Leesfragment: De kuil

07 april 2023 , door Laura van der Haar
|

11 april verschijnt de nieuwe roman van Laura van der Haar, De kuil! Lees bij ons een fragment.

Kasja en Lennart zijn al zo lang samen dat hun relatie een gewoonte is geworden. Alles is routine, en sinds het ongeluk van zijn zusje kan Lennart ook niet veel meer dan dat opbrengen. Zijn zusje is van drieëntwintig meter hoog uit een boom gevallen en ligt in coma. Een zelfmoordpoging, wordt er gefluisterd, maar Lennart weet dat zij iets op het spoor was, iets onheilspellends in de bodem van het bos, tussen de wortels en het ondergrondse schimmelnetwerk. Terwijl Lennart verstrikt raakt in het web dat zijn zusje bijna fataal werd, verliest Kasja zich in een vurige affaire met Charles Ubbink, een projectontwikkelaar die in niets op Lennart lijkt. Ze ontmoeten elkaar steeds in een verlaten vakantiepark dat door Ubbink zal worden verbouwd tot luxe resort, maar vooralsnog wordt overwoekerd door de natuur.

Met De kuil schreef Laura van der Haar opnieuw een niet weg te leggen roman. Haar taal bruist en sprankelt en met groot vertelplezier bouwt ze de spanning op — tot de ijzingwekkende apotheose in het bos.

N.B. Lees ook een fragment uit Van der Haars roman Het wolfgetal op onze site.

 

Zomer

Ik ruim tafel twaalf af, vraag of het gesmaakt heeft en schuif het bonnetje onder het windlicht. Aan tafel zes zitten een man en een vrouw en een kind. Zonlicht priemt tussen de boomblaadjes door en boven de geplastificeerde menukaarten kringelt hitte. De man bestelt een muntthee, een spa rood, een Orangina – ‘en we gaan nu niet meer wisselen hè, puppie?’ zegt hij terwijl hij zijn wijsvinger tegen de kin van het meisje drukt – ‘een pannenkoek met gekleurde suiker, een volkorentosti en een pannenkoek met spek en stroop.’
‘Die stroop staat gewoon op tafel,’ zeg ik en ik knik naar de fles Van Gilse-schenkstroop. Ik bedoel het niet zoals het eruit komt, ik bedoel het heus vriendelijk, maar er is al een paar keer gebeld vanuit de keuken, dus ik moet door. Dat hij die stroop niet apart hoeft te bestellen, dat de stroop hier gratis is, dat zelfs de wespen dat weten, dat bedoel ik, hij mag zoveel stroop over zijn pannenkoek spuiten als hij wil. ‘Aye-aye, madame,’ zegt hij terwijl hij de suikerpot in een doelgerichte beweging op een wesp plant.
‘Ieeeeuw! Papa!’ Het meisje kijkt vol walging naar haar vader, die de pot met een knarsje nog even ronddraait, dan met een servet het wespenrestant van de glazen onderkant veegt en die prop op mijn dienblad legt.
Ik haal de vaatdoek over het lege deel van hun tafel, hoewel ik dat geloof ik net al had gedaan.
‘Klein brutaaltje,’ zegt de man als hij even later af komt rekenen. Je hoeft hier niet bij de bar af te rekenen, we hebben een mobiele pin.
‘Ik bedoelde het niet zo,’ zeg ik. Zijn aftershave ruikt naar kaneel, iets houtachtigs.
‘Vast niet,’ zegt hij terwijl hij de pinautomaat van me overneemt. Van Sjors moeten we de pin altijd zelf vasthouden, want zo’n apparaat kost een vermogen. ‘Doe maar vijfendertig,’ zegt de man en hij kijkt toe hoe ik het bedrag invoer. En dan loopt hij weg en richt zijn sleutelbos alvast op de parkeerplaats, twieng-twieng klinkt het daar en de alarmlichten van een joekel van een auto lichten op.
Het meisje gaat zonder iets te zeggen achter in de donkergrijze Audi zitten, de vrouw nestelt zich op de passagiersstoel en trekt het spiegeltje omlaag om haar mondhoeken te inspecteren, daarna strijkt ze haar duim en wijsvinger even over haar wenkbrauwen en rolt ze haar lippen over elkaar alsof ze die net gestift heeft en de man stapt in en kijkt niet op of om en rijdt in een vloeiende draai iets te hard het grindpad af, er ketst een steentje tegen het houten bord waarop in grote witte letters welkom bij de kuil in het bos staat geschilderd.

 

‘Zet alles er maar gewoon in één keer op,’ zegt Lennarts vader terwijl hij de stang van de parasol in de tuintafel vastdraait. ‘Lees het maar niet hè, het is toch nog steeds privé.’
Zijn vader heeft hem gevraagd om Meijkes fiets te verkopen en de bestanden op haar laptop veilig te stellen, dus zit Lennart met een glas aanmaaklimonade en de laptop van zijn zusje bij zijn ouders in de tuin. Hij bladert wat door haar schoolprojecten en haar foto’s, heel veel foto’s van Frits, constateert hij met een glimlach. Frits opgekruld in zijn mand, Frits met een kerstmuts op, een kuil gravend in het bos, Lennart hoort hem in gedachten de aarde uit zijn neusgaten niezen. Alsof hij het aanvoelt geeuwt Frits luidruchtig vanaf zijn plek in het gras, rekt zich uit en wandelt naar Lennart toe, om naast hem te gaan zitten. Gedachteloos kriebelt Lennart de nek van de hond die inmiddels bij hem en Kasja een thuis heeft gevonden. Terwijl hij doorklikt en bestanden kopieert stuit Lennart op een map die zijn aandacht trekt omdat die opvallend diep zit weggestopt in de mappenstructuur. Documenten, dan Oud, dan het mapje School. Daarin staan Jaar 1 tot en met Jaar 4 en in Jaar 4 staat een map met de naam bodemleven. Zie je wel. Zie je wel zie je wel.
Vlug klikt Lennart een aantal bestanden uit de map open en de vensters die op het scherm verschijnen bevestigen de vermoedens die de laatste maanden door zijn hoofd spoken.
Zijn vader komt achter hem staan en legt een hand op zijn schouder. ‘Wil je dat ik een broodje voor je maak? Blijf je eten vanavond?’
‘Nee dank je,’ zegt Lennart en hij rekt zich uit, ‘ik heb beloofd om quesadilla’s te maken voor Kasja. Maar ik denk dat ik hier iets heb.’
Zijn vader zucht.
‘Nee pap, wacht nou even. Luister nou een keer.’
‘Ik luister.’
‘Nee. Je doet alsof je luistert.’
‘Goed,’ zegt zijn vader rustig. ‘Kijk.’ Hij legt het vaatdoekje op de buitentafel en leunt met zijn handen op de rugleuning van de houten tuinstoel naast die van Lennart, zelfs aan die handen kun je zien hoeveel verdriet er in zijn lijf zit: de koffie verkeerd-kleurige levervlekken op de bleke huid, en de zwarte krulhaartjes boven zijn knokkels lijken weerlozer dan ooit. ‘Ik luister. Maar we hebben het hier al zo vaak over gehad, we moeten...’
‘Ja, beloofd, niet waar mam bij is. Maar kijk hier.’ Lennart draait het scherm zijn vaders kant op en klikt de bovenste afbeelding open. Een plaatje waarop de vertakkingen van een zwamvlok goed te zien zijn, engelenhaar, een uitslaand wit net van glimmende schimmeldraden. ‘Zo bizar,’ zegt hij. ‘Het staat hier bijna uitgespeld, hier, zal ik een stuk voorlezen?’
‘Verdomme Lennart, dat is haar huiswerk voor biologie! Ik snap dat het voor iedereen op zijn eigen manier ingewikkeld is, maar wij moeten door met de situatie zoals die nu is. Ze is gevallen, een dom rotongeluk, niets anders. We moeten focussen op Meijkes toestand nú.’
Meijkes toestand nu is dat ze een paar maanden geleden van de medium care in het ziekenhuis is overgeplaatst naar een langdurig zorgcentrum. Volgens de artsen was daar meer ruimte voor revalidatie en permanente zorg, maar Lennart wist tijdens het overplaatsingsgesprek al dat het erop neerkwam dat ze haar met omfloerste woorden opgaven en haar ziekenhuisbed liever gebruikten voor de hoopvollere gevallen.
‘Oké,’ zegt Lennart. ‘Oké, is goed.’ Hij wil niet kwaad worden op zijn vader, maar het blijft hem irriteren dat mensen altijd maar paraat staan met alledaagse verklaringen. Terwijl iedereen die weleens in het bos komt het moet merken. Dat gevoel dat er iemand toekijkt, dat er iets huist tussen al dat gebladerte, dat het constant bezig is om je heen, en dan vooral in de bodem, dat het zich continu hergroepeert onder je voeten, een vangnet, een grijpnet. De bodem neemt wat hij nodig heeft, letterlijk Meijkes eigen woorden.
‘We kunnen er nog wel even over praten, als je wilt?’ Lennarts vader heeft het vaatdoekje weer vast.
‘Nee, hoeft niet,’ zegt Lennart en hij klikt de tabel weg, een groen snuitkevertje loopt over het hout van de tuintafel recht op de laptop af. ‘Het is ook een beetje een zooitje,’ zegt Lennart om ervan af te zijn en veegt wat stofjes van het scherm.
‘Is het al tijd voor broodjes?’ Zijn vader zet de buitendeur op de haak en krabt met zijn duim een bruin klontje van de lak. Vogelkak.
‘Ik ga nog heel even verder.’ Lennart kopieert de map naar zijn eigen schijf. De bodem neemt wat hij nodig heeft. Eigenlijk is de bodem altijd al bezig met nemen. Oogleden gaan hangen, net als takken en bladeren en buiken en wasgoed, alles maakt die diepe buiging, alles degradeert, knakt, valt en hoort daar eigenlijk al, het is die neiging naar beneden, de aantrekkingskracht van de diepte van dat zwart, van het grote niks, heel subtiel fluistert het. Kom maar. Kom maar. Soms luisteren mensen.

 

Copyright © 2023 Laura van der Haar

pro-mbooks1 : athenaeum