Leesfragment: De geuren van de kathedraal

18 juli 2023 , door Wendy Wauters
|

8 juli werd de longlist van de Libris Geschiedenisprijs 2023 bekendgemaakt in dagblad Trouw. Uit een lijst van meer dan vierhonderd historische boeken is o.a. De geuren van de kathedraal genomineerd! Lees bij ons een fragment.

Een vlaag van natte hond wurmt zich door dikke blauwe wierookwolken in de Onze-Lieve-Vrouwekerk. De penetrante geur van lijken in ontbinding vermengt zich met de parfumwalm van opgetutte kooplui. Aan een van de tientallen zijaltaren rinkelt voor de honderdste keer een bel. Orgelspel en klokkengelui overstemmen de kreet van een marktkramer bij het portaal. In het schemerduister, langs monumentale schilderijen en fluwelen gordijnen, turen heiligen naar de wirwar van kerkgangers. En wat te denken van de vrouwen die afgehakte vingers onder het altaar verstoppen?

Laat je in dit boek meevoeren naar een van dé hotspots van de 16de eeuw: de Onze-Lieve-Vrouwekerk, vanaf 1559 de 'kathedraal' van Antwerpen. Dit majestueuze bouwwerk was het kloppend hart van de stad, waar diepgelovige parochianen het pad kruisten met hondenslagers, pelgrims en veehandelaars. De religieuze sereniteit was er soms ver te zoeken.

 

Proloog

Een gekleurde geschiedenis

Een verblufte Albrecht Dürer prees in 1521 de uitzonderlijke kwaliteit van de muzikanten in de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal. De Duitse kunstenaar schreef in zijn reisdagboek dat het gebouw zo ontzettend groot is ‘dat er veel missen tegelijk gezongen kunnen worden, zonder dat de een de ander hindert’. Enkele decennia later, in 1548–1549, lamenteerde een lokale geestelijke over het onaangename klanklandschap van de kathedraal, een gevolg van het ‘rondwandelen tijdens de preek en de goddelijke diensten, wat hier zo erg is dat sommige vreemdelingen die het zien, erom wenen’. De Antwerpse jezuïet Papebrochius noteerde dan weer in zijn omvangrijke geschiedschrijving dat ‘door de gewoonte om dagelijks de graven te openen om er lijken in te leggen, het hier bijna altijd gevaarlijk is voor hen die zich niet goed voelen; zozeer zelfs dat vele minder sterke lieden een afkeer hebben van naar de kerk gaan, vooral zwangere vrouwen’.
Deze en vele andere terloopse opmerkingen van bekende en onbekende individuen die tijdens de bloeiperiode van Antwerpen in de kathedraal rondliepen, worden in dit boek voor het voetlicht gebracht. De bespiegelingen zijn vaak tegenstrijdig en onherroepelijk gekleurd door persoonlijke gebeurtenissen, maar juist die mengelmoes van geluiden maakt het mogelijk om de beleving van de ruimte tastbaar te maken. Ons huidig idee van een kerk als plaats van religieuze verstilling staat immers haaks op de levendige laatmiddeleeuwse realiteit. Kerken waren toen een bruisend knooppunt voor mensen van allerlei pluimage die omwille van uiteenlopende redenen het gebouw bezochten.
Deze verloren gegane realiteit wordt wervelend in beeld gebracht door de in Antwerpen residerende kunstenaar Pieter Bruegel de Oude. In De strijd tussen vasten en vastenavond, geschilderd in 1559, wemelt het van scènes uit het dagelijks leven. Deze hebben niet alleen een kolderieke inslag, maar ook een hoge graad van realisme. Zo toont het detail op de kaft van dit boek een sliert in het zwart geklede vrouwen die uit het kerkportaal komen geslenterd. Een van hen werpt een handvol muntstukken naar een vervaagde schim op de grond: twee slapende kinderen in vuile lompen die in de loop van de geschiedenis overschilderd werden. Vlak daarboven zit een man voor zich uit te staren, wachtend tot een van de passerende gelovigen vraagt om de kleine reliekhouder op zijn tafel te mogen kussen. Tegen de zuilen in de schemer van het kerkportaal rusten in witte stof gehulde heiligenbeelden. Hun spookachtige verschijning maakt kenbaar dat de vastenperiode nog gaande is. Verderop geeft een priester vanuit zijn biechtstoel, binnen gehoorsafstand van iedereen die voorbij wandelt, een askruisje aan zijn boetvaardige parochianen. Aan de andere zijde van het kerkgebouw stroomt een stoet gelovigen met stoelen op het hoofd naar buiten. Wanneer je in de kathedraal geen bank of stoel huurde of kocht, kon je immers maar beter je eigen zitgerief meebrengen.

De geuren van de kathedraal geeft een stem aan alle Antwerpse kerkgangers, van pompeuze edelman tot krenterige koekenbakker, van gezagsgetrouwe geestelijke tot argwanende havenwerker. Maar vooral aan de naamloze gezichten, zij die zelden gehoor vinden. Wat mij het meest heeft geraakt tijdens mijn onderzoek zijn de enorme gelijkenissen tussen mijzelf – en mensen vandaag de dag in het algemeen – en deze historisch ver verwijderde stedelingen. Hun muizenissen en verlangens berustten op gelijkaardige angsten als die om onszelf en onze geliefden. In het aanschijn van ziekte en dood gaat iedereen op zoek naar houvast, los van de periode waarin we geboren zijn, maar wel gekneed door de cultuur waarin we opgroeien. Over vijfhonderd jaar zal er ook op onze gewoonten met de nodige verbazing teruggeblikt worden. Bij het schrijven van dit boek was het dus op geen enkel moment de bedoeling om de draak te steken met de geloofsovertuigingen en de ideeënwereld van de laatmiddeleeuwse kerkgangers. Tenslotte, om het met de woorden van Marcel Proust te zeggen, blijf ik in al mijn pogingen om het leven in en rond de kathedraal voor de geest te halen een eeuwige amateur:

Stel dat het katholicisme eeuwen geleden al uitgedoofd was, dat de tradities en de eredienst verloren waren gegaan. Alleen de kathedralen staan er nog, getuigen van een vergeten geloof, nog steeds bewonderd maar niet meer begrepen, zwijgend en in onbruik geraakt. Stel vervolgens dat geleerden er op een dag in slagen om aan de hand van documenten de oude vieringen te reconstrueren waarvoor die kerken indertijd werden gebouwd, die er zin aan gaven en ze tot leven brachten en waarzonder ze nu slechts doods en stil zijn. En stel dan dat kunstenaars, die ervan dromen die grote zwijgende schepen tijdelijk weer tot leven te wekken, ze een uur lang herscheppen tot het theater van het mysterie dat zich daar vroeger te midden van gezangen en geuren afspeelde.
Helaas kunnen zij hoogstens leergierige amateurs zijn. Hoe ze ook hun best doen, in hen leeft niet de ziel van vroegere tijden.

 

De parel aan de Schelde

Wissel van de macht

In tegenstelling tot wat er soms laat op de avond wordt beweerd door van trots overlopende Antwerpse tooghangers, lag de bakermat van de Europese koopmansgeest niet in de Scheldestad. Verschillende steden wisten tijdens de middeleeuwen het kloppend hart te worden van de mondiale handel. Maar om de zoveel tijd zorgden politiek gekissebis, oorlogen en natuurfenomenen onverbiddelijk voor een wissel van de macht. Voordat Antwerpen tot volle wasdom zou komen, bevond het commerciële zwaartepunt zich negentig kilometer verderop, in Brugge. De ondernemingsgezinde inwoners waren sinds het einde van de dertiende eeuw een steeds belangrijker speler op de wereldmarkt geworden. Via een brede vaargeul, het Zwin, vormde de stad een poort naar overal. Volgeladen karvelen en koggen baanden zich vanuit alle windstreken een weg naar hier. Tientonners werden in voorhavens als Sluis, Sint Anna ter Muiden, Hoeke, Monnikerede en Damme overgeladen op kleine binnenschepen, die onophoudelijk af en aan voeren naar het Brugse stadscentrum.
Pero Tafur, een Andalusische edelman en wereldreiziger, keek er zijn ogen uit. Volgens hem deden op drukke momenten meer dan zevenhonderd schepen per dag Sluis aan, de bekendste voorhaven. Hij meende dat de internationale koopvaardij in Brugge tijdens de jaren 1430 zelfs Venetië naar de kroon stak. Maar niet alleen de ligging aan het water was een troef, ook het achterland bleek een godsgeschenk. Noord-Italiaanse en Zuid-Duitse zeevaarders waren vrij om onderweg eender welke kuststad uit te kiezen als laad- en losplaats, maar kozen toch voor Brugge. Wat deze stad voor iedereen zo speciaal maakte, was dat de vraag naar en het aanbod van luxegoederen er samenkwamen. Zo hulde de Europese hofadel zich maar al te graag in Brusselse lakenstoffen. Gent, Ieper en Brugge zelf waren dan weer wereldvermaarde productiecentra van laken dat geweven werd uit Engelse wol. En zowel de import van wol uit Engeland als het grootste deel van de export van de afgewerkte kleding verliep, inderdaad, via Brugge.
In de omgekeerde richting was er ook vanuit het binnenland een onstilbare honger naar buitenlandse weelde. Talloze passanten struikelden over de superlatieven wanneer ze de praalzucht van de lokale elite in woorden probeerden te vatten. Pero merkte op dat ‘iedereen die geld heeft en het wil uitgeven, alleen al in deze stad alles vindt wat de hele wereld voortbrengt’. Hij zag er sinaasappelen en citroenen uit Castilië die nog maar net van de bomen geplukt leken te zijn, fruit en wijn uit Griekenland, specerijen uit Alexandrië en de Levant, en bont uit de Zwarte Zee. Hij besluit vol ontzag dat er geen enkel deel van de wereld was waarvan de producten hier niet op hun best te vinden waren.

Door een samenloop van omstandigheden verschoof die commerciële overmacht langzaam maar zeker weg van Brugge, naar Antwerpen.
De Bruggelingen betaalden al sinds jaar en dag handenvol geld om de verzanding van hun levensader, het Zwin, tegen te gaan. Tijdens zijn verblijf in Sluis zag Pero hoe grote zeeschepen bij laagtij wel zes uur lang vastlagen op een van de vele zandbanken. Ongeveer een halve eeuw eerder, rond 1374–1375, hadden enkele verwoestende stormvloeden er ondertussen voor gezorgd dat de Westerschelde bevaarbaar was geworden voor dieper gelegen schepen. Daardoor konden die nu ook Antwerpen rechtstreeks bereiken. Maar het was toch vooral de opeenvolging van politieke strubbelingen tijdens de laatste decennia van de vijftiende eeuw die in het voordeel van Antwerpen speelde.
Onder het bewind van de tirannieke hertog Karel de Stoute was de bevolking van de Nederlanden compleet oorlogsmoe. Zijn voortdurende strijd met de Franse koning Lodewijk XI had niet alleen een wederzijds handelsembargo in de hand gewerkt ‒ tot grote ontsteltenis van Brugge ‒ de Franse koning trachtte ook nog eens de Nederlanden uit te hongeren. Deze situatie bleef zeven jaar lang aanslepen, tot aan de plotse dood van de hertog. Op 5 januari 1477 sneuvelde Karel tijdens een veldslag in Nancy, terwijl hij een zoveelste stuk land had proberen te veroveren. Meteen daarna staken in de Nederlanden talloze onlusten de kop op. De getergde bevolking zette zich nu openlijk af tegen het vorstelijk centralisme en de gevestigde machten. Ook in Antwerpen, al luwde het oproer hier vrij snel, zeker in vergelijking met de rest van de Nederlanden. De opstandige partijen slaagden er wel in om binnen het ontstane machtsvacuüm verregaande privileges te verkrijgen, maar de onvrede zou nog lange tijd blijven gisten.
Ondertussen zette de Franse koning zijn strijd verder tegen Maria van Bourgondië, Karels negentienjarige dochter en de nieuwe vorstin van de Nederlanden. Maar toen vijf jaar later ook Maria stierf, na een onfortuinlijke val van een paard, liepen de gemoederen opnieuw hoog op. Haar echtgenoot Maximiliaan, de oudste zoon van Frederik III, keizer van het Heilige Roomse Rijk, eiste meteen de politieke macht op als plaatsvervanger voor hun driejarig zoontje en latere rechtmatige troonopvolger Filips (de Schone). Deze gebeurtenis was het startschot van de Vlaamse Opstand, die zich uitstrekte over het graafschap Vlaanderen en het zuiden van het hertogdom Brabant. De steden erkenden de autoritaire Maximiliaan niet als hun nieuwe leider en installeerden een regentschapsraad om over het grondgebied te regeren.
Beide partijen voerden een bittere strijd. Met openlijke Franse goedkeuring hielden de steden vast aan hun zelfbestuur; een kaakslag die Maximiliaan beantwoordde door een leger van Duitse huurlingen over het Vlaamse grondgebied te jagen. Onder het mom van een gelegenheidsbezoek wilde de vorst het weifelende Brugge over de streep trekken, al dan niet met geweld. Een complete misrekening, want nergens zou het zo escaleren als hier. Toen Maximiliaan in 1487 de stad bezocht voor een bijzondere bijeenkomst met de vertegenwoordigers van al de provincies (de Staten-Generaal), werd hij door de in het nauw gedreven Bruggelingen opgepakt en meer dan drieënhalve maand gevangengehouden. En dat was niet alles. Vervuld van misprijzen, noteerde de biograaf van een van Maximiliaans trouwe veldheren hoe de landverraders ‘iedere dag opnieuw bevelhebbers en kolonels van zijne majesteit naar de Grote Markt brachten om hen openlijk, voor de ogen van de koning, in de slacht- of folterbank te leggen, hen een tijdlang te martelen en te kwellen, en ze nadien het hoofd af te slaan’.
Europa hield de adem in. Toen het nieuws het keizerlijk hof ter ore kwam, stuurde Frederik III een verwoestende strijdmacht naar Brugge. De inwoners hadden weinig andere keuze dan Maximiliaan te laten gaan voordat het oorlogsgeweld hun stad bereikte. De vorst mocht wel pas vertrekken nadat alle voorrechten van Vlaanderen officieel werden erkend, waardoor de politieke autonomie van het grondgebied opnieuw een feit was. Maar meteen na zijn vrijlating sloeg hij hard terug. Hij trok alle voorrechten onmiddellijk weer in omdat ze onder dwang verkregen waren en droeg buitenlandse kooplieden op om voortaan hun handel in het gezagsgetrouwe Antwerpen te voeren. Niet dat de handelaars hier per se gehoor aan moesten geven, maar het klimaat in Antwerpen was wel een stuk vrediger en dus veiliger dan in Brugge.

 

Copyright © Wendy Wauters
Copyright © Lannoo

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum