Leesfragment: Het laatste voorjaar

12 februari 2023 , door Minke Douwesz
|

15 februari verschijnt de nieuwe roman van Minke Douwesz: Het laatste voorjaar. Lees bij ons een fragment!

Verlies en verandering kenmerken het leven. Minke Douwesz schetst in haar derde roman de gebeurtenissen die Ese Jelles, lerares Duits, 53 jaar oud, van de ene dag op de andere haar baan doen opzeggen en op de fiets laten stappen, weg van huis, met een hoofd vol malende gedachten. Onderwijsvernieuwing en de dood van haar geliefde Martie zijn de duidelijke aanleidingen voor deze plotselinge stap. Maar er speelt meer. Afwisselend op fietspaden door Duitsland en Polen – richting het huis van Ese’s grote held Anton Tsjechov, in Jalta op de Krim – en in haar hoofd en haar verleden, toont Douwesz in haar typerende stijl hoe het besluit tot deze reis genomen werd. En waar het toe leidt.

 

1

Maandagmorgen, even na negenen, stak Ese de grens met Duitsland over. Alles was grijs en er viel een venijnig koude motregen. Even vroeg ze zich af waar ze mee bezig was. Hoe miezerig ook, de regen zou haar schoenen en broek in de loop van de dag doorweekt hebben. Misschien werd ze wel ziek.
In dat geval was er natuurlijk geen sprake van dat ze de trein nam, terug naar huis. Koortsig en hoestend zou ze het bed houden in een eenvoudig hotel – gedichten van Rilke lezen en veel thee met citroen drinken. Elke ochtend kwam een aardige, jonge vrouw haar ontbijt brengen, tot ze beter was en weer op de fiets kon stappen. Ineens voelde ze zich heel vrij. De vochtige buitenlucht vulde haar borstkas met tintelende frisheid.
Vorige week nog had ze voor de klas gestaan. Klas 4a. ‘Hè, niet weer dictee, juf.’
‘Würdest du bitte Deutsch reden?’
‘Scheisse.’ Ze lachte bij de herinnering. Els, het meisje dat zo gemopperd had, was in feite goed in Duits, en haar eerlijkheid klonk veeleer ontwapenend dan brutaal. Zou ze juf Jelles vandaag missen? Of was ze net als de meeste leerlingen gewoon blij met de uitgevallen les? Ese vroeg zich af of er überhaupt gezocht zou worden naar iemand om haar voor de klas te vervangen. Het tekort aan leraren was haar zelf boven het hoofd gegroeid.
Voorbij de grenspaal, die naast het fietspad uit de struiken stak, strekte de weg zich licht hellend recht en verlaten voor haar uit. Een boerderij aan de ene kant, een rijtje huizen aan de andere, een winkel in huishoudelijke apparaten die nog gesloten was – er brandde geen licht –, dat was het hele dorp. Iemand die toevallig uit het raam zou kijken, boven op de slaapkamer het bed verschonend, vroeg zich allicht af wat die fietser, bepakt als voor een kampeervakantie, hier eind februari, in de kou en de regen deed, in zijn eentje. Of haar eentje. Door het regenpak viel het niet goed uit te maken of men met een man of vrouw van doen had. Onder de capuchon droeg ze bovendien een pet om haar bril van druppels te vrijwaren.
Sinds haar afstuderen, bijna dertig jaar geleden, had ze lesgegeven. Duits, en een poos ook wiskunde, in de onderbouw, ter overbrugging van een hardnekkig openstaande vacature. IJver, verantwoordelijkheidszin en de neiging serieuze zaken met een grap enigszins te verluchtigen hadden haar, dacht zij, altijd tot een gewaardeerde collega gemaakt; tot ze plotseling, enkele maanden terug, niet langer van onbesproken gedrag bleek te zijn. Het had haar overvallen. Zíj was niet veranderd, of het moest zijn dat ze wat minder hard was gaan werken. De omgeving was veranderd, of eigenlijk de manier waarop er naar haar gekeken werd. Alsof er op klaarlichte dag ineens een schijnwerper op haar gezet was, die haar het zicht ontnomen had. Verblind had ze zich nog wel rondbewogen, maar zonder te weten wat de goede richting was. De enige optie leek een stap opzij te doen, uit de lichtkring. Dat had ze gedaan. Ze had per direct haar baan opgezegd, haar tassen gepakt en ze was vertrokken. Een dodelijke kogel wordt het best met vaste hand afgeschoten.
Halverwege de helling draaide een trekker de straat op, vanaf een dwarsweg met kale eikenbomen, en kwam haar tegemoet. De koplampen wierpen bundels van geel licht door de gestaag neervallende regen. Het zag er warm en vriendelijk uit. Ze stak haar hand op, maar de boer groette niet terug. Ese zag op de route dat ze de zijweg moest negeren. Ze fietste de Europa Radweg 1 van Arnhem over Berlijn naar de Poolse grens. Vandaar af voerde de route via de Baltische kust naar Sint-Petersburg. Zij was echter van plan na Berlijn zuidwaarts af te buigen. De noordelijke route was te zeer verbonden met herinneringen. Mazurië, Estland, Sint-Petersburg, daar was ze allemaal met Martie naartoe geweest. Nu ze erbij stilstond zag ze dat ze jarenlang onbewust de plekken had gemeden waar ze samen tijd hadden doorgebracht. Maar eergisteren had ze de eerste nacht van deze tocht in een hotel in Arnhem geslapen; daar studeerde Martie bouwkunde toen ze elkaar hadden leren kennen. De stad was bezaaid met alledaagse herinneringen. De weken in Mazurië, Estland, Sint-Petersburg daarentegen waren bijzonder. Eenmaligheid ging gepaard met scherpte, herhaling sleet glad.
Ze dacht aan Tieske, haar poes, en kreeg een dikke keel. Over herhaling gesproken. Hun leven samen werd gekenmerkt door gewoontes. Nog voor de wekker ’s ochtends ging, sprong Ties al van het bed, om de trap af te lopen en bij het keukenkastje waarin de zak kattenbrokken stond te gaan zitten wachten op Ese’s komst. Poezenbord vullen, koffiepotje op het vuur, sinaasappel uitpersen. Tegen de tijd dat de hete stoom tegen het deksel pruttelde en Ese de koffie in een beker kon schenken, had de poes genoeg gegeten en streek langs haar benen. Tijd voor oefeningen. Met de beker binnen handbereik deed Ese liggend op het vloerkleed het vaste rijtje zoals de fysiotherapeute het na haar heupoperatie had opgegeven. Tieske waste haar snoet en keek met toegeknepen oogjes van een afstandje tevreden toe. Eigenlijk was haar vrouwtje een soort Friese staartklok: eenmaal aangeslingerd, bleef ze gestaag in hetzelfde ritme doorgaan.
Des te opmerkelijker dat ze vorige week woensdag, uiterlijk kalm maar met snel kloppend hart, in de hal van het schoolgebouw onder het oog van de conciërge haar ontslagbrief in de postbus van P&O had gegooid. Ze had hem met vulpen van haar handtekening voorzien. ‘Goedemorgen.’ Een passerende collega. De eerste bel zoemde. Met een gevoel van lafheid maakte ze zich uit de voeten, tegen de stroom van wemelende scholieren in, de zijgang in naar de flexruimte voor docenten, met een lockerkast en bureaus om buiten lesuren aan te werken. Ze nam boeken en pennen uit haar kastje mee, en liet vergaderstukken en roosters liggen. De sleutel kon in het slot blijven.
In de hal was de drukte weggeëbd. Nog een enkele late leerling haastte zich naar zijn lokaal. Elk moment kon de tweede bel gaan, het sein dat iedereen binnen moest zijn en de les van start ging. Met vreemde stappen liep ze een wc in om erop te wachten.

Gisteravond had ze naar huis gebeld. Beter gezegd naar haar neef Per, die het aanbod om er zolang zij weg was in te trekken gretig had aanvaard. Hij deed de dansacademie en woonde nog thuis bij zijn ouders, Ese’s zus en zwager. Om te kunnen bellen was ze vanaf haar overnachtingsadres, een tot gastenverblijf verbouwde stal bij een afgelegen boerderij, de weg afgelopen tot haar telefoon bereik had. Het was dat er niemand was die haar zag, anders had ze de onaangename indruk kunnen wekken van een junk, onrustig zonder dope. Op het vaste nummer had haar neef niet opgenomen. Misschien was hij de stad in, naar de film? Of was hij wel in huis maar had hij gedacht: het is niet voor mij, dat is vast iemand die niet weet dat Ese weg is. Toen had ze na enig aarzelen maar een berichtje naar zijn mobiele telefoon gestuurd. Moest je zo’n jongen met je eigen preoccupaties lastig vallen? ‘Ha Per. Benieuwd of je alles kunt vinden, en hoe is het met de poes? De groeten.’
Eerst had ze haar telefoon helemaal niet mee willen nemen op reis. Ze wilde weg zijn, weg van verplichtingen, verwijten. Onachterhaalbaar, net zoals vroeger. Als je op vakantie ging belde je bij aankomst, met een handvol buitenlandse munten, vanuit een telefooncel naar je ouders om te laten weten dat de reis goed verlopen was. En daarna had je weken met niemand van thuis contact; alleen in gedachten, bij het schrijven van een ansichtkaart. De begrensde mogelijkheden tot contact, de noodzaak er zelf initiatief toe te nemen, gingen gepaard met een trager levensritme, met reikhalzend verlangen en geduld. Ook thuis was het gewoner om ongestoord op jezelf te zijn. Zelfs al was er telefoon, elkaar zien kostte enige moeite. Je moest ervoor naar elkaar toe komen. In het digitale tijdperk kon je met een simpele handbeweging iemand voor je op het scherm oproepen. Het was een revolutie. Zoals mensen voor de uitvinding van de stoommachine veel langer deden over de overbrugging van afstand, per koets of te voet; spierkracht bepaalde het tempo.
Ze moest een manier vinden om de komende weken met bereikbaarheid en onvindbaarheid om te gaan. Die nacht had ze de telefoon uit kunnen zetten. De kamer waar ze sliep was voorzien van een wekker. Vanochtend had ze even gekeken of er een bericht was. Per had gereageerd. ‘Poes is ok. Er is een brief gekomen, nogal officieel.’ Hij had er een foto van gemaakt. Namens het College van Bestuur... Geachte mevrouw E.W. Jelles... zonder in achtneming van de wettelijke termijn... onrechtmatige daad... verzoek tot onverwijld contact. Ze drukte het bericht weg. De vlammen sloegen haar uit. Dat was schering en inslag tegenwoordig. Niet alleen een verontrustend bericht, ook het moment van ontwaken zelf en zich aankleden waren al reden voor een hitteaanval. Ze deed al maanden haar overhemd pas aan als ze de deur uitging.
Het klamme zweet trok weg. Oefeningen doen maar. Op één been staan en het andere optrekken. De ene ochtend stond ze stevig als een boom, de andere wankel. Meestal ging het slecht na een vergaderdag, en beter wanneer ze vrij was geweest, buiten in de tuin of binnen met een goed boek.
Het was begonnen met het verbeterproject, en de intrede van projectmanager León op school; het begin van het einde. Of was de kiem al eerder gelegd, toen ze, acht jaar terug, ja had gezegd op het voorstel coördinator van de vwo-onderbouw te worden? Het werd haar gevraagd omdat ze positief was opgevallen vanwege haar inzet: naast het geven van lessen in haar eigen vak, Duits, was ze ingevallen voor wiskunde. Ook was ze mentor voor een van de brugklassen. Er waren vier coördinatoren op het lyceum waar ze werkte, die eens per maand bijeenkwamen. Robert voor de havo, Dilek voor de brugklassen, Thieu voor de vwo-bovenbouw en zijzelf. Ze had de extra taak eervol gevonden, een teken van onderscheid. En het was waar dat niet alleen haar eigen lessen maar de kwaliteit en de sfeer van het hele onderwijsprogramma en het lerarenkorps haar aan het hart gingen. De kinderen op deze school moesten op een gedegen en prettige manier de benodigde hoeveelheid kennis vergaren, vond ze. Als coördinatoren waren ze verantwoordelijk voor de lesroosters, sollicitaties, ouderavonden en begeleiding van beginnende collega’s. In de praktijk staken ze onevenredig veel tijd in het regelen van vervanging bij uitval van docenten. Elk kwartaal vergaderden ze met de rector en de financieel directeur over problemen die zich voordeden en over het beleid van hogerhand. Boven de rector stond het college van bestuur, dat een groot aantal scholen bestierde, waar die van hen er een van was.
De eerste jaren was het goed gegaan. Vooral met collega Thieu kon ze het prima vinden. Tot vier jaar geleden in het eerste kwartaaloverleg na de zomer opeens een project op de agenda stond: Excelleren. Het woord alleen al ergerde haar. Waarom moest alles toch altijd beter, kon er niets hetzelfde blijven? Misschien had ze nooit coördinator moeten worden. Was het hovaardig geweest. Dingen regelen, met collega’s afstemmen, dat kon ze wel. Maar oprecht geloven dat bij zo’n project iedereen zou winnen, dat lukte haar gewoon niet.

[…]

 

© Copyright 2023 Minke Douwesz

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum