Theo Hendriks
Herziene Nederlandse vertaling © 2023 Uitgeverij Cossee bv, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum