Leesfragment: Onder een andere hemel

07 oktober 2023 , door Joke J. Hermsen
| | |

12 oktober verschijnt het nieuwe boek van Joke J. Hermsen, Onder een andere hemel. Over heimwee en vertepijn. Lees bij ons een fragment!

Soms kan een huis zijn gastvrijheid opeens verliezen. Rusteloosheid doet je naar een elders verlangen, een ander huis, een andere plek, een andere eenzaamheid. We dromen er heimelijk van om alle ballast van onze schouders te werpen en slechts met het hoognodige op reis te gaan, louter om de vrije, gewichtloze beweging van het vertrekken zelf. Want we zijn nu eenmaal geen bomen met wortels die zich tot diep in de grond hebben ingegraven, maar mensen die voeten hebben om te lopen en een geest die maar wat graag uit wandelen gaat.

Deze filosofische memoir gaat over heimwee en verteverlangen. Kunnen we wel voorgoed ergens thuis zijn? En waarom denken we soms alleen nog aan vertrekken? Aan de hand van een persoonlijk verslag van een zomer vol omzwervingen onderzoekt Joke J. Hermsen deze vragen in een boeiende dialoog met denkers en dichters als bell hooks, James Baldwin, Georges Perec, Gaston Bachelard, Martin Heidegger, Rainer Maria Rilke, Lou Andreas-Salomé, Ingeborg Bachmann en Maya Angelou. Ze geeft een kleurrijke, diepgaande analyse van het ambivalente menselijke verlangen naar zowel geborgenheid als de lust om eropuit te gaan.

Joke J. Hermsen is schrijfster en filosofe. Tot haar bekendste en succesvolste boeken behoren Stil de tijd (winnaar Jan Hanlo Essayprijs, 26 keer herdrukt), De liefde dus (winnaar Halewijnprijs, genomineerd voor de Libris Literatuurprijs), Kairos (shortlist beste filosofieboek, 12 keer herdrukt), Blindgangers (longlist Libris Literatuur Prijs) en Het tij keren. Met Rosa Luxemburg en Hannah Arendt, dat ook verscheen in het Engels, Spaans, Duits, Noors, Deens en Arabisch.



 

3

De eerste dagen wandelde ik veel door het dorp of lag ik in de hangmat tussen de twee appelbomen te lezen totdat de nacht viel en ik geen woord meer kon onderscheiden. De stilte was overweldigend en de tijd kabbelde kalmpjes voort. De uren gleden voorbij, zonder geteld te hoeven worden. Ze tikten niet langer deadlines of online lezingen weg, maar stroomden ononderbroken voort en namen mij gastvrij op in hun midden. Ook in de tijd kun je thuiskomen, als deze zijn krappe jasje uittrekt en je in de ruimere plooien van een klokloze tijd hult.
Ik liep langs de oude huizen en wasplaatsen van het dorp, die voor een deel uit de stenen van een Romeinse nederzetting waren opgetrokken. Na het vertrek van de Romeinen had de bevolking de stenen naar hun dorpen versleept om er hun eigen huizen van te bouwen. Op de plek van de Gallo-Romeinse stad Compierre – door de bewoners van de streek trots en een tikkeltje overdreven het ‘Troje van de Nièvre’ genoemd – lagen nu nog slechts de fundamenten van de Romeinse huizen en de binnenste cirkel van de tempel voor Diana, als een getuige van voorbije en meer sacrale tijden.
Op de vloer van ons huis lagen ook van die grote kalkkleurige stenen, die ooit deel van de stad en misschien zelfs van de tempel hadden uitgemaakt. Ze lieten het verleden in het heden resoneren en maakten van het huis een plek die deel uitmaakte van een grotere geschiedenis en enig tegenwicht bood aan de vluchtigheid van het bestaan.
Ik bracht de meeste uren van de dag buiten door en genoot van de geuren van de zomer: vers gemaaid gras, lavendel en paardenmest. Ik vermeed nog naar mijn schrijfkamer te gaan, omdat ik twijfelde aan de opzet van de roman waaraan ik een paar maanden eerder begonnen was. Ik wilde eerst nog meer uitrusten en buiten zijn en niet meteen weer aan het werk gaan. Ik wilde wachten totdat het boek zelf ongeduldig zou worden en me naar binnen zou roepen.
Lome dagen van de zomer. Ik maakte een praatje met de buren, die vertelden dat het weer binnenkort om zou slaan, maar ik zag slechts een blauwe hemel boven mijn hoofd en bloeiende rozen in de tuin. Zo overdadig had ik ze zelden zien bloeien; honderden rode, roze en witte rozen kropen wellustig tegen de gevel van het huis. Ik houd van de geur en van de vorm van rozen, die zowel sterk als fragiel is, zacht en doornig. Ik plukte er een paar en zette ze in een vaas op mijn bureau, ter voorbereiding op het moment dat ik er zelf achter zou plaatsnemen.
Twee keer per week ging ik naar een marktje in een dorp in de buurt, waar de ecologische boeren uit de streek hun groentes, geitenkazen, eieren en honing verkochten, vrij van gif en vol van smaak. Na de markt ging ik zwemmen in het ‘meertje van de merel’. Het meer lag tussen beboste heuvels, omringd door hoge sparren en dennenbomen. Ik waande me er in Canada; alleen de waarschuwingsborden voor beren ontbraken. Het enige wild dat ik er zag waren vossen of herten, die aan de overkant van het meer kwamen drinken.

Maar toen begon het te regenen. Het was begin juli, het regende dagen achtereen, en ik moest noodgedwongen naar binnen. Het roffelende geraas van de regen op het dak gaf me eerst nog een gevoel van beschutting; ik zat veilig en droog ergens binnen. Goed voor de rozen, dacht ik nog. Regen heeft iets sensueels, als een oud muziekstuk dat met een ritmische cadans op de drempel van binnen. en buitenwereld slaat. Het liet herinneringen opkomen aan vroegere, verregende zomers, waarin ik urenlang naar de tikkende druppels op het tentzeil lag te luisteren.
Na een week van onafgebroken regen hoorde ik die muziek echter niet meer en begon mijn schrijfkamer ook klam en bedompt aan te voelen. Het lage, vierkante vertrek waar vroeger de landarbeiders uit de streek hun middagmaal gebruikten is al jaren de plek waar ik zomers schrijf, maar naarmate de regen aanhield, voelde ik me er minder op mijn gemak. In plaats van aan het werk te gaan, lag ik op de bank naar buiten te kijken of staarde naar het leren schrijfblad van mijn bureau, dat een landkaart van inktvlekken, brandgaten van sigaren en afdrukken van wijnglazen vertoonde; het waren de sporen van de lokale burgemeesters die er zofn twee eeuwen achter hadden plaatsgenomen. Het bureau rook naar hout, boenwas en lang vervlogen tijden, maar helaas ook naar schimmel, een nare geur, die intussen steeds scherper werd.
Het regende ook overal elders in Noord. en Midden-Europa; de rivieren traden buiten hun oevers, ze sleurden mensen, dieren en brokstukken van huizen mee, terwijl in het zuiden vanwege de extreme droogte de bossen juist in brand vlogen. Het regende in de Bourgogne weliswaar niet zo ongenadig hard als in Duitsland en Belgie, maar het water kwam ook mijn huis binnenzetten. Op zolder raakten de muren doorweekt, achter de schouw van mijn werkkamer kropen dikke strepen teer. Voor de schouw lag elke ochtend een roestkleurige plas water, vermengd met teer, gruis en de resten van vogelnesten.
Ik las Schrijversleven van Annie Dillard, een bij vlagen hilarisch betoog over haar wanhopige pogingen om tot schrijven te komen. Het was ook een genadeloos beeld van de eenzaamheid, de onzekerheid, angsten en twijfels die haar bij het schrijven overvielen. Ze vergeleek het schrijven met een rups die boven aan een grashalm bungelt en ‘zijn kopje wild heen en weer gooit en jammert: “Wat?! Niets meer?”’ Ik lag op de bank en voelde me als die rups, terwijl in mijn ooghoek de laptop wenkte. Maar ik kon me er nog niet toe zetten met schrijven te beginnen, en weet het aan de regen en aan de kamer waarin ik me bevond.
Er was iets veranderd in mijn kamer, hoewel ik niet kon achterhalen wat het was. De meubels stonden op hun vertrouwde plek, alleen de boeken begonnen krom te trekken. Verder was alles zoals altijd, een robuust vierkant vertrek, opgetrokken uit dikke stenen muren die ook dagenlange stortbuien wel zouden overleven. Als ik niet op de bank lag te lezen, bekeek ik filmpjes en muziekclips op mijn laptop of zapte van de ene naar de andere website over de klimaatcrisis. Ik stuitte ook nog op een oud nieuwsitem, dat ik snel wegklikte, want het herinnerde me aan een tijd waarnaar ik liever niet wilde terugkeren. Ik pakte een dichtbundel van Rilke uit de kast: ‘Waar ooit duurzaam een huis stond / dringt zich nu een maaksel op, dwars, alleen een hersenspinsel nog.’

Soms kan een huis zijn gastvrijheid opeens verliezen. Je voelt je er om onduidelijke redenen niet langer thuis. Het begint met een lichte vorm van ongerustheid; het huis omhult je niet langer als voorheen. Je verhouding tot de ruimte lijkt door iets verstoord te zijn geraakt; er sluipt een onhandigheid in je gebaren, je stoot je aan meubels of deurposten, en er komt een donkere, scherpe toon in je gedachten opzetten. Er komt een rusteloosheid over je die je naar een andere plek doet verlangen.

Staand voor het raam duwde ik in gedachten de zware, laaghangende wolken uiteen en keek naar de merrie in de wei, die onder een groepje bomen vergeefs beschutting voor de regen zocht, haar rechterhoef schrapend over de grond. Ik vroeg me af waarom ze in haar eentje in het drassige veld stond. Een paard is een kuddedier; het kan ziek worden van eenzaamheid.
‘Verlaat je kamer niet,’ schreef Joseph Brodsky. ‘Waarom vertrekken waar je ’s avonds weer terugkeert? Verlaat je kamer niet.’ Maar ik legde de adviezen van de Russische dichter naast me neer en stapte met paraplu, regenjack en laarzen mijn kamer uit. Het weggetje voor ons huis was in een modderstroom veranderd. De putten stroomden over, de vijver en het riviertje beneden in het dorp waren buiten hun oevers getreden, het water stond er al tot aan de deuren van de huizen.
Toen ik doorweekt weer thuiskwam trok ik snel droge kleren aan, stookte een vuurtje in de haard om het vocht uit de kamer te verdrijven en ging weer op de bank naar buiten liggen staren. Na twee weken kon ik er niet langer omheen: ik had heimwee in mijn eigen huis.

 

© 2023 Joke J. Hermsen

pro-mbooks1 : athenaeum