Leesfragment: De geschiedenis

05 juli 2023 , door Elsa Morante
|

Nu weer in onze boekhandels, en extra relevant tijdens onze Italiaanse vakantieleesweek: Elsa Morantes belangrijkste roman De geschiedenis (La storia), vertaald uit het Italiaans door Frédérique van der Velde. Lees bij ons een fragment!

  • ‘Opmerkelijk meesterschap.’ — Simone de Beauvoir
  • ‘Elsa Morantes boeken zijn niet te overtreffen.’ — Elena Ferrante

Ida Mancuso is weduwe en woont met haar opgeschoten zoon Nino in Rome. De Tweede Wereldoorlog woedt. Op een januarimiddag in 1941 wordt zij verkracht door een Duitse soldaat op doorreis naar het front in Noord-Afrika en zo krijgt Nino negen maanden later een broertje, Useppe. Lang zal het jongetje niet leven, maar zijn korte bestaan is zonnig en betoverend, ondanks de kou, honger en ellende van de oorlog. Zeldzaam vroegrijp als Useppe is, beschikt hij over een dieper inzicht dan de volwassenen, die blind door een van de afschuwelijkste tijden van het verleden strompelen.

De geschiedenis gaat over de geschiedenis in de dubbele betekenis van het woord. Elsa Morante vertelt niet alleen over een eenvoudige vrouw, maar ook beschrijft ze hoe simpele, onschuldige mensen door de loop van de tijd worden vermorzeld.

N.B. Lees ook over lange zinnen in Elsa Morantes Leugens en tovenarij, vertaald door Manon Smits.

 

…19––

[…]

Op een dag in januari van het jaar
1941
slenterde een Duitse soldaat
door de wijk San Lorenzo in Rome.
Hij kende amper vier woorden Italiaans
en de wereld kende hij nauwelijks of niet.
Zijn voornaam was Gunther.
Zijn achternaam blijft onbekend.

 

1

Op een dag in januari van het jaar 1941 slenterde een Duitse soldaat, die op doorreis was en van een vrije middag profiteerde, in zijn eentje door de wijk San Lorenzo in Rome. Het was een uur of twee en om die tijd waren er zoals gebruikelijk weinig mensen op straat. Geen van de voorbijgangers nam echter notitie van de soldaat omdat de Duitsers, ook al waren ze in deze oorlog wapenbroeders van de Italianen, in bepaalde arbeiderswijken niet populair waren. De soldaat onderscheidde zich trouwens niet van zijn soortgenoten: hij was groot, blond en hij had de gebruikelijke houding van fanatieke discipline met vooral in de stand van zijn pet iets echt uitdagends.
Natuurlijk, als je hem nauwkeuriger bekeek, ontbrak het hem niet aan bepaalde karakteristieke kenmerken. Zo lag er bijvoorbeeld een wanhopige blik in zijn ogen, die in strijd was met zijn krijgshaftige allure. Zijn gezicht leek ongelooflijk onvolwassen, hoewel hij ongeveer 1,85 meter lang moest zijn. En zijn uniform, hoewel het nieuw was en strak om zijn magere lichaam sloot, was in de taille en de mouwen te kort en liet zijn polsen, zo schonkig en naïef als die van een boer of een arbeider, bloot – een potsierlijk gezicht voor een soldaat van het Duitse Rijk, vooral destijds, in het begin van de oorlog.
Hij was dan ook werkelijk heel plotseling de vorige zomer en herfst uit zijn krachten gegroeid en wel zozeer dat zijn gezicht deze onstuimige groei door tijdgebrek niet had kunnen bijhouden en net zo gebleven was als vroeger, zodat het hem er voortdurend van leek te beschuldigen dat hij zelfs niet oud genoeg was om gewoon soldaat te zijn. Hij was een eenvoudige rekruut van de laatste lichting en was net onder de wapens geroepen. Voor hij onder dienst ging, had hij altijd met zijn broers en zusters en zijn moeder, die weduwe was, in zijn ouderlijk huis in Beieren, in de buurt van München, gewoond.
Hij kwam, om precies te zijn, uit het landelijke plaatsje Dachau, dat later, na het einde van de oorlog, berucht zou worden door het naburige ‘werkkamp’ en de ‘speciale afdeling voor biologische experimenten’. Maar in de tijd dat de jongen in het dorp opgroeide, verkeerde deze monsterlijke moordmachine nog in haar geheime begin- en proefstadium. In de omgeving en zelfs in het buitenland werd het kamp zowaar geprezen als een soort modelsanatorium voor gedesoriënteerde geesten… Destijds waren er ongeveer vijf- tot zesduizend gevangenen, maar hun aantal werd van jaar tot jaar groter. Uiteindelijk, in 1945, bedroeg het totale aantal mensen dat daar is vermoord 66.428.
De persoonlijke ervaringen van de soldaat, waarmee hij echter niet in de duistere toekomst kon doordringen, waren wat het verleden en ook wat het heden betrof beperkt gebleven tot enkele vrij verwarde belevenissen. Voor hem was zijn thuis in dat Beierse dorp het enige duidelijke en vertrouwde punt in de duizelende dans van het lot. Voor hij soldaat werd, was hij nooit verder gekomen dan de naburige stad München, waar hij af en toe als elektricien karweitjes had opgeknapt en waar hij niet lang geleden het bedrijven van de liefde had geleerd met een oude prostituee.
Deze winterse dag in Rome was het bewolkt en drukkend. Gisteren was het Driekoningen geweest – ‘na het Driekoningenfeest zijn alle feesten er geweest’, zoals de Italianen zeggen – en de soldaat was pas een paar dagen tevoren teruggekeerd van zijn kerstverlof, dat hij thuis had doorgebracht.
Zijn voornaam was Gunther. Zijn achternaam blijft onbekend.
Hij was die ochtend in Rome aangekomen voor een kort verblijf, om zich voor te bereiden op zijn weg naar een bestemming die de generale staf bekend, maar voor de troepen nog een geheim was. De kameraden van zijn onderdeel waren er bijna zeker van dat het geheimzinnige reisdoel Afrika was, waar men kennelijk van plan was garnizoenen te legeren om de koloniale bezittingen van het verbonden Italië te verdedigen. Deze berichten hadden hem in het begin opgewonden door het vooruitzicht van een waar exotisch avontuur.
afrika! Wat een naam voor iemand die nauwelijks de kinderschoenen ontwassen was en tot dusver alleen op de fiets of met de autobus naar München was gegaan!

afrika! afrika!
… Meer dan duizend zonnen en tienduizend trommels tsants
tamtam baobab ibar!
Duizend trommels en tienduizend zonnen
Op de broodbomen en cacaoplanten!
Rood oranje groen en rood
de apen voetballen met de kokosnoten
Daar is de Grote Tovenaar Mboenoemnoe Roeboemboe onder
een parasol van papegaaienveren!!
Daar rijdt de witte rover op een buffel
en trekt door het Drakengebergte en de Atlas
tsants tamtam baobab ibar
in de tunnels van de rivierwouden
waar de miereneters krioelen en springen!
Ik heb een hut vol goud en diamanten
en op mijn dak heeft een struisvogel zijn nest gebouwd.
Ik ga dansen met de koppensnellers.
Ik heb een ratelslang betoverd.
Rood oranje groen rood,
ik slaap in een hangmat bij de Roewenzori
In het land van de duizend heuvels
vang ik leeuwen en tijgers als hazen.
Ik vaar in mijn kano op de rivier van de nijlpaarden, duizend
trommels en tienduizend zonnen!
Ik vang krokodillen als hagedissen
in het Ngamimeer
en in de
Limpopo.

… Hier in Italië was hij voor de eerste keer in het buitenland en dat had al een voorproefje kunnen zijn van al het nieuwe en opwindende dat hem wachtte. Maar nog vóór hij hier aankwam, al toen hij de vaderlandse bodem verliet, was hij overvallen door een vreselijke triestheid en eenzaamheid die verrieden hoe pril en vol tegenstrijdigheden hij nog was. Een beetje hunkerde hij naar avontuur; maar een beetje was hij, zonder het zelf te weten, nog een moederskindje. Hij nam zich voor onvoorstelbare heldendaden te verrichten ter ere van zijn Führer; tegelijkertijd kon hij echter het idee niet van zich afzetten dat de oorlog een zinloze algebra was die de generale staf had bedacht maar die hem niets aanging. Enerzijds voelde hij zich tot elke bloedige gewelddaad bereid, anderzijds dacht hij de hele reis voortdurend met bitter medelijden aan zijn prostituee in München, die, omdat ze oud was, waarschijnlijk niet veel klanten meer zou vinden.
Terwijl zijn reis hem steeds verder naar het zuiden bracht, verdrong zijn trieste stemming elk ander gevoel tot hij blind was voor het landschap, de mensen, elk schouwspel of alles wat nieuw was. ‘Zo word ik letterlijk als een kat in de zak naar het Zwarte Werelddeel vervoerd!’ zei hij bij zichzelf. Ditmaal dacht hij niet Afrika, maar echt Schwarzer Erdteil, zwart werelddeel, en daarbij zag hij een zwart tentzeil voor zich dat zich nu al eindeloos boven hem uitstrekte en hem van zijn kameraden scheidde. En zijn moeder, zijn broers en zusters, de klimplanten tegen de muur van het huis, de kachel in de gang losten zich op in een wervelend waas dat boven het zwarte tentzeil wegdreef als een melkweg op zijn vlucht door het heelal.
In deze stemming maakte hij, eenmaal in Rome aangekomen, gebruik van zijn middagverlof om alleen en op goed geluk te dwalen door de straten in de buurt van de kazerne waar zijn onderdeel tijdens het oponthoud was gelegerd. Zo belandde hij in de wijk San Lorenzo, niet met opzet, maar bij toeval, als een door bewakers omringde verdachte die met zijn bespottelijke laatste beetje vrijheid niet méér weet te beginnen dan met een lor. Hij kende precies vier woorden Italiaans en van Rome wist hij niet meer dan wat er op de lagere school over wordt onderwezen. Daarom kostte het hem geen moeite de oude vervallen huurkazernes van San Lorenzo voor de antieke en monumentale architectuur van de Eeuwige Stad aan te zien! En toen hij achter de dikke muren van het enorme Veranokerkhof de lelijke grafmonumenten zag, dacht hij dat het de historische graftomben van de Romeinse keizers en pausen waren. Dat was voor hem echter geen reden om te blijven staan en ze te bekijken. Op dat ogenblik waren het Capitool en het Colosseum voor hem niet meer dan een hoop puin. De geschiedenis was een vloek. En de geografie ook.
Om de waarheid te zeggen was het enige wat hij op dit moment in de straten van Rome instinctief zocht een bordeel. Niet zozeer vanwege een onweerstaanbare en dringende begeerte, maar eerder omdat hij zich zo alleen voelde; hij dacht dat hij zich slechts in het lichaam van een vrouw, weggezonken in dat warme en vriendelijke nest, minder alleen zou voelen. Maar voor een vreemdeling in zijn toestand en zijn sombere en grimmige stemming bestond er weinig hoop in deze omgeving en op dit tijdstip zo’n toevluchtsoord te vinden zonder dat iemand hem de weg wees. Evenmin kon hij erop rekenen dat het toeval hem het geluk in de schoot zou werpen op straat iemand te ontmoeten omdat soldaat Gunther, hoewel hij zich zonder het te weten ontwikkeld had tot een knappe jongen, toch nog onervaren en goedbeschouwd ook erg bleu was.
Af en toe uitte hij zijn gevoelens door een schop tegen de stenen te geven die voor zijn voeten terechtkwamen. Misschien had hij er plezier in zich een ogenblik te verbeelden dat hij de beroemde Andreas Kupfer of een van zijn andere voetbalhelden was, maar dadelijk herinnerde hij zich weer dat hij het uniform droeg van een soldaat van de Wehrmacht. Dan ging hij met een ruk weer in de houding lopen, waardoor zijn pet een beetje verschoof.
Het enige hol dat hij op zijn troosteloze speurtocht ontdekte was een souterrain, een paar treden lager dan de straat, met het uithangbord vino e cucina – da remo; en toen hij zich herinnerde dat hij die dag geen trek had gehad en zijn rantsoen aan een kameraad had gegeven, merkte hij plotseling dat hij honger had. Hij liep het stoepje af en ging naar binnen, aangetrokken door de belofte van wat troost, hoe weinig ook. Hij wist dat hij in het land van een bondgenoot was en hoewel hij zeker niet verwachtte in die gezellige wijnkelder te worden ontvangen met het eerbetoon voor een generaal, hoopte hij wel op een vriendelijk en sympathiek onthaal. Maar zowel de waard als de kelner ontving hem zo koel, lusteloos en wantrouwig en keek hem met zulke scheve ogen aan dat de eetlust hem meteen verging. Daarom ging hij niet zitten om te eten, maar bleef aan de tapkast staan en bestelde op dreigende toon wijn. Na enig verzet van de twee en wat gesmiespel met elkaar op de achtergrond kreeg hij het bestelde.
Hij was helemaal geen drinker. En bovendien dronk hij liever bier, dat hij sinds zijn jeugd kende. Maar bij wijze van protestdemonstratie tegen de kelner en de patroon liet hij zich met een steeds dreigender air vijf maal achter elkaar een kwart liter wijn brengen, die hij met grote slokken als een Sardinische bandiet naar binnen sloeg. Daarna smakte hij bijna al het kleingeld dat hij in zijn zak had op de tapkast, terwijl er een boosheid in hem opwelde die hem in de verleiding bracht alle banken en tafels omver te gooien en zich niet meer te gedragen als een bondgenoot, maar als een indringer en een moordenaar. Maar een lichte misselijkheid weerhield hem van alle actie. En met nog vrij martiale pas stapte hij naar buiten.
De wijn was hem al in de benen gezakt en naar het hoofd gestegen. En buiten, in de rottende zwoelte die hem de adem benam, werd hij opeens overvallen door het onbedwingbare verlangen thuis te zijn, in zijn te korte bed, met om zich heen de koude, drassige geur van de aarde en de lauwe kooklucht van de witte kool die zijn moeder in de keuken klaarmaakte. Dankzij de wijn kwelde dit overweldigende heimwee hem niet, maar maakte hem vrolijk. Voor iemand die half beschonken rondtuimelt zijn alle wonderen althans enige minuten mogelijk. Er kan een helikopter voor hem landen om hem spoorslags terug te brengen naar Beieren of er kan een radiogram door de lucht komen aanvliegen waarin staat dat zijn verlof tot Pasen is verlengd.
Hij liep nog een paar passen verder op het trottoir, sloeg toen op goed geluk een hoek om en bij de eerste huisingang die hij zag bleef hij op de drempel staan met de overmoedige gedachte daar te gaan liggen om een tukje te doen, desnoods ergens op de trap of eronder, net als tijdens het carnaval, wanneer alles mag en niemand zich bemoeit met wat een ander doet. Hij dacht niet meer aan zijn uniform; door het optreden van een potsierlijke tijdelijke macht werd een kinderlijke willekeur de krijgswet van het Grootduitse Rijk te machtig! Die wet was een komedie en Gunther had er lak aan. Op dit ogenblik was hij in staat geweest het eerste het beste vrouwelijke schepsel dat toevallig bij de huisingang verscheen (en we bedoelen niet een straatmeid of een hoertje uit de buurt, maar onverschillig welk vrouwelijk dier: een merrie, een koe, een ezelin) en dat hem enigszins menselijk aankeek onstuimig te omarmen en het, als een verliefde aan haar voeten liggend, ‘Mutter’ te noemen! En toen hij een ogenblik later een bewoonster van het huis om de hoek zag komen, een kleine vrouw die er armoedig maar proper uitzag en beladen met tassen en zakken naar huis terugkeerde, aarzelde hij niet ‘Signorina! Signorina!’ tegen haar te roepen (een van de vier woorden Italiaans die hij kende). En met een sprong ging hij vastberaden op haar af, hoewel hij zelf niet wist wat hij van haar wilde.
Toen ze hem voor zich zag staan, staarde ze hem echter aan met een volslagen onmenselijke blik, alsof ze werd geconfronteerd met de baarlijke en herkenbare verschijning van het afgrijzen.

 

© 1974 Elsa Morante en Giulio Einaudi Editore S.p.A.
© 1982, 2023 Nederlandse vertaling erven Frédérique van der Velde / Uitgeverij Wereldbibliotheek

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum