Leesfragment: De Gebroeders Maxilari

29 november 2023 , door David Pefko
|

Een van onze cadeautips voor de komende feestmaand: David Pefko’s nieuwe roman De Gebroeders Maxilari! Lees bij ons de eerste pagina’s en bestel je boek.

Tijdens een eindeloze zomervakantie in het jaar voor de millenniumwisseling maken we kennis met de vijftien- en zestienjarige Ze’ev en Levi Maxilari, die samen met hun moeder in het chicste gedeelte van Amsterdam-Zuid proberen te overleven. Omgeven door de weelde en rijkdom van anderen dromen de broers op een bankje in het Vondelpark over hun toekomst en smeden ze de grootste plannen, terwijl bij hen thuis al jaren een oorlog woedt waarin schuldeisers de deur platlopen en hun moeder haar bed niet meer uit wil komen. Als de broers een vakantiebaantje krijgen aangeboden bij de mysterieuze juwelier Silbernberg verandert hun vakantie in een onverwachts avontuur. Op het moment dat ze tijdens het ordenen van zijn administratie op een blinkende, schitterende en tegelijk bloederige geschiedenis stuiten, die diep verscholen ligt in de archiefkast van de juwelier, voelen ze direct dat niets meer hetzelfde zal zijn. Als de juwelier dan ook nog eens grote plannen met ze blijkt te hebben onvoorstelbaar grote plannen naar later zal blijken – begint alles vormen aan te nemen die ze nooit voor mogelijk hadden gehouden.

David Pefko (1983) debuteerde in 2009 met de roman Levi Andreas. In 2011 verscheen zijn tweede roman, Het voorseizoen, waarvoor hij de Gouden Boekenuil en de Inktaap in ontvangst mocht nemen. In 2017 verscheen zijn alom geprezen roman Daar komen de vliegen. Pefko publiceerde onder meer verhalen en columns in Tirade, Hollands Maandblad, Das Magazin, De Morgen en NRC.



 

1

‘Waar is je broer?’ vroeg meneer Silbernberg terwijl hij zijn loep neerlegde.
‘Die is thuis,’ zei Levi, die met ingehouden adem naar het flesje vloeistof en het krabbertje in de handen van de oude man keek.
‘Gaat het hem goed?’ vroeg Silbernberg. Heel voorzichtig ging hij met een kwastje over de rand van de ring van Levi’s moeder en keek belangstellend naar hem op.
‘Jawel, waarom vraagt u dat?’
‘Zeg toch “je” tegen me,’ sprak Silbernberg. Hij pakte een morsige thermoskan van de vloer en schonk Levi ongevraagd koffie bij. ‘Het is gewoon een vraag. Ik vroeg me af hoe het met jou is, hoe het met hem is, ik zie hem niet zo vaak meer. Ik denk vaak aan jullie, dat weet je toch?’
‘Het gaat prima,’ zei Levi, die altijd een beetje ongemakkelijk werd van de vriendelijke woorden van de oude man in zijn roestbruine trui vol brandgaten. Tegelijk wist hij ook dat Silbernberg een van de weinige mensen in de buurt was die zich echt om hem en zijn broer bekommerden.
‘Fijn te horen,’ zei Silbernberg. Hij nam de gouden ring tussen zijn duim en wijsvinger en hield hem tegen het licht van zijn bureaulamp. ‘Deze ring is goed, maar zal jullie niet rijk maken, en dat spijt me. Kijk even met me mee, jongen.’ Hij wierp de ring nonchalant op het weegschaaltje alsof hij een kroket in het frituurvet gooide.
‘Twaalf gram en een beetje, zie je dat?’ vroeg hij.
Levi boog voor de goede orde iets naar hem toe, keek naar de getallen op de weegschaal en knikte instemmend. De man rook naar sigaretten en naar hoe gebruikte koffiefilters gaan ruiken als je ze niet in de vuilnisbak gooit.
‘Ik zal er dertien gram van maken, heb je daar iets aan?’
‘Zeker, meneer Silbernberg,’ zei Levi, die op dat moment eindelijk de spanning voelde wegzakken. Voorzichtig droomde hij al over de goede boodschappen die er gedaan konden worden. Zijn moeder had het altijd over ‘goede boodschappen’ als hij en zijn broer na een financiële meevaller alles in het winkelkarretje mochten stoppen waar ze maar zin in hadden. Er waren natuurlijk wel grenzen, maar die grenzen waren bij hun moeder rekbaar.
‘Stop nou toch met dat gemeneer, alsjeblieft, ik ben dan wel oud, maar we kennen elkaar toch al jaren!’ zei Silbernberg terwijl hij een bonnetje uitschreef en zijn portefeuille uit zijn achterzak haalde. Vervolgens telde hij de briefjes van vijftig gulden uit. Elke keer als er een biljet neerkwam op de werkbank, grijnsde hij erbij. ‘Tweehonderd gulden voor de gebroeders Maxilari,’ zei hij terwijl hij het geld aan Levi overhandigde, ‘en nou niet morgen terugkomen met nog iets. Jullie moeder zal zo langzamerhand ontsierd raken, is het niet?’
‘Ze hecht er geen waarde meer aan,’ zei Levi, die daarna een poging deed om weg te gaan door van zijn kruk omhoog te komen en te zeggen: ‘Nou, het was me een genoegen.’
‘Drink even je koffie rustig op,’ zei Silbernberg. Hij liet zijn bureaustoel gevaarlijk piepen en kreunen toen hij achterover ging zitten en naar de kruk wees. ‘Vind je hem niet lekker?’
‘Jawel, heerlijk,’ loog Levi. Hij omklemde het glas met beide handen en dronk minuscule teugjes terwijl hij rondkeek in de donkere ruimte. Overal stonden kleine lampjes, maar het licht ervan was te diffuus om echt dingen te kunnen onderscheiden, en daarnaast was eigenlijk alles in de omgeving van Silbernberg grijs of bruin, alsof er in zijn wereld geen felle kleuren bestonden. Het enige in de winkel waar licht op scheen, was de grote glazen toonbank waar de kettingen, hangers en andere sieraden in lagen te schitteren die hij in zijn winkel verkocht. De gordijnen aan de tuinkant waren gesloten. Levi wist dat zijn tuin precies grensde aan die van hun eigen huis. Hij en zijn broer hadden dit ooit ontdekt toen ze tijdens een zomer- vakantie op het platte dak van hun schuurtje waren geklommen. Ze hadden naast elkaar op het dak gelegen, dat veel brozer en instabieler bleek dan ze dachten, en waren door de angst erdoorheen te zakken zelfs gaan fluisteren. Op hun buiken hadden ze over de dakrand recht in de tuinen van de winkels aan de Amstelveenseweg gekeken. Zijn broer had naar de grote, loeiende koelmachines gewezen waar de slagerij zat. Aan de linkerkant hadden ze de lege bierkratten van de slijterij zien staan en daarnaast vuilnisbakken vol oud papier van de kantoorboekhandel en iets verderop de ingeklapte kratten van de bakker. En recht voor ze, in het verlengde van hun eigen tuin, hadden ze toen een glimp opgevangen van meneer Silbernberg, die precies zoals nu aan zijn werkbank zat, gebogen over een sieraad, met kringelende sigarettenrook die om zijn lange, grijze haar danste. Levi herinnerde zich nog dat Silbernbergs tuin als enige in het rijtje helemaal kaalgeslagen was. Er stond gewoonweg niets. Er lagen alleen grote grindtegels en zelfs daartussen was nog geen sprietje onkruid te ontdekken.
Toen Levi de laatste slok koffie nam, zag hij aan de muur boven de werkbank een oude ingelijste foto hangen van een man met een schort die een stok met zijn rechterhand in de lucht hield en zijn ogen half gesloten had.
‘Prachtige foto, hè?’ zei Silbernberg meteen.
‘Is dat uw vader?’ vroeg Levi. ‘“Je” vader, bedoel ik?’
‘Was het maar waar, jongen. Nee, dat is Joseph Isaac Asscher, de beroemde diamantslijper. Die foto komt uit 1908, en weet je wat hij daar doet, op die foto? Kan je het raden?’
Levi stond op en tuurde naar de man op de foto. Zijn lichaam was imposant en zijn hoofd was groot, zijn haar verzorgd. Vanaf zijn kaak liep een opvallend strakgespannen spier tot aan zijn slaap.
Levi schudde zijn hoofd. ‘Geen idee,’ zei hij.
Silbernberg helde nog een stukje verder naar achteren, waarbij de rugleuning van zijn bureaustoel nu zo kraakte dat Levi er bijna van schrok. ‘Ik ga het je vertellen. Het is seconden voor het moment dat Asscher een van de grootste diamanten ter wereld, de Cullinan, gaat klieven. Splijten is dat, maar dan niet zomaar in tweeën hakken, nee, véél ingewikkelder. Hij had die waanzinnige opdracht gekregen van de Britse koning en er stond ontzettend veel op het spel voor hem. Maar, mijn jongen, Asscher was zo goed, je kunt je dat niet voorstellen, zulke mensen bestaan helemaal niet meer. Zie je die spanning op zijn gezicht? Hij had eerst dagenlang alleen maar naar de steen gekeken, de ruwe diamant dus, daar hebben we het over. Elke diamant begint in een ruwe vorm, als een stuk glas. Hij durfde het eerst niet, maar na dagen bestuderen en piekeren had Asscher eindelijk de juiste plek gevonden om hem te klieven. Ze zeggen wel eens dat een ruwe diamant tegen je praat.’
‘Praat?’ vroeg Levi.
‘Ja, bij wijze van spreken. Elke diamant heeft een soort bouwplan voor de uiteindelijke geslepen vorm. Alleen als je héél veel talent hebt – en dat talent hád Asscher – kan je dat bouwplan in zijn ruwe vorm ontdekken. Hij volgde de groeilijnen en berekende tot in den treure zijn kansen, tot hij het klieven eindelijk aandurfde. Hij moest uiteindelijk twee keer slaan, want de eerste keer brak zijn mes in stukken, zo sterk was die diamant. En stel je even voor hoe bang hij moet zijn geweest! Als het mis zou gaan, zou hij de kostbare steen verpesten en daarmee ook zijn goede naam. Iemand zou voor minder uit het leven stappen, zo belangrijk was de klus.’
‘En toen?’
‘Wat denk je, Levi?’ vroeg Silbernberg met een grote grijns op zijn gezicht.
‘Het lukte hem?’
Silbernberg kwam naar voren en zette grote ogen op. Grote, bruine ogen die fonkelden. ‘Het lukte hem!’ riep hij. ‘Maar hij viel wel flauw. Door de spanning natuurlijk. Het werd hem te veel. Asscher had dagen niet geslapen en nauwelijks gegeten. Maar hij heeft het maar mooi geflikt, en de diamanten die hij er uiteindelijk van geslepen heeft, behoren tot de zeldzaamste ter wereld. Ze zijn verwerkt in de kroonjuwelen van de Engelse koningin, die heb je vast wel eens op televisie gezien. Joseph Isaac Asscher, een groot man. Vergeet die naam niet.’ Silbernberg hield bij die laatste woorden zijn vinger hoog in de lucht
‘Ongelooflijk,’ mompelde Levi. Hij glimlachte naar de oude man, die opkwam uit zijn stoel, met zijn vlakke hand wat vuil van zijn werkbank veegde en zijn sleutelbos van zijn broeksriem haalde.
‘Mazzeltof, gozer,’ zei Silbernberg bij de deur. ‘Gaan jullie nog ergens heen deze zomervakantie?’
‘Ik denk van niet,’ zei Levi.
‘Jullie zullen je wel vermaken, dat weet ik zeker. Zeg ook tegen Ze’ev dat hij altijd welkom is. Ik heb hem al heel lang niet gezien, groet hem van mij!’
Terwijl Levi’s handen in de ruwe handen van Silbernberg lagen, die ze onbedoeld fijnkneep terwijl hij hem diep in zijn ogen keek, beloofde hij de groeten aan zijn broer te doen.

Toen Levi het Vondelpark in liep zag hij zijn jongere broer Ze’ev, die door bijna iedereen Zev genoemd werd, op de speelplaats hoog in het klimrek aan zijn handen bungelen. Hij droeg een groene skatebroek en zijn haar zat in harde stekeltjes gedraaid waarvoor hij zichzelf ’s ochtends soms wel drie kwartier opsloot in de badkamer. Levi knikte alleen maar lichtjes naar hem. Toen zijn broer dat zag, knikte hij terug. Daarna zag Levi zijn moeder, die op een bankje zat en heel moeilijk keek. Toen hun blikken elkaar kruisten, glimlachte ze gespannen naar hem.
‘Echt waar?’ vroeg zijn moeder toen hij steeds dichterbij kwam.
‘Ja,’ zei Levi met opgeheven hoofd, ‘tweehonderd gulden.’
Zijn moeder sloeg haar handen voor haar mond. ‘Tweehonderd gulden? We zijn gered! Nú kan de zomervakantie beginnen!’
Levi knikte trots. De kiezels knerpten onder zijn schoenzolen.
Op het moment dat zijn moeder opstond en in haar handen klapte van opluchting, liet zijn broertje zich met een harde krijs uit het klimrek vallen en landde met zijn voeten op de zachte zwarte tegels.
‘En?’ vroeg Ze’ev terwijl hij zijn broek optrok en naar zijn moeder en broer sjokte. ‘Gaan we naar de supermarkt en dan alsjeblieft naar huis?’
‘Ja,’ zei Levi, die naar de vegen op de broek van zijn broer keek. ‘Ben jij niet iets te oud voor dat klimrek?’ vroeg hij grinnikend.
‘Kan me geen fuck schelen, misschien blijf ik er wel tot mijn twintigste aan hangen, als ik dat tenminste haal.’
‘We gaan heel lekker eten, jongens,’ zei hun moeder enthousiast.
‘Je krijgt trouwens de groeten van meneer Silbernberg,’ zei Levi tegen zijn broer terwijl ze het Vondelpark verlieten.
‘Mooi, man,’ zei Ze’ev. Hij trapte hard tegen een blikje dat in de goot lag.

 

© 2023 David Pefko

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum