Leesfragment: De duiker

03 mei 2023 , door Mathijs Deen
| |

9 mei verschijnt het nieuwe boek van Mathijs Deen, en zijn tweede waddenthriller: De duiker. Lees bij ons Daan Stoffelsens bespreking, vertaler Andreas Ecke over Der Taucher én een fragment uit het boek.

Als een Nederlandse berger op zoek naar een container in de Duitse Bocht tot zijn verrassing het wrak ontdekt van de Hanne, een kleine vrachtvaarder die in 1950 in een zuidwesterstorm verging, slaat zijn enthousiasme algauw om in sombere gelatenheid. Want de Hanne blijkt niet alleen voor een miljoen euro aan koper te herbergen, maar ook het stoffelijk overschot van een duiker: zijn handen gevouwen en de polsen met handboeien vastgemaakt. Het onderzoek van rechercheur Liewe Cupido leidt naar een duikclub op Terschelling. Hoe dichter Cupido de dader op het spoor komt, hoe meer hij verstrikt raakt in een confronterende zaak waarin vaders en zonen elkaar tot het uiterste proberen te beschermen.

N.B. Lees ook een fragment uit De Hollander. Eerder besprak Daan Stoffelsen Deens novelle Het lichtschip en Over oude wegen. We brachten ook fragmenten uit De grenzeloze rivierOver oude wegen en Onder de mensen — en een verhaal uit De Revisor 25 dat deels terugkomt in De grenzeloze rivier: ‘De Robinson van de Rijn’.

 

3

De Freyja, een tot berger omgebouwde boomkorkotter van Terschelling, is tien zeemijl west van Amrum voor anker gegaan. Ze heeft anderhalve dag in het gebied tussen de molens van het windpark en de gronden voor de eilanden Sylt en Amrum gekruist, een multibeam sonar onder het schip. Op de brug hield schipper Sil van Hee met een half oog het scherm in de gaten waarop het profiel van de zeebodem aan hem voorbijtrok. Binnen handbereik een pakje shag en een grote fles cola.
De Freyja stoomde stapvoets, heel licht rollend in de zeegang. Buiten regende het en de lucht was betrokken zodat het schemerig was op zee en er geen horizon te ontwaren was. Op de brug heerste een bijna plechtige stilte, alleen onderbroken door spaarzaam marifoonverkeer en nu en dan een zacht signaal van de sonar, die een oneffenheid op de bodem had gedetecteerd. Sil, die het apparaat en zijn eigenaardigheden goed kende, liet de meeste signalen onaangedaan aan zich voorbijgaan. Hij was gericht op zoek. De uren verstreken en van tijd tot tijd rekte hij zich uit, ging verzitten of rolde een sigaret. Hij was een stevige veertiger, baard van een paar dagen, T-shirt en spijkerbroek, helderblauwe ogen onder blonde krullen. Matroos Ties Boom was een thermoskan koffie komen brengen en weer naar beneden verdwenen.
Het was even na tienen in de ochtend toen een contactsignaal van de sonar Sils aandacht trok. Hij sloeg zachtjes achteruit totdat de Freyja stil kwam te liggen en tuurde naar het schermpje. Beneden was de bodem opgeklommen naar de westelijke uitloper van de Amrumbank. Het was een uur na laagtij, zodat er nauwelijks tien meter water boven de ondiepte stond. De sonar gaf een helder beeld: een oneffenheid stak op uit het zand. Het was geen container die daar lag, dat zag Sil meteen al. Maar toch keek hij, iets meer rechtop nu, als een jachthond die iets gehoord heeft en luistert. In het blauwige beeld dat op het scherm verschenen was, waren de contouren te zien van een klein schip op de zeebodem, niet langer dan een meter of dertig.
Sil had eigenlijk door moeten varen. Hij had van de Duitse autoriteiten toestemming om een container op te sporen, niet om naar wrakken te kijken. Hij was ingehuurd door de maatschappij die de lading van het containerschip Medea had verzekerd om een container te bergen die het schip twee weken eerder in een zuidwesterstorm bij het uitvaren van de Weser was verloren. En omdat een onderhoudsmonteur op Helwin Beta, een converter platform van het windpark Amrumbank West, meende de container tussen de molens door naar het noordoosten te hebben zien dobberen, is Sil van Hee het gebied tussen de windmolens en de eilanden gaan afschuimen. Dat de container na de melding van de monteur kapotgeslagen was, stond onderhand wel vast. Alleen al vanwege de honderden schoenen en badeendjes die op de stranden van Rømø, Sylt, Amrum en St. Peter-Ording waren aangespoeld.
Ties Boom, aangetrokken door de stilgevallen motor, stommelde de trap op naar de brug.
‘Gevonden?’ vroeg hij, toen hij boven was gekomen.
Sil knikte naar het scherm. Ties kwam bij hem staan en samen tuurden ze naar het beeld van de sonar.
‘Die staat niet op de kaart,’ zei Ties.
Sil schudde zijn hoofd. ‘Nee.’
Voordat Ties als matroos bij Sil was opgestapt, kenden beide eilanders elkaar al van Costa Rica, de duikclub van Terschelling. Beiden hadden ze de wrakkenkaarten van de zee boven de eilanden vrijwel uit hun hoofd geleerd. En zelfs de zeebodem hier, voor de Noord-Friese eilanden, hadden ze op clubavonden of in de afzondering van hun eigen werkkamer meermaals grondig doorgenomen en besproken. Ook al bevinden deze gronden zich ver buiten het territorium van de Nederlandse duikers en hadden ze er dus zelden gedoken. De Duitse kustwacht, wisten ze, had het niet op wrakrovers, zoals ze genoemd werden.
‘Toch even kijken,’ zei Sil, ‘voor de zekerheid.’ En hij zette een computer aan die iets meer terzijde op de brug stond. Op het scherm verscheen een kaart van de zeebodem van de hele Noordzee: van de met wrakken bezaaide ingang van het Kanaal tot aan de Noorse kust, waar ook allerlei getorpedeerde, op rotsen gelopen of gewoon in stormen verloren gegane schepen op de bodem lagen.
Sil zoomde in op de Duitse Bocht. Ten noorden en westen van de Amrumbank telde hij elf wrakken. Maar de Freyja, waarvan de positie ook op de kaart werd weergegeven, lag twee mijl van het dichtstbijzijnde wrak verwijderd.
‘Nee,’ zei Sil. ‘Deze staat er niet bij.’
‘Wat doen we?’ vroeg Ties.
Sil kwam overeind en speurde de zee af. Nergens kustwacht.
‘We gaan even kijken.’
‘Melden?’ vroeg Ties.
‘We gaan alleen maar even kijken.’

En zo komt het dat de Freyja haar anker heeft laten vallen. Niet zoals een kotter dat gewoonlijk doet – uit het ankergat in de boeg – maar aan een van de bomen, waaraan ze, toen deze kotter nog viste, haar netten langszij in het water liet zakken.
De Freyja is dwars op de vloedstroom gaan liggen, en aan de boom tegenover die waar het anker aan hangt, laat Sil langs een katrol een grijper in zee zakken, waaraan een camera en een lamp zijn bevestigd. Hij verduistert de ramen van de brug en in het donker verschijnt op het beeldscherm naast het scherm met de wrakken een troebel beeld van de camera, die onderweg is naar beneden.
Langzaam wordt het water om het lamplicht donkerder, een enkele vis schiet voorbij en dan, eerst vaag nog maar snel duidelijker, komt als door een beslagen ruit een scheepsboeg in beeld. Voorzichtig laat Sil de camera verder zakken. Ook machinist Piet Bonga is er nu bij komen staan. Ze zeggen niks. Het is een precies werk en Sil heeft niet graag gezeur aan zijn hoofd als hij bezig is.
De boeg is weliswaar deels begraven, maar steekt voor de helft boven het zand uit. Het lijkt erop dat het schip achterwaarts gezonken is. Het zand van de laatste drie letters van de scheepsnaam dwarrelt op. nne staat er.
Ties houdt het niet meer. ‘Zou het de Hanne zijn?’ fluistert hij. ‘Langzaam vooruit,’ zegt Sil, zonder zijn ogen van het scherm te halen. Dan kijkt hij op. ‘Jij, Ties.’
Ties springt naar het roer, geeft de motor een klein zetje, kijkt dan over Sils schouder mee. Heel langzaam begint het beeld te bewegen. De punt van de boeg verdwijnt en de camera zweeft boven het wrak, waarvan het middenschip bijna helemaal in het zand begraven is.
‘De Hanne had duizend platen anodekoper aan boord,’ zegt Ties. ‘In voor- en achterschip. Als dit ’r is...’
Dan maakt het schip een knik. Ze is midscheeps gebroken en uit elkaar gevallen. Maar het stuurhuis steekt merkwaardig intact uit het zand. Scheef, dat wel. Het beeld vertroebelt even, Sil haalt de camera iets op, dan verscherpt het weer.
‘Wat was dat?’ vraagt Piet.
‘Stop, Ties,’ zegt Sil.
‘Was dat een man?’
Maar het tafereel is al voorbij. De camera, die langzaam, met een lichte vertraging door de voorwaartse beweging van de Freyja, over het wrak getrokken wordt, is al voorbij het stuurhuis over het achterschip gekomen en registreert alleen nog zand.
Sil komt overeind, duwt Ties opzij en slaat nu, met het oog op het beeld van de zeebodem, heel voorzichtig achteruit. Met een vertraging komt de camera tot stilstand en begint dan langzaamaan haar terugtocht naar het wrak. Sil zet de motor terug naar stationair en kijkt gespannen toe hoe het achterschip weer in beeld verschijnt. Dan slaat hij heel even vooruit en dan weer in neutraal. Met een tergende vertraging glijdt het beeld terug naar het stuurhuis en komt dan stil te hangen. Rechtsonder in beeld is inderdaad een man te onderscheiden. Hij is in duikerspak, zijn persluchtflessen zijn een beetje scheefgezakt, zijn bril staat nog op zijn neus, en zijn handen zijn, zo lijkt het, aan de leuning van de trap naar de brug vastgemaakt. Aan zijn rechterbeen hangt een mes, zijn linkerbeen is gebogen met de voet onder een trede geklemd.
Sil, Ties en Piet kijken alle drie zwijgend toe.
‘Die leeft niet meer,’ zegt Ties.
‘Hebben we verdomme de jackpot, krijg je dit,’ zegt Piet. ‘Hebben wij weer. Daar ligt een miljoen aan koper in...’
Sil schudt zijn hoofd. ‘Die handen...’ zegt hij. Dan laat hij heel voorzichtig de camera een beetje zakken. Omdat de camera niet precies boven de duiker tot stilstand is gekomen, verdwijnt diens lichaam bij het inzoomen langzaam uit beeld. Maar de handen zijn nog te zien. En ook dat ze gevouwen zijn en dat de polsen zijn vastgemaakt aan de leuning van de trap die naar de brug leidt. Met handboeien.
Sil komt overeind, krabt even op zijn rug. ‘Het ziet ernaar uit dat we de Hanne hebben gevonden,’ zegt hij, ‘maar iemand is ons voor geweest.’

 

Copyright © 2023 Mathijs Deen

pro-mbooks1 : athenaeum