Leesfragment: Leeuwenhoning

01 juli 2023 , door David Grossman
|

6 juli is David Grossmans essay Leeuwenhoning (דבש אריות), vertaald door Shulamith Bamberger, weer beschikbaar in onze boekhandels. Lees bij ons een fragment.

‘Samson, de held – zo leert ieder Joods kind hem van jongs af aan kennen. De man die met zijn blote handen een leeuw verscheurde, een charismatisch man in de strijd van de Joden tegen de Filistijnen en zonder twijfel een van de wildste, meest oogverblindende bijbelse figuren. Mijn Samson is niet de moedige leider noch een ordinaire gespierde moordenaar.’ Elke week bespreekt Grossman met vrienden verhalen uit het Oude Testament. Voor hem is de Samsonmythe in de eerste plaats het verhaal van een man die zijn hele leven worstelde om het enorme lot te accepteren dat hem werd opgelegd. Het verhaal van een kind dat vanaf de geboorte een vreemde was voor zijn vader en moeder. Het verhaal van een machtige held die zijn hele leven verlangde naar de liefde van zijn ouders, naar de liefde die hij nooit heeft gevonden. Zijn biografie, vertelt Grossman, is niets meer dan het kwellende pad van een eenzame rusteloze ziel, van een zelfmoordterrorist die nergens ter wereld thuis is. Zelfs het lichaam waarin hij woont is een plaats van ballingschap. Gefascineerd lezen wij hoe de mythe – met al die bijen die in het leeuwenkarkas nestelen – plotseling doordringt in ons dagelijks leven en herkenbaar wordt.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Grossmans romans De glimlach van het lam, Het leven speelt met mij, Komt een paard de kroeg binnenUit de tijd vallen en Een vrouw op de vlucht voor een bericht.

 

Inleiding

‘Simson de held’ – zo leert ieder joods kind hem noemen als hij of zij het verhaal van Simson voor het eerst hoort vertellen. En zo is Simson in de loop der eeuwen ook min of meer geschetst in honderden kunstwerken, toneelstukken en films, alsook in de literatuur in vele talen: een mythische held en een woeste krijgsman, de man die een leeuw met blote handen verscheurde, de charismatische leider die de joden aanvoerde in de strijd tegen de Filistijnen en vooral ook een van de meest hartstochtelijke en kleurrijke figuren in het Hebreeuwse Oude Testament.

Maar het verhaal zoals ik het in mijn Bijbel lees, gaat over een heel andere Simson. Mijn Simson is niet de moedige leider (die, laten we wel zijn, zijn volk in feite nooit geleid heeft), noch de nazireeër Gods (die, daar kunnen we ook niet omheen, geneigd was tot hoererij en lust), noch een ordinaire gespierde moordenaar. Voor mij is dit in de eerste plaats het verhaal van een man wiens leven een continue strijd was om zich te schikken naar het machtige levenslot dat hem is opgelegd, een lot dat hij nooit heeft kunnen vervullen en blijkbaar ook nooit heeft kunnen begrijpen. Het is het verhaal van een kind dat voor zijn vader en moeder vanaf zijn geboorte een vreemde was; het verhaal van een geweldenaar die voortdurend naar de liefde van zijn ouders – en daarom ook naar liefde in het algemeen – verlangt, maar die uiteindelijk nooit krijgt.

Er zijn weinig andere Bijbelverhalen die zoveel drama en actie behelzen, zoveel literair vuurwerk en rauwe emoties als het verhaal van Simson: het gevecht met de leeuw, de driehonderd brandende vossen, de vrouwen met wie hij naar bed ging en de ene vrouw van wie hij hield, zijn verraad door alle vrouwen in zijn leven, van zijn moeder tot Delila, en tot slot zijn moorddadige zelfmoord, waarbij hij het gebouw laat neerstorten over zichzelf en over drieduizend Filistijnen. Toch kunnen we achter de onbeheerste impulsiviteit, de chaos en het lawaai een levensverhaal onderscheiden dat in wezen de kommerlijke reis is van één eenzame, turbulente ziel die nooit, nergens ter wereld, een echt thuis gevonden heeft; een ziel voor wie het eigen lichaam een bar ballingsoord was. Voor mij is deze erkenning, deze herkenning, het punt waarop de mythe, met al zijn grandioze beelden en grootse avonturen, ongemerkt overgaat in het dagelijkse bestaan van ieder van ons, in onze persoonlijkste momenten, onze weggestopte geheimen.

 

 

Rechters                     

Weer deden de Israëlieten wat slecht is in de ogen van de heer. Daarom leverde de heer hen veertig jaar lang over aan de Filistijnen. In die tijd leefde er in de omgeving van Sora een zekere Manoach, die tot de stam Dan behoorde. Zijn vrouw was onvruchtbaar en had nooit kinderen gekregen. Op een dag verscheen bij haar een engel van de heer. ‘Tot nu toe was u onvruchtbaar en hebt u geen kinderen gekregen,’ zei hij. ‘Maar nu zult u zwanger worden en een zoon baren. Onthoud u daarom van wijn en andere drank en eet geen voedsel dat onrein is. U zult zwanger worden en een zoon krijgen. Zijn haar mag nooit door een scheermes worden aangeraakt, want de jongen zal als azireeër aan God gewijd zijn vanaf de moederschoot. Hij zal een begin maken met de bevrijding van Israël uit de greep van de Filistijnen.’
De vrouw ging naar haar man en zei tegen hem: ‘Er is een man van God tot me gekomen. Hij zag er bijzonder ontzagwekkend uit, het leek wel een engel van God. Ik heb hem niet gevraagd waar hij vandaan kwam en hij heeft me zijn naam niet gezegd. Hij zei tegen me dat ik zwanger zou worden en een zoon zou krijgen. Van nu af aan mag ik geen wijn of andere drank drinken en niets onreins eten, want de jongen zal als nazireeër aan God gewijd zijn vanaf de moederschoot tot aan de dag van zijn dood.’

Manoach bad tot de heer: ‘Mag ik u vragen, heer, laat de godsman die u gezonden hebt toch opnieuw bij ons komen, om ons te vertellen wat we moeten doen wanneer de jongen eenmaal geboren is.’ God verhoorde hem, en de engel van God kwam opnieuw naar de vrouw toe. Zij was bezig op het land, Manoach was op dat moment niet bij haar. Ze haastte zich naar haar man: ‘Hij is er weer,’ riep ze, ‘die man die laatst bij me was!’ En Manoach stond op en liep achter zijn vrouw aan. Bij de vreemdeling aangekomen vroeg hij: ‘Bent u de man die tot mijn vrouw heeft gesproken?’ ‘Inderdaad,’ antwoordde hij, en Manoach vroeg: ‘Wanneer uw woorden zijn uitgekomen, hoe moet de jongen zich dan gedragen en wat moet hij doen?’ De engel van de heer antwoordde: ‘Uw vrouw moet zich onthouden van alle dingen die ik heb genoemd: ze mag niet eten van de vruchten van de wijnstok en geen wijn of andere drank drinken of iets eten wat onrein is; ze moet zich nauwkeurig houden aan wat ik haar heb opgedragen.’ Toen zei Manoach tegen de engel van de heer: ‘Wij zouden graag zien dat u nog bleef, zodat we voor u een geitenbokje kunnen klaarmaken.’ Maar de engel van de heer antwoordde: ‘Al zou u mij ophouden, ik zal niet van uw brood eten. Als u echter een brandoffer aan de heer wilt opdragen, mag u dat doen.’ Manoach wist nog altijd niet dat hij met een engel van de heer te maken had. ‘Zeg ons uw naam,’ vroeg hij, ‘zodat wij u eer kunnen bewijzen wanneer uw woorden zijn uitgekomen.’ Maar de engel van de heer antwoordde: ‘Waarom vraagt u naar mijn naam? Die is voor u toch te wonderbaarlijk.’ Manoach nam een geitenbokje en wat brood en bracht dit op een rotsblok ten offer aan de heer. Toen gebeurde er voor de ogen van Manoach en zijn vrouw iets wonderbaarlijks: in de vlam die van het altaar opschoot naar de hemel steeg de engel van de heer op. Manoach en zijn vrouw zagen het gebeuren; ze vielen op hun knieën en bogen diep voorover. De engel van de heer zou zich niet meer aan hen laten zien. Nu besefte Manoach dat het een engel van de heer was geweest. Hij zei tegen zijn vrouw: ‘We hebben God gezien. Dat wordt onze dood!’ Maar zijn vrouw antwoordde: ‘Als God ons had willen doden, had hij vast ons offer niet aanvaard en ons niet laten zien wat we nu gezien hebben. En dan had hij ons daarnet zeker niet zulke beloften gedaan.’
De vrouw bracht een zoon ter wereld en noemde hem Simson, en de jongen groeide op en de heer zegende hem. Tussen Sora en Estaol, waar de Danieten hun tenten hadden opgeslagen, begon de geest van de heer in hem te kloppen.

Op een keer ging Simson naar Timna. Daar viel zijn oog op een Filistijns meisje. Toen hij thuiskwam vertelde hij zijn ouders: ‘Ik heb in Timna een Filistijnse vrouw gezien; neem haar nu voor mij als vrouw.’ Maar zijn ouders zeiden: ‘Waarom zoek je een bruid bij die onbesneden Filistijnen? Er is onder de dochters van je verwanten toch wel een vrouw voor je te vinden, of in elk geval onder de meisjes van ons eigen volk.’ ‘Nee, vader,’ antwoordde Simson. ‘Dit meisje moet u voor me vragen, want zij behaagt mij.’ Zijn ouders wisten niet dat het de heer was die hierop aanstuurde, omdat hij een aanleiding zocht om de strijd met de Filistijnen aan te gaan. De Filistijnen waren in die tijd namelijk heer en meester in Israël.
Simson ging met zijn vader en moeder op weg naar Timna. In de buurt van de wijngaarden van Timna kwam opeens een leeuw brullend op hem af. Toen voer de geest van de heer in hem en met zijn blote handen verscheurde hij de leeuw, alsof het een geitenbokje was. Maar tegen zijn vader en moeder sprak hij er met geen woord over. Hij vervolgde zijn weg en sprak met het meisje, en zij beviel hem nog steeds. Na enige tijd maakte hij de reis opnieuw, nu om haar tot vrouw te nemen. Onderweg verliet hij even het pad om naar de dode leeuw te kijken. Daar zag hij dat zich in het kadaver een zwerm bijen had genesteld, en dat er honing in zat. Met zijn blote handen haalde hij de honing eruit, en al etend liep hij terug naar zijn ouders. Hij gaf hun er ook wat van te eten, maar hij zei er niet bij dat hij die honing uit het kadaver van een leeuw had gehaald.Zijn vader ging naar het ouderlijk huis van het meisje. Simson gaf daar een feest, want zo hoorde dat wanneer een jongeman ging trouwen. Na de kennismaking werden dertig metgezellen uitgekozen om het feest bij te wonen. Simson zei tegen hen: ‘Laat ik jullie een raadsel opgeven. Als jullie me binnen de zeven dagen van dit feest de oplossing vertellen, krijgen jullie alle dertig een stel onder- en bovenkleren van mij. Maar als jullie de oplossing niet kunnen vinden, krijg ik van jullie dertig stel onder- en bovenkleren.’ ‘Afgesproken!’ antwoordden ze. ‘Laat je raadsel maar horen.’ Toen zei Simson:
‘Uit de verslinder kwam voedsel voort
en uit de sterke zoetheid.’
Na drie dagen hadden ze de oplossing nog niet gevonden. Daarom zeiden ze op de vierde dag tegen Simsons vrouw: ‘Jij moet je man overhalen om ons de oplossing van het raadsel te vertellen, anders steken we jullie huis in brand zodat jij en je familie in de vlammen omkomen. Wat denken jullie wel! Hebben jullie ons soms uitgenodigd om ons tot de bedelstaf te brengen?’ Snikkend viel Simsons vrouw haar man om de hals en verweet hem: ‘Je houdt niet van me, het lijkt wel of je een hekel aan me hebt. Je hebt mijn stadgenoten een raadsel opgegeven, maar mij niet eens de oplossing verteld.’ ‘Die heb ik zelfs niet aan mijn eigen vader en moeder verteld,’ zei Simson. ‘Waarom zou ik het dan aan jou verklappen?’ Maar de hele feestweek door bleef ze hem in tranen verwijten maken, en op de zevende dag gaf hij ten slotte toe, zo had ze hem met haar verwijten bestookt. Ze vertelde de oplossing van het raadsel door aan haar stadgenoten, en die stelden op die zevende dag, vlak voor zonsondergang, aan Simson de wedervraag:
‘Wat zou er zoeter zijn dan honing en sterker dan de leeuwenkoning?’
‘Ja ja,’ zei Simson. ‘Jullie hebben met mijn vaars geploegd, anders waren jullie er nooit achter gekomen.’ De geest van de heer voer in hem en hij ging naar Askelon en doodde daar dertig man. Hij nam hun kleren mee en gaf die aan de jongemannen die de oplossing van het raadsel hadden gegeven. Hij was zo kwaad dat hij terugging naar het huis van zijn vader. Zijn vrouw werd aan een ander gegeven, aan degene die bij zijn huwelijk als getuige was opgetreden.

 

pro-mbooks1 : athenaeum