Leesfragment: Kalle

22 april 2023 , door Bert Wagendorp
|

25 april verschijnt de nieuwe roman van Bert Wagendorp, Kalle. De memoires van Abel Sikkink deel 2. Lees bij ons een fragment!

Het is september 1861 en Abel Sikkink en zijn beste vriend Kalle komen aan in Cairo, Illinois. De Amerikaanse Burgeroorlog is losgebarsten, Abel doet verslag voor zijn krant, de New York Herald, Kalle, intussen een gevierd fotograaf, legt de gebeurtenissen vast in beelden. Met hun fotowagen trekken de twee jongemannen door het Westen van Amerika, van veldslag naar veldslag. Intussen blijft Abel zoeken naar de waarheid achter de ramp met het vergane schip de Phoenix en wordt het lot van zijn vermeende dode broertje Antonie steeds raadselachtiger. In het tweede deel van De memoires van Abel Sikkink wisselen liefde, dood en drama elkaar af – maar is de humor nooit ver weg.

Tegen de achtergrond van een verscheurd Amerika neemt Bert Wagendorp de lezers mee naar de New Yorkse theaterwereld van 1864, de hospitaaltenten aan het front en naar de Herald van de cynische krantentycoon James Gordon Bennett. In een spannend spel tussen historische werkelijkheid en fictie keren oude bekenden als dichter Walt Whitman terug en eist de Slag bij Gettysburg een zware tol.

De memoires van Abel Sikkink roepen een negentiende-eeuwse wereld op, die soms verrassend veel lijkt op die van ons.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Ferrara en Masser Brock (lees ook onze bespreking van die roman). En uit Ventoux.

 

1

De Illinois Central zwoegde zich door de lege vlakten van het Midden-Westen en het ritmische geluid van de wielen had me in de gezegende maar soms ook vervloekte staat gebracht die het midden houdt tussen slapen en waken, die het denken bevrijdt van logica en chronologie en herinneringen laat opborrelen als luchtbellen in een sloot.
Ik zag de werkplaats van mijn vader en de vlammen van de Phoenix, keek uit over het koude, duistere water, hoorde de kreten van mijn moeder. Quintus en Catharina lachten naar me, Namequa en meester Wolters trokken voorbij, de geluiden van New York, het zachte Vlaams van Pieter-Jan De Smet, de geur van Pfaff’s, de priemende ogen van Gordon Bennett, John Browns gespartel aan de galg, het gefluister van Ada Clare, Walt Whitmans hand.
Een paar lange stoten van de tyfoon brachten me terug in de werkelijkheid, ik opende mijn ogen, Illinois rolde voorbij.

Bijna veertien jaren waren voorbijgegaan sinds het vergaan van de Phoenix; veertien jaar sinds mijn vader, moeder, zusjes en broertje waren verdronken. Ik, Abel Sikkink, was nu tweeëntwintig, woonde in New York en werkte als verslaggever van de Herald – sinds een halfjaar als oorlogsverslaggever.
Alle gebeurtenissen vormden een snoer van veranderingen die de tijd hadden gevuld en opgerekt – waardoor het leek alsof ik terugkeek op een lang en vol leven. Ik keek naar Kalle, de jaren hadden ons opgetild en naar een ander universum gevoerd. Alles had onveranderlijk geleken en vastgeklonken aan strenge wetten, en toch was alles nu anders. Wat voorbestemd leek was in rook opgegaan.
Maar Kalle was gebleven wie hij was: mijn beste vriend, mijn broer.

Op 3 september 1861, vier dagen na ons vertrek uit New York, waren we vanuit Chicago op weg naar Cairo, in het zuiden van de staat Illinois, waar de Ohio River en de Mississippi samenvloeien en vanwaaruit Kentucky en Tennessee gemakkelijk te bereiken zijn. Hier in het westen, luidde de verwachting, zou de Burgeroorlog de komende maanden worden uitgevochten.
Kalle tuurde ingespannen naar een werktekening van een fotowagen, zoals Mathew Brady** er inmiddels al een stuk of vijftien had laten bouwen en die hij naar de frontlijnen had gestuurd om de oorlog vast te leggen. Zo nu en dan keek hij op en streek nadenkend langs zijn snor. ‘Abel, heb jij behoefte aan een bureau waaraan je kunt werken? Ik kan dat intekenen, handig voor als het koud is of het regent.’
‘Zou fijn zijn. Een echt bureau is misschien wat overdreven, maar een plek waar je droog kunt zitten werken is meegenomen.’
‘Goed. En slaapruimte?’
‘Zeker!’

‘Kalle?’
‘Zeg het eens, Abel.’
‘Wat ga jij doen als de oorlog voorbij is?’
‘Hè?’
‘Hij kan over een paar maanden voorbij zijn, als de campagne in het westen voorspoedig verloopt.’
‘Je bent een optimist. Maar stel dat je gelijk hebt, dan vestig ik me in New York als een heel exclusieve portretfotograaf. Ik heb de president gefotografeerd!’
‘En dan?’
‘Dan word ik rijk, zoek ik een vrouw met wie ik een stuk of zes kinderen krijg, ga ik wonen aan Fifth Avenue, koop een zeiljacht en word lid van de New York Yacht Club.’
‘Jij kunt helemaal niet zeilen!’
‘Hoeft ook niet, ik blijf in de haven liggen.’
Hij keek weer naar de tekening. ‘Kachel?’
‘Een kachel??’
‘Bad?’

MIG
Station Cairo

Cairo was in korte tijd van een onooglijk marktstadje veranderd in een centrum van militaire activiteit. Er waren kampementen ingericht en op de velden buiten het dorp werd druk geëxerceerd. Paarden trokken kanonnen door de straten en rond het station wemelde het van de vers aangekomen nieuwe rekruten.
‘Het belangrijkste eerst,’ zei Kalle nadat we het eenvoudige houten perron hadden verlaten en onze bagage hadden achtergelaten bij het depot. Hij hield een koetsje aan en overhandigde de koetsier een adres. Na een halfuur over onverharde zandwegen kwamen we aan bij een houten huis met een schuur erachter. Op de veranda zat een Chinees.
‘Wacht u hier, alstublieft,’ zei Kalle tegen de koetsier. ‘Met een uurtje zijn we wel klaar.’ Het was nog vroeg, de zon legde een gouden glans over de landerijen, het beloofde een warme nazomerdag te worden. De koetsier ging languit op de bok liggen en stak een sigaar op.
De Chinees was van zijn bank gekomen en liep ons tegemoet. ‘Kalle Brommell,’ zei hij in Engels waarin een Chinese tongval doorklonk. ‘En u moet Abel Sikkink zijn. Welkom!’
‘Dat is meneer Wang,’ zei Kalle tegen mij.
‘George Wang,’ zei de man.
Wang ging ons voor het huis in, waar een jonge vrouw van ongeveer twintig jaar aan een grote tafel zat. Ze had kort donker haar, droeg een witte blouse boven een zwarte rok en keek op uit het boek dat ze aan het lezen was.
‘Sandra,’ zei Wang, ‘mijn dochter.’
We namen plaats, Sandra legde het boek neer en schonk koffie in uit een kan die had staan pruttelen op de kachel. Ik zag wat ze las: de verzamelde toneelstukken van William Shakespeare, de in bruin leer gebonden editie van Henry Staunton die ik kende uit de boekenkast van Catharina Quintus.
Ze zag dat ik verrast was, maar liet het bij een glimlach. Ze vroeg of we al hadden ontbeten, en na ons ontkennende antwoord haalde ze een brood uit de kast, legde er een worst en een mes naast en gebaarde dat we onszelf moesten bedienen.
Kalle haalde de tekening uit zijn tas en vouwde hem uit op tafel. The Van, had hij erboven gezet. Alleen een echte wagenmaker kon wijs worden uit de wirwar van strepen, maten en uitvergrote constructies die uiteindelijk tot een fotokoets moesten leiden. In de trein had Kalle details veranderd en verfijningen aangebracht, zodat we exact de wagen zouden krijgen die hij in zijn hoofd had.
Hij legde Wang uit wat de bedoeling was: de wagen moest worden verlengd, zodat er achter de donkere kamer ruimte kwam voor twee slaapplaatsen. Kalle wilde een watertank en een reservewiel, in een van de hoeken had hij een ijzeren kluis getekend. Wang legde uit dat een kachel onmogelijk was vanwege brandgevaar. De Chinees voegde hier en daar nog een maat of constructie aan de tekening toe, stelde een paar wijzigingen voor – hij bracht de watertank tussen de assen aan, zodat je van buiten water kon tappen – en na anderhalf uur stond ‘Noachs ark’, zoals Kalle de wagen noemde, tot in detail op papier. ‘Deze koets zal ons veilig door de vloedgolven van de oorlog voeren,’ zei hij plechtig.
Wang schatte dat het ongeveer drie weken zou kosten om de wagen te bouwen, wat ik snel vond, en hij stelde Kalle een prijs voor – die lager was dan ik had verwacht.
We liepen naar zijn werkplaats achter het huis. Aan de wand hingen gereedschappen, schaven en beitels, zagen en houtklemmen in tientallen verschillende formaten. In het midden van de ruimte hing een blaasbalg om het vuur voor het smeedwerk op te stoken en tegen een van de muren stonden wielen in verschillende fases van gereedheid, zoals dat in de werkplaats van mijn vader in Kotten ook het geval was geweest.
Het ontroerde me. ‘Zijn vader had ook zo’n werkplaats,’ zei Kalle tegen Wang.
‘Hij was radmaker.’
Wang floot goedkeurend. ‘Aan de wielen herken je de vakman. Wielen zijn het moeilijkst.’
Achter hem stond Sandra. Ze maakte een ingetogen, verlegen indruk, maar ze had ook iets vrijmoedigs. Dat zat in haar oogopslag, in de glimlach rond haar lippen en in haar hele lichaamshouding, die zelfbewustzijn uitstraalde.
Toen we afscheid namen had ik de indruk dat ze me langer aankeek dan strikt noodzakelijk. Maar dat kon ook verbeelding zijn, misschien was het wel een Chinese gewoonte waarmee je spijt uitdrukte over het vertrek van je gasten.
Op de terugweg vroeg ik Kalle hoe Wang had geweten wie we waren.
‘Voorbereiding, Abel. Brieven, en de telegraaf natuurlijk. Hij had alle materialen al in huis en op maat gezaagd, zag je dat niet? Scheelt minstens tien dagen productietijd.’
‘En hoe kende jij hem?’
‘De fotowagens van Brady worden in New York gemaakt door zijn neef Michael. Wang heeft heel veel neven door de hele vs, allemaal wagenmakers. Het is een hecht netwerk. Dat is de kracht van de Chinezen, het is allemaal familie en ze helpen elkaar.’
‘Sandra, vreemde naam voor een Chinese,’ zei ik zo achteloos mogelijk.
‘Ze heet Chen, Chen Wang. Maar daar hebben ze Sandra van gemaakt. Die Chinezen veranderen razendsnel in Amerikanen. Maar het blijven altijd Chinezen. Net als de Brommelstroetes: Amerikaanse Achterhoekers. Vind je haar mooi?’
Ik mompelde iets.
‘Ze is prachtig, een ongelooflijke schoonheid. Ik heb zelden zo’n aantrekkelijke vrouw gezien. En ik heb er kijk op, ik ben tenslotte fotograaf. Je begrijpt niet hoe zoiets zomaar kan opbloeien in de moerassen bij Cairo. Viel het je op dat ze steeds naar je keek? Niet gewoon, maar nogal geïnteresseerd. Als je niet mijn vriend was, zou ik erg jaloers zijn. Maar ik gun je natuurlijk het beste.’
‘Hou op, Kalle.’

[…]

© Bert Wagendorp

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum