Leesfragment: Gelukskind

03 juni 2023 , door Sjeng Scheijen
| | |

8 juni verschijnt het nieuwe boek van Sjeng Scheijen, Gelukskind. Het leven van Hans van Manen. Lees bij ons de eerste pagina’s van hoofdstuk 1.

Hans van Manen – door velen beschouwd als ’s werelds belangrijkste choreograaf van na de oorlog. Geen levende Nederlandse kunstenaar heeft een grotere internationale reputatie dan hij.
In Gelukskind beschrijft Sjeng Scheijen hoe Hans, geboren in 1932, verzwakt en uitgehongerd uit de oorlog kwam. Hoe hij zonder afgeronde lagereschoolopleiding op zijn twaalfde moest gaan werken, om tien jaar later zijn eerste choreografie te maken.

Sindsdien heeft hij continu zijn publiek betoverd en steeds weer zijn grote gave herontdekt. Een gelukskind.

Scheijen beschrijft Hans als de maker van een even ongrijpbaar als onontkoombaar oeuvre, een avonturier die de wereld veroverde maar lege hotelkamers haatte en eigenlijk geen dag zonder zijn vrienden kon. Maar dit boek is ook een geschiedenis van het grootse creatieve experiment van de jaren zestig en zeventig, waarin Hans een cruciale rol speelde.

Sjeng Scheijen had exclusieve toegang tot het archief van Hans van Manen en sprak uitgebreid met hemzelf, zijn vrienden en geliefden, en met de kunstenaars en dansers met wie hij werkte.

Sjeng Scheijen (1972) schreef eerder de biografie van dans- en kunstpionier Sergej Diaghilev, die wereldwijd is erkend als het absolute standaardwerk, en De avant-gardisten, waarvoor hij de BookSpot Literatuurprijs 2019 won, de belangrijkste non-fictieprijs. Zijn boeken worden vertaald in het Frans, Russisch, Engels, Tsjechisch, Bulgaars, Spaans, Portugees en Japans.

N.B. Lees ook een fragment uit De avant-gardisten en Lodewijk Brunt over Sergej Diaghilev.

 

1
Marnixstraat 405

Steile trappen. De wrakke trappenhuizen van Amsterdamse woonkazernes. Nauwelijks een trapportaal. Direct achter de smalle deur snellen de treden in het donker omhoog. Bovenaan klinkt soms een gedempt hallo, maar niet vandaag. De mannen die begin juni 1945 aanbelden op de Marnixstraat 405 driehoog waren wel verwacht maar niet gewenst.
Trappenhuizen als deze vind je zelfs in de armste buurten van Parijs of Londen nauwelijks, maar in het grootste deel van negentiende-eeuws Amsterdam waren ze de norm. In de armste stukken, zoals de Govert Flinckstraat en andere straten rondom de Albert Cuypmarkt, zijn de opgangen naar de bovenwoningen nauwelijks breder dan de schouderpartij van een stevige man. Eerder ladders dan trappen.
De huizen in de Marnixstraat waren iets, maar niet veel beter. Toen de deur van het huis met nummer 405 openging in juni 1945, slechts enkele weken na de bevrijding, klommen twee militairen in burgerkleding de trappen op naar de derde etage, zich optrekkend aan de leuningen, als die tenminste niet in de laatste maanden als brandhout waren gebruikt. Toen ze aankwamen op de derde verdieping stond de deur naar het appartement open.
Het waren militairen van de Binnenlandse Strijdkrachten, een paramilitaire organisatie samengesteld uit voormalige verzetslieden of mannen die ineens hadden bedacht dat ze tot het verzet behoorden, wat vaak voorkwam in de eerste weken na de bevrijding. Ze kwamen om de vrouw des huizes, geboren als Duitse maar genaturaliseerd Nederlandse, mee te nemen voor verhoor. Zij had in de oorlog werk gevonden via een contact in de Wehrmacht. Ze was dus verdacht en zou als mogelijke collaborateur kunnen worden berecht of het land uit worden gezet. De Binnenlandse Strijdkrachten moesten behalve het opsporen van collaborateurs een eerste inventarisatie maken van achtergebleven Duitsers. Hun optreden was de eerste stap van een etnische zuivering zoals die overal in bevrijd Europa plaatsvond: niet alleen van Duitsers die als bezetters waren gekomen maar ook van Duitsers (of voormalige Duitsers) die al voor de oorlog in het land woonden. In de praktijk betekende dit dat Duitse Nederlanders, soms hele gezinnen, in korte tijd (soms maar vierentwintig uur) hun spullen moesten pakken en op transport werden gezet naar Duitsland, waar zij geen werk, geen bezittingen en soms ook geen familie meer hadden.
Maar de bewoners van het appartement dat de twee mannen betraden gaven weinig aanleiding tot verdenking van collaboratie. Behalve de gezochte vrouw en haar twaalfjarige zoontje was er niets meer. Alle meubels waren in de kachel verdwenen. Zelfs de balken in het plafond waren deels uitgebikt om te verbranden. De vrouw en haar zoon waren volkomen verzwakt, het jongetje was uitgemergeld en zat onder de zweren, zijn hele lichaam aangetast door hongeroedeem. De mannen deden de vrouw handboeien om, gaven het jongetje een reep chocola en voerden de vrouw af. Ze verdween in het duistere trapgat naar beneden, haar zoontje bleef alleen achter zonder te weten wanneer ze terug zou komen.
Deze vrouw heette Marga van Manen-Lilienthal, het jongetje dat ze achterliet was Hans van Manen.
Hans was al meer dan een jaar, eigenlijk sinds zijn elfde verjaardag, niet naar school gegaan. En ook daarna zou hij nauwelijks nog een klaslokaal vanbinnen zien. Toch zou hij zich binnen tien jaar ontwikkelen tot een van de meest geziene en fascinerende dansers in Nederland, en voor zijn dertigste tot een choreograaf die zijn tijdgenoten, vriend en vijand, onmiddellijk herkenden als een talent van internationale statuur. Hij zou een dansrevolutie leiden die Nederland – waar voordien nauwelijks een professionele danscultuur had bestaan – tot een van de belangrijkste dansnaties van Europa maakte. Hij stond aan de wieg van het Nederlands Dans Theater, een gezelschap dat dankzij hem een van de belangrijkste naoorlogse dansgroepen ter wereld werd. Hij zou uitgroeien tot een choreograaf die een enorm oeuvre produceerde van ongehoorde en ongehoord stabiele kwaliteit. Hij werd hogelijk gewaardeerd door het hof en onderhield een formeel maar warm contact met koningin Beatrix en met koning Willem-Alexander. Hij ontving de Erasmusprijs en de hoogste statelijke onderscheidingen in Nederland en zelfs in Frankrijk, de bakermat van het klassieke ballet, waar hij Commandeur de l’Ordre des Arts et des Lettres werd. In de jaren tachtig werd hij gasthoogleraar aan de universiteit van Nijmegen en lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Een unicum, vermoed ik, voor een man zonder lagereschooldiploma. Het zal heel moeilijk zijn een andere Nederlander te vinden die in de twintigste eeuw zo’n spectaculaire maatschappelijke weg omhoog heeft afgelegd.

De komst van de twee bs’ers zal een schok zijn geweest voor het uitgehongerde jongetje. Hans had twee jaar eerder ook al meegemaakt dat zijn moeder was gearresteerd, toen door de gevreesde Duitse veiligheidsdienst, de sd, omdat het vermoeden bestond dat zij zich had beziggehouden met verzetswerk. De sd werkte nauw samen met de Gestapo, en werd daarmee meestal in één adem genoemd. Toen was ze twee dagen weggebleven en had Hans vreselijk ‘in de zenuwen gezeten’. Nu leek die situatie zich te herhalen. Hij liep die ochtend snel naar beneden, waar hij werd opgevangen door Agaath Smit en Saar Heshof, een lesbisch paar dat onder hen woonde. Zij kenden het verhongerde twaalfjarige mannetje goed, zij pasten vaker op hem en hadden het gezin tijdens de oorlog verschillende keren geholpen. Agaath, aanvankelijk kapster en daarna caféhoudster, was de hoofdbewoner. Haar inwonende vriendin Saar was een beroemdheid in de Amsterdamse clandestiene homowereld. Zij runde sinds 1941 café Monico, in de Lange Niezel 15, die de Oudezijds Voorburgwal verbindt met de Warmoesstraat. Het was een café waar sekswerkers, mannelijke en vrouwelijke homoseksuelen en zuchtende twijfelaars elkaar ontmoetten. ‘Het zitgedeelte van Monico bestond uit van elkaar afgeschermde coupeétjes’ die de klanten gelegenheid bood om elkaar aan te raken en te vrijen.
Het huis in de Marnixstraat waar Hans woonde was een duiventil. De woningregistratie van de gemeente Amsterdam laat zien dat er op iedere verdieping van nummer 405 een voortdurende stroom was van zogenaamde ‘inwonenden, niet verwant aan de hoofdbewoner’. Sommige onderhuurders bleven maar een paar maanden, andere soms vele jaren. De verschillende bewoners deelden de wc en de keuken met elkaar. In zekere zin waren het een soort communale woningen. Een bad of douche was er niet, bewoners wasten zich met water uit een lampetkan of gingen naar een badhuis. De woningkaarten van de gemeente laten zien dat de hoofdhuurders en de onderhuurders overwegend vrouwen waren, weduwen en alleenstaanden, of zelfs gescheiden vrouwen. De paar mannen die waren ingeschreven op het adres Marnixstraat 405 moesten tijdens de oorlog onderduiken, zodat er in het hele pand alleen incidenteel nog volwassen mannen te vinden waren. In deze vrouwengemeenschap groeide Hans op.
Een van de onderhuurders van Agaath, Margaretha Boeren, wordt in een politierapport uit 1940 genoemd als ‘publieke vrouw’, nadat ze was gearresteerd onder verdenking van het stelen van duizend gulden van een klant. Dit was ongetwijfeld de vrouw die als Lange Greet enkele keren opduikt in de verhalen van Hans over de medebewoners van het huis in de Marnixstraat. Behalve Lange Greet woonden er nog meer sekswerkers onder de Van Manens. In verschillende interviews vertelde hij uitgebreid over vrouwen met namen als Clem, Miep, Cocky, Rie, Beppy en Tilly, die klanten ontvingen in het trappenhuis. ‘Je had op éénhoog de oudere hoer Clementine. Zij verhuurde weer een kamer aan Loekie en Miep, twee lesbische hoeren die graag mannenhoeden droegen. De dames probeerden voorzichtig met mij om te gaan, “het jongetje van de derde”, maar uitgekookt als ik was had ik het natuurlijk allemaal ongelooflijk snel door.’ Prostitutie werd niet vervolgd, maar in Amsterdamse politierapporten komen de huurders van de Marnixstraat met enige regelmaat voor, bijvoorbeeld vanwege openbare dronkenschap, overtreding van de avondklok, of vanwege de diefstal van een paraplu (!). Een andere bewoner, Cornelia Drubbel, werd gearresteerd omdat ze zes gulden vijftig van een klant zou hebben gestolen. De aangever, ene Slingerland, ‘beweerde met Drubbel te zijn overeengekomen om tegen betaling van f 3,50 in haar woning vleeschelijke gemeenschap met haar te hebben. Hij had haar f 10 in betaling gegeven, waarna Drubbel weigerde hem het resteerend bedrag terug te geven. Drubbel beweerde daarentegen, dat Slingerland meer van haar had verlangd dan overeen was gekomen en dat hij haar daarvoor ook de nog resteerende f 6,50 had geschonken. Na ondervraging dezerzijds gaf Slingerland zulks toe. Drubbel is, waar haar niets positiefs strafbaars ten laste kon worden gelegd, heengezonden.’ Veel ernstiger dan zo’n akkefietje als dit met de mafketel Slingerland werd het overigens niet.
Hans herinnert zich de volledige namen van de vrouwen niet meer, maar waarschijnlijk was deze Cornelia Drubbel de vrouw die hij zich herinnert als Lange Cor: ‘Eerst heette ze Mooie Cor, maar ze waste haar haar met wasbenzine en dat is een keer in de fik gevlogen. Toen was het mooie er wel van af.’
De vrouwen gingen zorgzaam om met het jongetje van de derde dat zich even engelachtig als brutaal opstelde en blijkbaar al hun geheimen doorzag. Hans was dus in goede handen toen hij hen opzocht na de arrestatie van zijn moeder in de zomer van 1945. En deze keer duurde haar afwezigheid niet lang. In minder dan een uur was ze weer terug, zonder handboeien en in afwachting van een besluit over haar toekomst. Dat kwam uiteindelijk na enkele maanden, toen zij een document kreeg van ‘politieke betrouwbaarheid’, waarmee zij kon blijven werken en van onmiddellijke verdenking was gevrijwaard.
In die eerste weken na de oorlog keerde ook Hans’ zeven jaar oudere broer Guus terug van zijn onderduikadres. Omdat Marga van Manen vreesde dat Guus zou worden opgepakt voor de Arbeitseinsatz was die vanaf 1943 in Bussum ondergedoken. Met de ontvangst van dat document van ‘politieke betrouwbaarheid’ en de terugkeer van Guus eindigde de oorlog voor Marga van Manen en haar kinderen.

Marga’s beproeving

Hans werd in de oorlog op de Marnixstraat versneld volwassen en zijn herinneringen daaraan verdrongen bijna alles wat eraan voorafging. Maar zijn wieg staat niet in Amsterdam. Hij is geboren op 11 juli 1932 in de gemeente Nieuwer-Amstel, tegenwoordig Amstelveen. Zijn vader Gustav van Manen, een Nederlander die in Duitsland opgroeide, ontmoette daar zijn toekomstige vrouw, Marga Lilienthal. Piepjong waren ze nog. Ze trouwden op 22 december 1926, ongetwijfeld noodgedwongen, omdat Marga zwanger was. Familie om op terug te vallen was er nauwelijks, Gustavs vader en moeder waren al overleden, en Marga’s ouders leefden verarmd en wel in Duitsland.

Hans vier maanden oud. Uit: Sjeng Scheijen, Gelukskind
Hans vier maanden oud

[…]

 

© Sjeng Scheijen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum