Leesfragment: De schoft

29 maart 2023 , door Marente de Moor
|

31 maart verschijnt de nieuwe roman van Marente de Moor: De schoft. Lees bij ons een fragment!

Tom Wilenski, een uitgerangeerde journalist, krijgt de opdracht om nog één reportage te schrijven; over een groep vrouwen die vluchtelingen redt op de Middellandse Zee. Eenmaal aan boord van hun naamloze schip bekruipt hem het gevoel dat hij in de val is gelokt. De vrouwen menen dat hij foute meningen is toegedaan en willen hem kwijt, maar de Italiaanse kustwacht weigert het schip toegang tot de havens. Dan besluiten ze uit te varen voor een nieuwe reddingsmissie. Voedsel en brandstof raken op, de euforie van de geredde mannen slaat om in wanhoop en als bij toverslag is zowel Sicilië als Malta uit de zee verdwenen. Tom vraagt zich af of hij het schip ooit nog levend zal verlaten.

De schoft raakt aan actuele thema’s, en is een scherpe roman over de eeuwenoude traditie om vrouwen te vereren die hun lichamen opofferen aan hun idealen.

N.B. Lees ook een fragment uit haar roman Foon, uit haar verhalenbundel Gezellige verhalen, bekroond met de J.M.A. Biesheuvelprijs en uit Roundhay TuinscèneOok publiceerden we een deel van haar verhaal ‘De troostmachine’ uit Revisor 10 voor. Én uit haar tweede, bekroonde roman De Nederlandse maagd.

 

De schone slaapster van Malta

De dikke dame van Malta slaapt. Vijfduizend jaar lag ze in het hypogeum van Hal Saflieni tussen de knoken van zevenduizend doden. Archeologen zijn er niet over uit wat ze precies heeft betekend. Ze stamt uit de tijd van raadselen, lang voor de zeven wereldwonderen, uit een wereld waarin geheimen meegingen in het graf. Zo moet het gebeurd zijn: Malta dreef weg van Sicilië, de mensen volgden een paar duizend jaar later. De fauna van het eiland, dieren van afwijkende formaten, zoals dwergneushoorns en reuzenmuizen, was al uitgestorven. Daarom brachten de mensen nieuwe mee in hun roeiboten. Runderen, varkens en geiten. De mensen ploegden hun akkers en omwonden de schedels van hun pasgeborenen met windsels, zodat ze als torentjes omhooggroeiden. Ze bouwden tempels met klankkamers om in te zingen en begroeven hun dierbaren in een labyrint onder de grond – de langhoofdigen op de mooiste plekken. Ze hadden vaak honger, maar toch zagen ze kans om een beeldje te maken van een vrouw die haar leven lang veel had gegeten, en haar met oker te beschilderen. Zij was de moeder, de godin. Of: zij belichaamde de dood. Alles om haar heen is een mysterie. Wie beweert iets zeker te weten liegt.

*

Ze haten hem.
Hij ligt in het donker, zij staan in het licht dat door een kier onder de deur schijnt. Ze doen geen moeite om zachter te spreken in hun duizend-en-een talen van de nacht. Varen ze wel? Misschien ligt het schip op koers onder dezelfde maan, maar dat zou betekenen dat hij heeft geslapen. Tom wantrouwt zijn slaap, die al een tijdje geen behoefte meer is maar een plicht die hij ook in het gelid van dit te kleine bed probeert te vervullen, tot hij met een stijve nek en stramme kaken van het knarsen op moet staan. En dan? De kapitein moet hem sowieso niet. Niet dat hij iets anders had verwacht. Hij is nutteloos. Iedereen aan boord vervult een rol om deze missie tot een succes te maken, of om haar tenminste in haar overtuigingen te sterken, behalve hij. Ze kent hem nog niet, maar ze weet dat hij twijfelt. Om te beginnen haat ze zijn twijfel.
Ze kwamen bedden tekort voor de nacht, hij moest zijn hut delen, hij heeft gehoorzaamd. Maar op dit schip kan een nacht een week worden zonder dat ze hun doel bereiken. Er zijn te veel mannen aan boord. Er zal gebeuren wat altijd gebeurt als meer dan tien mannen een beperkte ruimte delen: het wordt een leger. Eerst worden de stemmen luider, dan de scheten, schoenen gaan uit, sokken worden opgehangen om te drogen. Tom heeft nooit het leger in gewild.
Intussen gaat het geluid van de motor gelijk op met de adem van de man boven hem. Zo ademt iemand die wel kan slapen, die geen burn-out heeft maar een duidelijk doel in het leven, een horizon als een ononderbroken streep. Als God het goed voorheeft met de beste man, dan is hij daar niet ver meer van verwijderd. Het moet gek lopen als hij die horizon niet bereikt, als ze hem terugsturen naar af. De Italiaanse kustwacht schreeuwt wat door de luidsprekers, er wordt overlegd, zorgelijk gekeken, getwitterd, men schudt het hoofd. Dingen duren te lang, de schande wordt te groot en ze worden aan land gehesen. Dit continent stuurt geen mensen terug naar nergens. Adama zal zijn doel bereiken en slaapt zoals de bedoeling is, terwijl Tom luistert naar zijn adem.
De patrijspoorten kunnen niet open. De hut bevat meer dan genoeg lucht voor twee, maar de wereld weet nu dat in de adem van een ander de dood kan schuilen. De pandemie is nog niet voorbij. Lang in, kort uit, ademt Adama. Dan een diepe teug, tevreden zuchtje, even niets, en weer van voren af aan. Hij is net als de anderen getest bij aankomst aan boord, maar het ging snel, waarschijnlijk is de beste man niet eens gevaccineerd. Tom begint te hyperventileren. Wie hyperventileert stoot meer koolzuurgas uit dan goed voor hem is, wat zou betekenen dat de ander juist dieper in slaap moet raken door de dubbele portie. Iedere slapeloze weet dat het evenwicht zoek is als een van de twee niet kan slapen.
Om de verveling te verdrijven gaat hij weer op zoek naar zijn telefoon. Het koele, zware glas dat op hem wacht met de tijd, het weer, het nieuws, meldingen van mensen aan niemand in het bijzonder. Maar het ding is kwijt. Zul je net zien dat er juist nu iets dringends op hem ligt te wachten, want de minst bereikbaren worden het meest gemist en andersom, maar als hij zou opstaan om het licht aan te doen wekt hij de ander, die recht heeft op een gezonde nachtrust nu zijn ergste leed geleden lijkt.
Tom heeft Adama uit een groep vreemdelingen gekozen omdat hij hem niet vreemd was – een instinctieve voorkeur waar hij zich niet voor wil verontschuldigen. Ze vroegen hem om te kiezen en dat heeft hij gedaan. Het lijkt nu een eeuwigheid geleden sinds de mannen aan boord werden gehesen, maar het gebeurde pas de avond tevoren. Het was al bijna donker toen ze werden ondergebracht in het laboratorium, zoals men de ruimte nog steeds noemt, ook al is alles wat nog aan een laboratorium herinnert verwijderd. Behalve de tl-bakken. Die brachten hem met een huivering terug bij de gymlessen vroeger op school. Net als het marmoleum op de vloer, de waterdichte matrassen die waren opgestapeld alsof er een oefening werd verwacht van de mannen, die opgewonden door elkaar heen stonden te praten. Ze waren te rusteloos om geteld te worden, blij dat ze eindelijk de benen konden strekken. Een man of veertig, vijftig, allemaal jong, sommigen waarschijnlijk zelfs minderjarig, maar ze maakten geen vaderlijke gevoelens los bij Tom.
Nu ligt hij wakker en vraagt hij zich af waarom. Is hij harteloos of zijn zij niet hulpeloos genoeg? Ze leken niet op de vluchtelingen zoals hij die kende van foto’s op de voorpagina’s. Ze hielden geen zuigelingen vast, keken niet wanhopig; het waren mannen in de kracht van hun leven en zo gedroegen ze zich ook. Het was niet eerlijk iets anders van ze te verwachten. Dit was wie ze waren, en uiteindelijk verliep alles volgens plan. Tom had voor de zekerheid zijn camera gepakt, maar de beelden pakten inderdaad banaal uit, alsof ze waren geschoten in een willekeurig Nederlands buurthuis. Gewone, opgeschoten jongeren van Noord-Afrikaanse komaf. De bemanning had het in de gaten. Die wist wat hij door zijn lens zag en was het er niet mee eens dat hij het vastlegde. Toen kwam dat verzoek. In zijn hut was nog een bed over, de reis zou niet lang zijn maar de mannen moesten ergens slapen, ze kwamen matrassen tekort. Kies dan, zeiden ze, kies maar een man die je vertrouwt, iemand van wie je denkt dat zijn adem veilig genoeg is om te delen.
Het vertrouwde van Adama zat ’m in hoe zijn blik gisteren de zijne ontmoette vanuit de groep waarmee hij was opgezadeld. Hij frommelde een sigaretje tevoorschijn alsof hij niet net aan de dood was ontsnapt, maar bij een strandtent op zijn bestelling stond te wachten. Hij schoof zijn mondmaskertje weg, vragende blik – nee, sorry, gebaarde Tom terug, geen vuur, al tien jaar niet meer. Maar hij wilde er wel eentje van hem roken, uit dat lichtblauwe zachte pakje van vroeger. Hij heeft nog steeds geen spijt van zijn keuze. Nog steeds vertrouwt hij Adama het meest van iedereen aan boord, van de vreemdelingen en van de bemanningsleden. Dat zijn alvast twee foute woorden, hier verboden om te gebruiken: de vluchtelingen heten geen vreemdelingen maar evacués, en het schip wordt niet bemand, maar bestuurd door vrouwen. Het enige mannelijke bemanningslid is de slungel met zijn uitgerekte oorlellen, maar die kijkt al helemaal op hem neer.

Is hij bang? Dan zou dit eindelijk echte angst moeten zijn, niet de stoornis waar zijn therapeut hem nu al twee jaar voor probeert te behandelen. De diagnose verbaasde hem. Tom ging er juist prat op geen vrees te kennen. Hij dankt zijn beste werk aan dit gebrek, zoals de reportageserie De gevaarlijkste achterbuurten van de wereld. Die had hij nooit kunnen maken als hij zich door angst had laten leiden. Mensen zijn bang van wat ze niet thuis kunnen brengen, en meestal zijn dat andere mensen. Tot ze elkaar passeren delen silhouetten eerst de ruimte, dan hun angst; daarna is het zaak door te lopen, niet achterom te kijken, anders begint alles van voren af aan.
Zijn leven lang zocht Tom silhouetten op. Vertel eens, zei zijn therapeut, en hij vertelde, precies zoals hij het had opgeschreven, ingedikt en aangedikt, over de kogelgaten op ooghoogte in de favela’s van Rio de Janeiro, het gekrijs in de naamloze stegen van Petare en die keer dat hij achterna werd gezeten in Honduras. Nee, geen trauma’s, voegde hij eraan toe toen ze iets krabbelde op haar schrijfblok, bespaar me de clichés. Als het zo eenvoudig te verklaren was geweest had hij geen professionele hulp gezocht. Hij had geen nachtmerries overgehouden aan die reizen, zijn onbevreesdheid was de oorzaak van zijn werk, niet het gevolg. Toen hij weer eens onaangedaan naast zijn dochter een horrorfilm zat te kijken, bedacht hij dat hij zijn gebrek goed zou kunnen verzilveren. Als hij al iets eng vond, dan moest het voor anderen wel verschrikkelijk angstaanjagend zijn, en kon het scenario dat hij ervan maakte niet anders dan een kaskraker worden. Hij verlangt ernaar te griezelen, om klassieke angst te voelen. Hij wil begrijpen waar een mens van gilt.
In plaats daarvan hapt hij nu al jaren naar lucht, zit hij opgescheept met een krachteloosheid die hem beheerst als hij zichzelf moet beheersen. Op een podium, achter het stuur op de snelweg, tussen twee vrachtwagens in, op het gangpad van een vliegtuig – niet vanwege de hoogte, maar omdat hij langs twintig rijen naar een toilet moet dat bezet blijft. ’s Ochtends wordt hij wakker met een hartslag die hem vertelt dat het hem weer niet is gelukt zich te ontspannen zoals gezonde mensen doen.

[…]

 

Copyright © 2023 Marente de Moor

pro-mbooks1 : athenaeum