Leesfragment: Moeder, na vader

23 april 2023 , door Gerbrand Bakker
|

25 april verschijnt het nieuwste deel in de reeks Privé-domein, en het derde van Gerbrand Bakker: Moeder, na vader. Lees bij ons een fragment!

Het niet zozeer plotselinge als wel onverwachte overlijden van Gerbrand Bakkers vader bezorgde zijn moeder veel verdriet. Als je na vierenzestig jaar huwelijk alleen overblijft, is het bijna onmogelijk de draad nog op te pakken. ‘De fut is eruit.’ Maar het leven loslaten is ook nog niet zo makkelijk. Gerbrand Bakker beschrijft een jaar uit het leven van zijn verweduwde moeder en de familiaire dingen die daarmee samenhangen. Daarnaast beschrijft hij, net als in Jasper en zijn knecht en Knecht, alleen, zijn eigen dagelijkse leven, dat een nogal verrassende wending heeft genomen nadat er een man en een hond bij hem zijn ingetrokken.

Gerbrand Bakker doet in Moeder, na vader wat hij in Privé-domein al twee keer eerder deed: uiterst boeiend en ontroerend schrijven over alles wat dichtbij is in zijn leven: zijn ouders, zijn geliefden, de eigen omgeving, de natuur en de literatuur.

N.B. Lees ook op Athenaeum.nl een fragment uit Gerbrand Bakkers Knecht, alleen en Maarten Dessings bespreking van Jasper en zijn knecht. En een fragment uit zijn nieuwste roman, De kapperszoon. Eerder publiceerden wij voor uit De omweglichtte Françoise Antoine haar vertaling Juin toe, en David Colmer zijn vertaling van The Twin.

 

1.

Mijn moeder – geboren op 17 december 1934 – zegt best vaak: ‘Zo lang je eet, ga je niet dood.’ Meestal zegt ze dat als ze ziek of niet lekker is. Mijn vader hield op met eten en ging dus wél dood.

Hij is, iets anders kan ik er niet van maken, overleden aan spit. Eind mei 2021 klom hij uit de droge sloot naast zijn huis met enorme rugpijn. Hij had daar onkruid staan trekken. Tegen de tijd dat hij stierf, dat was 14 augustus, had hij allang geen pijn meer. Die hele periode van dik tweeënhalve maand komt me nu onwerkelijk voor, en ook verwarrend en raadselachtig. Hoe kan iemand doodgaan aan spit? Waarom gaat iemand überhaupt dood? We hadden onlangs vrienden te eten en ik kreeg tussen neus en lippen te horen dat die en die dood was. ‘Waarom?’ vroeg ik. Niet ‘waaraan’, omdat de overleden man nog zo jong was. Nee, waarom? Alsof doodgaan een keuze is, iets waar je zelf de hand in hebt, iets wat je eventueel zelf zou kunnen regisseren. Ik werd uitgelachen om mijn vraag: wie vraagt er nu waarom in plaats van waaraan?

En toch is het een vraag die me in het geval van mijn vader nogal bezighoudt. Hem mankeerde niets. Hij was tot het moment dat die pijn in zijn rug schoot een, zoals dat dan heet, ‘kranige oude man’. Hij was weliswaar in april 90 geworden, maar zijn vader werd 96, dus hij had nog zeker zes jaar te gaan. Tenminste: als je er een competitie van maakt. En dat is het natuurlijk niet; je kunt er namelijk niet zelf actief voor zorgen dat je zo oud mogelijk wordt, want kanker, hartverlammingen, een verkeersongeluk, een verdwaalde of gerichte kogel of een val van een keukentrapje verstoren die poging best regelmatig.

De eerste weken zijn mij een beetje ontgaan. Omdat we in de Eifel zaten, zag ik hem niet. Ik hoorde door de telefoon hoe het ging. Meestal sprak ik dan met mijn moeder, maar omdat ze de telefoon altijd op de speaker zet, kon mijn vader op de achtergrond meeschreeuwen. Na een paar dagen hevige pijn heeft mijn broer hem naar de huisarts gereden. Hij kreeg pijnstillers. Maar hij kon nauwelijks omhoog of omlaag. Dat verstoorde de routine die mijn vader en moeder samen opgebouwd hadden: hij kon mijn moeder, die slecht ter been is en last heeft van een haperend hart, niet langer helpen de dingen te doen die hij altijd voor zijn rekening had genomen. Mijn moeder was toen, in het begin, ongeduldig. Zij heeft een bepaald gebaar om mensen aan te geven dat ze kordaat moeten zijn: ze balt een vuist, draait die met de vingerkant naar boven en maakt dan vinnige rukbewegingen. Hop! In de benen! Ja, het doet zeer, maar daar moet je even doorheen! Langzaamaan maakte het ongeduld, dat soms uitgroeide tot ergernis, plaats voor milde wanhoop. ‘Ik weet het ook niet meer,’ zei ze, gezeten aan de keukentafel, met een hangende schouder. En: ‘Ik ben doodop. Ik kan de hele dag wel slapen.’ Er werd eten geregeld. Elke dag kwam een auto voorrijden waaruit twee maaltijden kwamen, bereid in het verzorgingstehuis in Schagen. Er werden gaten in het folie geprikt met een vork en de boel werd in de magnetron geschoven, 4 minuten op 600 watt. Dat eten was oké, vonden ze. Op donderdag moest de lijst voor de volgende week ingeleverd worden, er was elke weekdag de keuze uit drie menu’s.

Half juni ging ik naar Wieringerwaard om er de heggen te knippen, samen met mijn broer Cees-Jan, die er dat weekend ook was. Cees-Jan zien we niet heel veel, hij woont al vijfentwintig jaar in Duitsland. Mijn vader en moeder hebben een enorme tuin en in die tuin was al erg lang niets gebeurd. Het voelde al als een gezamenlijk gebeuren om iemand te ontlasten: vrijwel alle kinderen bij elkaar om vader te helpen. Ik schreef op mijn weblog dat mijn vader en moeder ‘wat in de lappenmand’ waren. Ik weet niet of toen de zogenaamde staopstoel er al was. Zo’n stoel die met een kastje met pijltjes erop hoger en lager en naar voren en naar achteren gezet kan worden. Ik weet wel dat mijn moeder hem ’s avonds naar bed bracht. Hij kon op de rand van het bed gaan zitten en zij pakte hem dan bij de benen en tilde die op bed. Hij klaagde dat hij altijd maar op zijn rug lag en nooit meer eens lekker op zijn zij. Mijn moeders milde wanhoop bleef. Ze begreep het niet. Misschien dacht ze dat hij een spel speelde, dat hij haar voor de gek hield. Dat is vaker gedacht, door ons allemaal. Gedacht en uitgesproken. Op een bepaald moment is de morfine vervangen door paracetamol. Hij raakte soms even de kluts kwijt, en dat zou door die morfine veroorzaakt kunnen zijn. ‘Hij is depressief,’ zei mijn moeder. De huisarts schreef escitalopram voor. Daar was ik persoonlijk niet blij mee, dat middel had mij een paar jaar eerder de meest verschrikkelijke maanden uit mijn leven bezorgd. Het waren weliswaar pillen van slechts 5mg, maar dat maakt voor eventuele bijwerkingen niets uit.

Er begonnen vrouwen van de thuiszorg binnen te druppelen. Sowieso kwamen die al om elke avond mijn moeder te katheteriseren, maar nu werd de zorg uitgebreid. Mijn vader moest toch af en toe onder de douche, en ook bij het opstaan werd hulp nodig. Hij wist dus nooit hoe laat hij zou opstaan, dat hing af van de route en planning van Toetie, Hetty, Daniëlle, Lilian en de andere thuiszorgmedewerksters. Ongemerkt, voor mij tenminste, was ertoe overgegaan hem incontinentieluiers aan te doen, omdat hij een paar keer urine had laten lopen in bed. Mijn moeder sprak over zijn ‘frummeltje’. Dat heb ik haar, nadat ik het een paar keer had gehoord, verboden. ‘Het is helemaal geen frummeltje,’ zei ik. ‘Het is gewoon een prima piemel. Denk je dat hij het leuk vindt dat te horen?’ Ik hielp hem een paar keer bij het plassen in zo’n urinaal. Niks geen frummeltje, dacht ik dan.

Mijn moeder zat aan de keukentafel. Ze wreef met haar hand over het houten oppervlak, af en toe tikte ze met de toppen van haar vingers op het hout. Een van de thuiszorgmedewerksters – het zal Daniëlle geweest zijn, die ging regelmatig even rustig zitten met mijn moeder en vroeg haar dan dingen – zat ook aan tafel. Daniëlle vroeg en luisterde niet alleen, ze voerde een gesprek, vertelde bijvoorbeeld over een liefdesafspraak die ze had met een of andere vent in Hoorn, die later een heel foute, seksistische, rechtse man bleek te zijn. Nu vroeg ze mijn moeder hoe het ging en of zij ook wel aan zichzelf dacht. De tranen zaten aan de oppervlakte, natuurlijk, en ze zei: ‘Het loopt allemaal zo anders, we hadden zo graag samen oud willen worden.’ Toen zei iemand, ik zal het geweest kunnen zijn, dat dat al zover was, dat die tijd nú was. Dat ze nú samen oud waren, hij 90, zij 86. Alsof oud en gebrekkig zijn steeds maar weer vooruitgeschoven werd; ach, oud en gebrekkig en uiteindelijk dood, dat is iets voor in de toekomst. In het begin sprak mijn vader er ook nog wel zijn ongeloof over uit. Hoe kon iemand als hij er nu zo bij zitten? Waarom moest hij geholpen worden om de paar meter tussen de sta-opstoel en de keukentafelstoel te overbruggen? ‘Tja,’ werd er dan gezegd. Of er werd zelfs geopperd dat die rugpijn weg zou gaan en dat hij over een paar weken wel weer in die droge sloot zou staan om zijn onkruidverwijderwerk voort te zetten. ‘Het is nu even zo, pap,’ zei mijn zus – de enige die hem pap noemt –, ‘maar straks is alles weer anders.’ De huisarts zag het lang ook zo. Er werd van alles aan gedaan om hem weer op de been te krijgen.

Hij kon zomaar aan een verhaal beginnen over een vakantie in Frankrijk met de kleinkinderen. Hij is nooit in Frankrijk geweest en met de kleinkinderen op vakantie? Nooit. Hij heeft zijn hele leven een vreselijke hekel gehad aan vakantie. Die verplichte week in een of ander bungalowpark in Holten of Schin op Geul omdat de vrouw en de kinderen dat nu eenmaal wilden, of omdat het domweg zo hoorde. Hij zei dingen als ‘En als we dan weer thuis zijn...’ Dan wezen we hem erop dat hij thuis wás. De sta-opstoel kwam en met de sta-opstoel de rollator. Toen werd het erg ingewikkeld voor hem.Hij vergat namelijk steeds hoe hij uit die stoel tot stand moest komen achter de rollator. Wel honderd keer vroeg hij: ‘Dus nu moet ik eerst dit ding op de rem zetten, en dan?’ Het was erg vreemd. Kon iemand in één klap dement worden? Wat gebeurde er in dat hoofd? Wat gebeurde er in dat lichaam? De huisarts kon die verwardheid ook niet verklaren. Het zou dus door de morfine kunnen komen. Er kwam een fysiotherapeut, op wie mijn moeder een oogje kreeg. Die probeerde mijn vader overeind te krijgen, leerde hem hoe je vanuit die sta-opstoel achter de rollator kwam. Maar dat vergat hij op het moment dat de fysiotherapeut verdween. ‘Als ik jonger was geweest...’ zei mijn moeder, de fysiotherapeut verlangend nakijkend. ‘Ja,’ zei mijn vader vanuit zijn stoel, ‘en nu zit je met zo’n...’ De fysiotherapeut schreef op een briefje de stappen die mijn vader moest doorlopen om staand achter de rollator te komen. Dat pakte hij vaak op, het lag vlakbij op het lage tafeltje, en dan las hij stilletjes wat erop stond, mummelend soms. Maar er leek iets mis te zijn in zijn vermogen opdrachten of aanwijzingen te vertalen in daden. De liefde van mijn moeder voor de fysiotherapeut verdampte toen zijn assistente op een dag opbelde – ik nam op – om ons te laten weten dat hij ‘niet lekker’ was na de eerste prik tegen corona. Of mijn vader het erg vond dat hij niet kwam? Ik keek naar mijn vader, ineengezakt in de stoel die voor de schuifpui stond, naar buiten starend, en zei: ‘Ik denk dat meneer Bakker dat niet erg vindt, hoor.’ Ik keek mijn moeder aan. ‘Dat is dan jouw mooie, grote, gespierde, bruine fysiotherapeut,’ zei ik. ‘Eén prikje en meneer ligt rillend in bed.’

[…]

 

Copyright © 2023, Gerbrand Bakker

pro-mbooks1 : athenaeum