Leesfragment: Onderling

22 augustus 2023 , door Miek Zwamborn
| |

Nu in onze boekhandels, een boek bij uitstek voor onze Engels-Ierse #vakantielezen-week: Miek Zwamborns nieuwste boek, Onderling. Langs de kustlijn van Mull. Lees bij ons een fragment!

In Onderling verkent Miek Zwamborn de wildernis die haar omringt. Door zichzelf over te leveren aan de elementen, zich onder te dompelen in de orale traditie, te lopen, zwemmen en foerageren, probeert zij op de zuidpunt van het eiland Mull thuis te raken. Via gedichten, brieven, essays, tekeningen, plattegronden en foto’s gidst Zwamborn de lezer langs vulkanische erupties, millennia oud trilveen, ontvolkte akkers, Keltisch oerbos, fluctuerend wad, wuivend waterwoud en een alles overkoepelend luchtruim.

Zwamborn komt er in contact met een veelvoud aan organismen en schetst de onderlinge verhoudingen die haar fascineren. Ze schrijft over de kracht van de natuur; zeenaaktslakken, ruwe borstelzwammen, knokige eiken, te water geraakt vee en aangespoelde walvissen, maar ook over de verstrengelingen en misverstanden tussen de eilanders.

Zwamborns verlangen in het landschap op te gaan wordt met groot gevoel voor detail verbeeld. In Onderling toont zij de rijkdom die zich openbaart wanneer een mens zich intiem verhoudt tot de nabije omgeving.

N.B. Lees vertaler Michele Hutchison over Seaweed, en Suzanne Brons over De duimsprong.

 

Inleiding

Stil en voorovergebogen staart de reiger op de noordpunt van getijdeneiland Erraid naar het staand want. Precies zo staarde ik zeven zomers terug aan de zijde van een visser naar het staand want. Het stond nog niet, maar lag in het water; de fijne mazen gespreid door loodjes die later de bodem zouden raken. Het net was oud en vaak geboet. We keken naar de holle lijn waarlangs kurkjes geregen waren. Langzaam trok het water in de baai zich terug. Tegenover ons dreef de sloep waar vanuit een andere visser het net op spanning hield. Deze zomer was het R. Hij haalde het gerafelde touw aan het uiteinde door de ring die iemand lang geleden in de rots bevestigde en legde de knoop. Zonder die knoop zouden we niets vangen. R. voer de houten sloep terug naar de pier en de visser en ik bleven zitten, elk op een rots. We zwegen. Het was niet moeilijk voor te stellen hoe hier ontelbare keren eerder vissers hadden gezeten, hopend op vangst.
Toen de visser naast me na lange tijd sprak, nam de wind zijn stem mee. De enige woorden die ik had verstaan, waren ‘misschien bestaat er’.
Weken later zochten R. en ik de visser op. Nog voordat het gesprek op gang kwam, overhandigde hij ons de sleutel van een huis aan de baai van Knockvologan.

De plotselinge ruimte en buitentijd daagden ons uit. We legden een tuin aan, plantten windbrekers en verbouwden een van de bijbehorende vervallen schuren tot een werkplaats waar we met mede-kunstenaars en onderzoekers begonnen aan een studie van het landschap. Dilemma’s en mogelijkheden verrezen aan de hand van de prangende vraag: hoe kunnen we tot een leefvorm komen waarin omgeving, elementen, getij en seizoenen leidend zijn en waaraan kunst en literatuur bijdragen?

Onderling ontstond vanuit het verlangen de baai te leren kennen en vertakte zich verder langs de kustlijn van Mull. Via paden van dieren, geulen in graniet, impulsieve dwarsgangen door zuigend moeras en diep bemoste bosvalleien nam ik het eiland in me op. Nam dit eiland mij op. Het veen eigende zich een onderbeen toe (stelde zich tevreden met een kaplaars), een rotsspleet deed me bijna voorgoed verdwijnen en in een van de beken loste ik nagenoeg op.

Uit: Miek Zwamborn, Onderling

Ooit legde een jager me uit dat ik mijn blikveld kon vergroten door me te concentreren op wat er naast me gebeurde. ‘Kijken met je oren’ noemde hij het. Door elke dag een paar uur te lopen, ontdekte ik de uitgewiste routes van mensen die zich eerder een weg door het gebied baanden en zich er vestigden. Ik vond restanten van eeuwenoude black houses terug, akkers, grafheuvels, schaapskooien en stenen bruggen. Deze sporen uit het verleden kwamen mij niet voor als afgesloten geschiedenissen maar als aanwijzingen voor heden en de toekomst. Ze nodigen uit tot het reactiveren van gebruiken die door de samenstelling van de grond en nabijheid van de zee in dit landschap besloten liggen. Door die uitdaging aan te gaan, leerde ik de bewoners kennen. Vaak verraste me hun uitwisseling. Territoria blijken over te vloeien in lengte, breedte, hoogte en diepte en gebieden verplaatsen zich door verschillende ritmes van organismen die onderling precies op elkaar zijn afgestemd.

Deze winter vond ik na een storm een zeester op de rotsen, bleek en stijf, allang niet nat meer. Ik had het dier opgepakt en in een van de poelen laten glijden. In het heldere water voltrok zich rondom de zeester een chemische reactie die deed denken aan suiker dat in water oplost; een stroperig nabeeld van uiteenvallende kristallen. De waas verdween en na een tijdje begonnen de doorzichtige bolletjes aan de onderzijden van de vijf armen uit te schuiven. De buisvoetjes waren verschillend van lengte en draaiden tot ze de bodem raakten. Op de punt van elke arm zag ik een rood stipje dat (las ik later) een lichtsensor was. Ik had een van die rode stipjes lang in de gaten gehouden, zonder te weten dat we elkaar aankeken.

Ik heb geprobeerd dit soort intieme toenaderingen te vertalen naar een vorm die de vitaliteit van het landschap en haar bewoners weerspiegelt. Veel van hen leerden me anders kijken, denken en ook handelen. Ik geloof niet dat je naar een Schots eiland moet verhuizen om een diepe band met een plek op te kunnen bouwen en hoop dat wat hierna volgt een aanmoediging kan zijn om de plek die je omgeeft te koesteren.

Uit: Miek Zwamborn, Onderling

Vulkanen

Oriëntatie

Een horizon onderbroken door eilanden. Storm en ijs erodeerden hun toppen. Wat rest zijn de dalen van deze bergketen, vol met alles wat zweeft, drijft, duikt, spiraalt, boort en kruipt. Ontelbare levens bewegen in, op, door en met elkaar. Dicht bij de kust ontmoet azuurblauw water stengels en strengen. Daar stroomt de zee kelpbossen binnen. Een zwierige donkergroene rand bakent de zuidkant van het eiland af. Wanneer het tij daalt, komen twee keer per dag rotsen met wier boven. Daarachter ligt geen stuifduin maar struikgewas dat door de wind tegen de hellingen is opgeborsteld.
Te midden van Bàgh a’ Chnoic Mhaoileanaich rijst Am Baisteir tien meter boven het vloedmerk uit. De stroming in de baai is te sterk om erheen te zwemmen. Vanaf de heuvel, het strand, eiland Dubh en de zee tast ik de contouren van het eiland af. Via verrekijker, potlood en houtskool hevel ik mijzelf over en in gedachten struinend langs verweerd graniet fantaseer ik over wat er groeit en wie er leeft.

Am Baisteir

Nadat we de boot door de kreek langs het wad getrokken hebben, staat er genoeg water onder de kiel om naar Am Baisteir te koersen. Golven klotsen over de plecht. De zee is woeliger dan voorzien en door het inkomend tij hebben we de stroom tegen. Halverwege de baai zie ik al iemand met gespreide armen op het eiland staan, maar als we dichterbij komen, blijkt het een grote engelwortel te zijn. Een schouder- en heuploze pionier. We zoeken tevergeefs naar een beschutte inham. De golfslag is te hevig om af te meren. Onze opblaasboot zou meteen lek slaan. We tellen hoeveel tijd ik heb: vijf seconden. Ik slinger mijn rugzak op de rotsen, ga op de rubberen rand staan en zet af. Wanneer ik me omdraai, zie ik R. alweer halverwege de baai, een lange waterstaart achter zich aan trekkend.

Ten opzichte van deze rotsformatie ben ik maar een flintertje materie; buigbaar en warm. Misschien juist daarom des te opvallender. Rond en op Am Baisteir zijn duidelijk lang geen mensen geweest. Ik puil uit, ik hoor hier niet. Elk dier in de buurt lijkt in hoogste staat van alertheid. Om me heen wordt alarm geslagen. Daar waar ik aan land sprong, duiken Atlantische zeehonden op. Ze heffen hun koppen hoog boven het water, spatten met hun staart en ademen luid uit. Ik ga zitten zodat mijn silhouet niet meer zo tegen de lucht afsteekt in de hoop dat ze rustiger worden, maar ze blijven surveilleren. Helaas kan ik mijn aanwezigheid niet onmiddellijk ongedaan maken noch mijn vertrek bespoedigen. Pas over vierentwintig uur komt R. me ophalen. Zonder mobiel bereik valt daar niet aan te tornen.
Ik klim over grote rotsblokken naar een klein groen veld waar ik mijn bepakking losgesp. De randen lopen ietwat op en zijn begroeid met weegbree, dopheide en avondkoekoeksbloem. Daarbinnen wordt het gras door een spoor in tweeën gedeeld. Het platgetrapte paadje eindigt op het hoogste punt in een nest met uitwerpselen. Aan de visschubben en graten af te leiden zijn ze afkomstig van een otter. Verderop kom ik er meer tegen. Als grenspalen markeren zij een territorium dat vast dit hele eiland beslaat. Hoe en aan wie moet ik toestemming vragen voor het opzetten van mijn bivak? Ik kan beter wakker blijven en het nachtleven rechtopstaand aanschouwen. Misschien is het zelfs wel drukker dan overdag.
Dwars over het eiland loopt een diepe groef waar ik mezelf in laat glijden. Met opgeheven armen, links en rechts houvast zoekend, daal ik tussen de twee hoge kanten met geelgroen korstmos af. Mijn handen volgen koel aanvoelend stollingsgesteente. Zo nu en dan stoot ik een elleboog. Hak voor hak zet ik schrap in kieren om uitglijden te voorkomen. Hoe lager ik kom, hoe minder ruimte er voor mijn lichaam overblijft. Schuifelend tussen kwarts, veldspaat en glimmer bereik ik – bijna ingesloten – de spatzone. De zee kolkt hoog tegen het eiland op en vult de groef met oorverdovend lawaai. Ik doe nog een stap en leun dan tegen de steen die de doorgang verspert. Zo blijf ik staan, starend naar het inkomend tij, tomeloos wit schuim dat rond het graniet blauw kleurt, als sneeuw in de schaduw. Wanneer ik terug omhoogklim, zie ik de getijdenpoel. Wat een contrast: het woeste, om zich heen grijpende water naast een rimpelloos oppervlakte. Ik haal papier en potlood tevoorschijn en begin aan een kaart door alles wat me op- en invalt te noteren in de richting die ik opkijk.

In de wand tegenover de poel liggen xenolieten ingebed. De brokken steen steken heel duidelijk af tegen het roze graniet door hun kleur en tekening. Zij werden gevormd voordat magma stolde ver van de plek waar Am Baisteir nu ligt. Ik probeer me de eruptie van de onderzeese vulkaan voor te stellen, de veel oudere stenen in de vuurvloed volgend voordat de lava in de diepte langzaam tot graniet uitkristalliseerde en de stenen insloot. En toen braken tektonische platen en schoof alles op.

Uit: Miek Zwamborn, Onderling

 

© Copyright 2023 Miek Zwamborn en Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum