Leesfragment: De tedere verteller

07 januari 2023 , door Olga Tokarczuk
| |

10 januari verschijnt Olga Tokarczuks essaybundel De tedere verteller (Czuly narrator), uit het Pools vertaald door Charlotte Pothuizen en Dirk Zijlstra. Lees het essay ‘Oefening in vreemdheid’ en kom 2 maart naar SPUI25 voor de minileesclub rond dit essay.

‘De wereld is een stof die we dagelijks weven op grote weefgetouwen van informatie, discussies, films. Boeken, roddels, kleine anekdotes. Tegenwoordig is de reikwijdte van deze weefgetouwen gigantisch – dankzij het internet kan iedereen deelnemen aan dit proces, verantwoordelijkheid nemend of niet, vol haat of vol liefde, goedschiks of kwaadschiks. Als dit verhaal verandert, verandert de wereld mee. In die zin is de wereld gemaakt van woorden. Daarom is hoe we over de wereld nadenken, maar ook hoe we erover vertellen, van het grootste belang.’
De tedere verteller bevat naast de gelijknamige Nobelprijslezing van Olga Tokarczuk een tiental andere onvergetelijke essays over psychologie, literatuur en cultuur, die een onmisbaar inzicht bieden in haar schrijverschap en in de wereld waarin we leven.

N.B. Eerder publiceerden we een fragment uit Tokarczuks De Jacobsboeken, Jaag je ploeg over de botten van de doden en besprak Anneke Leene Antonia Lloyd-Jones Engelse vertaling Drive Your Plow over the Bones of the Dead.

Oefening in vreemdheid

Ik ben grootgebracht met de boeken van Jules Verne – zij lieten me een verre wereld zien en construeerden in mijn hoofd het beeld van wat een reis voor een westers mens is, en ik wilde niets liever dan zo iemand worden, omdat ik opgroeide in de gesloten en saaie wereld van de Volksrepubliek Polen. De reiziger van Verne was niet om het even wie – hoewel er altijd nog witte plekken op de wereldkaart waren, leek hij zich weinig te bekommeren om gevaren en ging hij monter op weg, moedig en met het gevoel dat de wereld zijn eigendom was en hem toekwam. Op zijn reizen veranderde hij zijn eetgewoontes niet en bleef hij trouw aan de mode van zijn land (de verplichte kakikleurige broek en de zwarte jas). Gewoonlijk volstond ook zijn eigen taal. Hij dacht er altijd aan de nieuwste technische uitvindingen met zich mee te nemen die hem op het juiste moment het leven redden en hem hielpen om het vol te houden. Hoewel hij in zijn eigen ogen een goed en open mens was, was hij er altijd ergens diep vanbinnen van overtuigd dat hij evolutionair superieur was en was hij er zeker van dat er onbetwistbare historische ontwikkelingen waren die vroeg of laat iedere uithoek van de aardbol naar het beschavingsniveau van het Westen zouden tillen. Het opwindende avontuur voerde hem naar de diepste wildernis, maar ook daar voelde hij zich veilig, want zelfs in de meest uitgestrekte woestijn kwam hij ambtenaren uit zijn eigen culturele circuit tegen die hem in geval van nood een duplicaat van een verloren paspoort verstrekten en met wie hij roddels over de inheemse bevolking uitwisselde.

Fascinerend decor

Dat verniaanse gezichtspunt duikt vaak in een enigszins verdraaide en gepasticheerde vorm op in de hedendaagse populaire cultuur, bijvoorbeeld in de filmcyclus over de avonturen van Indiana Jones. Hier is de wereld slechts een exotisch decor voor de videogameachtige sterke staaltjes van de hoofdpersoon, die, ook al stuit hij op een nog zo fascinerende cultuur, sowieso niet kan veranderen – hij blijft tot het einde zoals hij was bij aankomst. Opgesloten in de hermetische capsule van de identiteit van de westerse mens toont hij zich ondoordringbaar, geïmpregneerd tegen alles wat anders is, ondanks het feit dat hij archeoloog is en voor alles wat anders is zou moeten openstaan. Omdat hij gefocust is op het bereiken van zijn doel (het vinden van een schat, het ontdekken van een geheim) gaat hij geen diepere relatie aan met de inheemse bevolking en ook geen culturele dialoog. Hij spreekt Frans of Engels tegen ze, er heilig van overtuigd dat zij dat zouden moeten begrijpen. Hij hanteert zijn eigen normen, onderhandelt niet, behandelt alles en iedereen vanuit de hoogte, zeker van zijn superioriteit, zowel van zijn beschaving als van hemzelf als mens. We herinneren ons allemaal de beroemde scène waarin Indiana Jones wordt uitgedaagd voor een duel met een moordenaar. Het gebeurt op een bazaar, in een mensenmenigte, die uiteenwijkt om plaats te maken voor de vechters. Als de traditioneel geklede strijder met zijn sabel zwaait om indruk te maken met zijn vaardigheid, schiet Indiana Jones, die haast heeft, simpelweg met een pistool op hem. Einde van het duel.
De toeschouwer, die verbaasd is over deze plotwending, begint spontaan te lachen, zelfs als hij geshockeerd is over zijn eigen reactie. De nonchalance en de brutaliteit van Indiana Jones imponeren, en tegelijkertijd maken ze alle politiek correcte reflexen belachelijk.
Want in feite behandelt de reiziger uit het Westen de wereld niet helemaal als reëel. Hij schiet heen en weer tussen de bezochte landen en culturen als een schim die eeuwig haast heeft, die niets aanraakt, zich nergens engageert, opgesloten in de bubbel van zijn superioriteitsgevoel.
De onschuldige exotische wereld waar de westerse reiziger, zoals Indiana Jones, in terechtkomt, gaat meestal verloren in het dramatische einde van het verhaal. Deze wereld stort met geweld ineen, alsof ze met het bereiken van het doel plotseling geen bestaansreden meer heeft. De kijker moet uit elkaar vallende piramides, instortende onderaardse kamers, vulkaanuitbarstingen en andere apocalyptische rampen aanschouwen. Hier geldt het oude Romeinse motto: veni, vidi, vici. Gezien, gedaan (ervan geprofiteerd), afgevinkt, ofwel ‘overwonnen’. En daarmee houdt het op te bestaan.

Exotisch, maar niet té

Het negentiende-eeuwse paradigma van de westerse reiziger werd geïndustrialiseerd en gemassificeerd door het moderne toerisme. Want de huidige erfgenaam van Phileas Fogg en Indiana Jones is een toerist die in twaalf dagen per bus een rondreis maakt door Mexico en wiens reis natuurlijk eindigt in Cancún – het meest weerzinwekkende oord dat ik ooit heb gezien, vol monsterlijke hotels en afgebakende stranden. Of hij rust all-in uit in Turkse badplaatsen en probeert er niet aan te denken dat de zee enkele honderden meters verderop de lichamen van vluchtelingen op het strand werpt.
Op zijn reis maakt de bleke reiziger, stram van de urenlange rit, bewogen foto’s door de ramen van de bus, en hij kan zijn benen alleen strekken waar de belangen en grillen van de reisleider hem heen voeren. Tijdens de korte haltes kan de reiziger met eigen ogen zien wat in de reisgidsen wordt aanbevolen en tevreden noteert hij in zijn brein dat alles daadwerkelijk bestaat! ’s Avonds krijgt de toerist het etnografische reallife voorgeschoteld, wat in principe met real en life niets te maken heeft.
De toerist wil dat het exotisch is, maar niet té. Hij wil dat het authentiek is, maar wil onder geen beding afzien van zijn ochtenddouche. Hij wil een lichte huivering van emotie, maar niet in die mate dat hij er onrustig van wordt. Hij wil contact met de plaatselijke bewoners, maar niet dat het hem ergens toe verplicht en ook niet dat het te serieus wordt. Ik ving ooit eens een gesprek van landgenoten van middelbare leeftijd op die met elkaar afspraken om samen op vakantie naar Cuba te gaan. Ze overtuigden elkaar ervan dat ze er zo snel mogelijk heen moesten, zolang Fidel nog leefde en zolang het nog arm was, ‘want daarna zal het net zo zijn zoals overal elders’. De industrie, ook de toeristische, heeft de grenzen van wat ethisch en humanitair is verschoven.

Verschillende werelden

Een reis is als een verovering. Wanneer we ons op weg begeven, beweegt er een oceaan van betekenissen, begrippen, stereotypen, denkpatronen met ons mee. De golven van die oceaan overstromen alles wat zich buiten ons bevindt op efficiënte wijze. In de andere wereld wordt alles overspoeld met wat we al weten, wat we ons kunnen voorstellen. Deze verovering wordt mogelijk gemaakt door de gidsen die altijd beter weten welke plaatsen je moet bezoeken en wat je er moet bekijken. Arbitrair bepalen zij voor ons de grenzen van onze perceptie, want wat niet in de gidsen staat, bestaat niet. We volgen routes, naarstig op zoek naar datgene wat we moeten zien. En daardoor zien we niets anders.
Reisgidsen blijven nog altijd een onderwerp dat een speciale monografie verdient. Want ze laten zien hoe we proberen te temmen wat vreemd is en het op te nemen in onze kennissystemen. Ondanks hun toegankelijke uiterlijk zijn ze niet bestemd voor iedereen, ze hebben altijd een verborgen publiek met specifieke kenmerken, en dat kasteachtige karakter en ook de verborgen politieke strekking mogen we nooit uit het oog verliezen, maar moeten ons ertoe aanzetten na te denken over waar we echt naar kijken.
Ik bladerde ooit door twee gidsen voor hetzelfde deel van Polen – de ene geschreven door katholieken, en de andere door joden. Ze waren totaal verschillend. De reizigers van beide groepen liepen vast als schaduwen aan elkaar voorbij, zonder elkaar te zien. Hun routes zouden elkaar niet kruisen, want hun ervaringen en hun kijk op het verleden die in die gidsen besloten lagen, waren totaal verschillend. Je kunt gerust zeggen dat hun reisdagboeken – als ze die zouden bijhouden – over totaal verschillende werelden zouden gaan.
Bestaat er trouwens zoiets als die ene wereld, die unus mundus, waarover filosofen droomden? Een groot, neutraal en objectief universum, waarin we allemaal de mogelijkheid hebben elkaar te ontmoeten en onszelf in de ander te herkennen. Misschien leven we, in één ruimte levend, in wezen in onze eigen fantasma’s?

Kilometer voor kilometer

Onlangs vertelde een zeventigjarige me hoe er gereisd werd in de hippietijd. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw kocht de kleurrijke en rebelse westerling een goedkope tweedehandsauto, het liefst een busje, en reed ermee naar India. Je had toen zeker meer tijd nodig dan we in de eenentwintigste eeuw bereid zijn uit te trekken voor een reis. Tegenwoordig halen we een soort goocheltruc uit door in een Boeing te gaan zitten. We doen een grote hocus pocus pilatus pas! en enkele uren later stappen we uit in een volkomen andere werkelijkheid. Die reizigers uit de vorige eeuw doorkruisten de wereld kilometer voor kilometer, met de dag veranderde de smaak van het water, het eten, de temperatuur en het klimaat. Het menselijk lichaam kreeg de kans deze langzame, geleidelijke verandering bij te houden. Onderweg maakten ze vele avonturen mee, vooral omdat je op juist die route voor weinig geld goede marihuana en hasj kon kopen.
Reizen was toen een oefening in vreemdheid (en had dat misschien moeten blijven). Dat voelde Marco Polo toen hij aankwam bij het hof van de Chinese machthebbers, en dat voelde die kleurrijke hippie, die, in de schemer wandelend door – laten we zeggen – het Rajasthaanse Jodhpur, een vreemde bedwelmende staat van onthechting ervoer. Hij begreep niets, hij hoorde nergens bij, hij ging niemand iets aan.
Als het waanzinnige idee om aan zo’n reis te beginnen vandaag in ons hoofd zou opkomen, door hoeveel brandhaarden, oorlogsgebieden, conflictzones zouden we dan moeten trekken? Je hoeft maar een blik op de kaart te werpen en onmiddellijk dringt zich de vraag op of het überhaupt mogelijk zou zijn.

Een onwerkelijke show

Er is niet alleen een einde gekomen aan die veilige wereld door de oorlogen en de conflicten. Het komt ook doordat de verschillende potentieel aantrekkelijke regio’s in de wereld op vreemde wijze op elkaar zijn gaan lijken – qua kleding, qua voedsel, het alomtegenwoordige plastic, de lokale souvenirs die made in China zijn. Voor toeristen worden speciale zones in stand gehouden, net als economische zones, of misschien pretparken voor kinderen, natuurlijk met een enorme parkeerplaats voor touringcars. Elders, op plaatsen waar veel geld is geïnvesteerd in het toerisme, zitten vakantiegangers op het strand, discreet in de gaten gehouden door bewakers in commando-uitrusting met een vuurwapen. Het wordt steeds moeilijker om buiten de algemeen toegankelijke paden te treden, en steeds duurder. Dat is amusement voor de rijken. Voor armere toeristen geldt een veilige standaard, een fastfoodreis die overal hetzelfde smaakt, maar waarvan de cognitieve voedingswaarde schamel is, er blijven eigenlijk alleen loze calorieën over.
Daarom gaat de terugkeer van de zoveelste exotische reis steeds vaker gepaard met een diep verdrongen gevoel van teleurstelling – we hebben souvenirs en snuisterijen gekocht (waarvan we thuis volstrekt niet weten wat we ermee moeten), hebben alle bezienswaardigheden bekeken die we van de gids moesten zien, we hebben de plaatselijke alcoholische drankjes gedronken en alle plaatselijke gerechten gegeten (waarvan vele in een speciaal tourist menu worden aangeboden) en de folkloristische dansen bekeken. Maar toch, als we weer met de koffers in ons eigen huis staan, hebben we het gevoel alsof we hebben deelgenomen aan een onwerkelijke show. Alsof we gelikt hebben aan ijsjes achter glas.

Een kwestie van vrijheid

In onze westerse cultuur was op reis gaan een daad van vrijheid. Phileas Fogg is een vrij mens. Als vrij mens gaat hij een weddenschap of een uitdaging aan, en daarmee bepaalt hij zijn eigen leven. Reizen is een symbool van vrijheid geworden en waarschijnlijk is het juist daarom zo aantrekkelijk voor ons. Misschien is het gewoon zo dat wij, die van nature nomaden zijn maar ergens onderweg zijn opgehouden, dit op atavistische wijze onder vrijheid verstaan: in beweging zijn, ons verplaatsen, rondzwerven...
Als het besluit om het eigen land te verlaten en op weg te gaan een kwestie is van een vrije keuze zoals de vrijheid van meningsuiting die wij zelf hebben, mogen wij het dan anderen verbieden? Voor sommige mensen vormt emigratie het enige alternatief voor hun verloren vrijheid, en tegelijkertijd ligt het onaantastbare mensenrecht van de vrije keuze erin besloten. Wie mag bepalen waar iemands plaats is? In tijden waarin duizenden mensen onderdak zoeken in onze landen, vragen meneer al-Halabi of mevrouw Marrousch ons niet om hulp. Ze willen niet behandeld worden als vluchtelingen, maar als vrije mensen die het recht op een vrije keuze hebben. Paradoxaal genoeg zouden ze zich op grond van het vrije verkeer beter ‘goederen’ kunnen noemen, een vrachtbrief kunnen invullen en zich per vliegtuig kunnen laten versturen. Dan zou het gemakkelijker voor hen zijn om grenzen te overschrijden en te reizen.
Andermans vrijheid is sowieso lastig. Zij die vrijheid genieten, gunnen anderen die vrijheid meestal niet.
Waarom kan ik naar het land van mevrouw Marrousch of meneer al-Halabi reizen en daar zo lang blijven als ik wil – ik zou er waarschijnlijk zelfs kunnen gaan wonen – maar mag mevrouw Marrousch noch meneer al-Halabi hetzelfde doen in mijn land? Waarom willen mijn landgenoten, die ooit gewerkt hebben in Libië en Syrië en daar bruggen en fabrieken hebben gebouwd, Libiërs en Syriërs vandaag de dag die kans niet geven, zelfs als hun leven op het spel staat?
Heb ik dus het recht om te reizen? In deze situatie, waarbij anderen aan de grens worden tegengehouden en worden ondergebracht in vluchtelingenkampen, wordt reizen steeds meer een ethisch probleem.

***

Eerlijk gezegd is me de lust om te reizen een beetje vergaan. En niet zozeer uit angst voor explosies of oorlogen. Mij is de lust om te reizen vergaan uit schaamte voor mijn eigen vrijheid, die voor anderen niet is weggelegd.
Ik wil geen toerist meer zijn in arme landen in het zuiden, want het machteloos toezien bij menselijke armoede en dierenleed is voor mij onverdraaglijk geworden.
Ik heb geen zin meer in reizen sinds ik in de Zuid-Chinese Zee drijvende eilanden van plastic afval zag en je eerst een plek op het strand moest schoonruimen voor je kon gaan zitten.
Ik wil niet meer vliegen sinds vliegtuigen gebruikt worden als taxi tussen steden, waarbij net zoveel brandstof wordt verbruikt als door tientallen touringcars voor hetzelfde traject.
is de lust om te reizen vergaan sinds er op Facebook blogs bestaan waarop de reizigers van tegenwoordig gedetailleerd en met behulp van afbeeldingen laten zien wat ze elke dag op hun exotische reis hebben gedaan, en je eigenlijk net zo gemakkelijk contact met hen kunt opnemen als wanneer ze thuis zijn. Ik heb de indruk dat ze nooit vertrokken zijn.
Boeken van het type ‘ik vertel jullie waar ik ben geweest’ en festivals die gewijd zijn aan dat thema trekken me niet meer. Ook van die ongehaaste, flanerende reiziger met zijn licht sloffende tred, die zijn heldere blik over de straten van de wereld laat gaan en die zijn eeuwig naar nieuwe indrukken hongerende ego viert, word ik niet echt blij.
Ik hoef niet meer zo nodig te reizen nadat de jihadi’s de Boeddhabeelden hebben opgeblazen en Palmyra hebben verwoest. Misschien is het beter die plekken virtueel te bezoeken, op internet, want daar bestaan ze nog en zijn ze nog veilig.
Ik hoef geen vreemde steden meer te bezoeken sinds je op iedere straathoek dezelfde souvenirs made in China kunt aantreffen.
Ik bezoek geen musea meer in vreemde steden zolang ik de musea in mijn eigen stad nog niet heb gezien.
Kun je nog een onschuldige reiziger zijn in een wereld van conflicten, ontploffende bommen, gekaapte vliegtuigen en de aanhoudende angst voor een aanslag? Kun je genieten van een vakantie op het strand als de plaatselijke bevolking daar niet mag komen? Kun je comfortabel in een vliegtuig gaan zitten, in de wetenschap dat er in de andere richting in containers gepropte mensen reizen?
Wat zouden Phileas Fogg en Indiana Jones daarvan zeggen?
Of zouden we misschien deze keer maar eens thuis moeten blijven en andere reizigers moeten verwelkomen?

 

Oorspronkelijke tekst © Olga Tokarczuk, 2020
Voor ‘De tedere verteller’ © The Nobel Foundation, 2018
Voor ‘Ognosie’ © Fundacja Olgi Tokarczuk
Nederlandse vertaling © Charlotte Pothuizen, Dirk Zijlstra en De Geus bv, Amsterdam, 2023

pro-mbooks1 : athenaeum