Leesfragment: De Chinezenmoord

22 augustus 2023 , door Leonard Blussé
| |

Nu op de longlist van de Libris Geschiedenisprijs 2023: Leonard Blussé, De Chinezenmoord. De kolonisatie van Batavia en het bloedbad van 1740. Lees bij ons een fragment en bestel dat boek!

In oktober 1740 voltrok zich in Batavia een drama waarvan de overzeese wereld een aantal maanden later met ontsteltenis kennisnam. Als reactie op een Chinese volksopstand tegen het VOC-bestuur richtten de Europese burgers van de stad samen met de matrozen van de vloot een verschrikkelijke slachting aan. Alle Chinese stadgenoten, samen ongeveer de helft van de bevolking, werden vermoord. De moordenaars trokken van huis tot huis, zelfs de ziekenhuizen werden niet overgeslagen.

Hoe was zo’n bloedbad mogelijk in het welvarende Batavia, ‘Koningin van het Oosten’, in honderd jaar tijd opgebouwd door Nederlanders en Chinezen samen? Waar moest de schuld worden gezocht voor deze genocide? Er verschenen felle pamfletten. Verschillende rechtszaken werden aangespannen. Maar uiteindelijk verdween alles in de doofpot.

In De Chinezenmoord reconstrueert sinoloog Leonard Blussé aan de hand van een rijke verscheidenheid aan zowel Nederlandse als Chinese bronnen op weergaloze wijze hoe een spectaculair, multicultureel, koloniaal project als Batavia binnen enkele jaren zo dramatisch uiteen kon vallen: het gevolg van een giftig mengsel van natuurrampen, een pandemie, winstbejag en persoonlijke conflicten binnen het VOC-bestuur. Nooit eerder werd zo meesterlijk en met zo veel oog voor het sprekende detail ontrafeld wat de Chinezenmoord van Batavia behelsde, wat eraan voorafging – en hoe dit drama zonder weerga ten slotte onder het tapijt van de koloniale geschiedenis werd geschoven.

 

9
Nadere kennismaking met Adriaan Valckenier

[…]

Privécorrespondentie

Bleven tot nu toe de zielenroerselen van Adriaan Valckenier – deze belangrijke speler in de Chinezenmoord van 1740 – voor ons verborgen, hier komt vanaf 20 oktober 1738 plotseling verandering in. Er zijn namelijk twee briefboeken met inkomende en uitgaande brieven bewaard gebleven waarin alle post bewaard is die hij tussen oktober 1738 en februari 1739 ontvangen en verstuurd heeft. De maanden november tot februari boden elk jaar weer de gelegenheid brieven naar het vaderland te versturen.
De meer dan honderd kopieën van de uitgaande post, gecombineerd met de bewaard gebleven brieven die Valckenier kort daarvoor ontvangen had, bieden niet alleen de gelegenheid nader met hem kennis te maken, maar ze laten ook zien hoe in de achttiende eeuw vriendschaps- en familiebanden via de post in ere werden gehouden, en wat voor geschenken er zoal uitgewisseld werden. Om maar wat te noemen: vanuit Nederland ontving Valckenier onder andere zijden kousen, hoeden, boeken, ‘Utrechtse heilkemakers’ (koeken) en wijn; in tegengestelde richting zond hij potten atjar, thee en allerlei snuisterijen naar familie, vrienden en begunstigers in het vaderland. De oude heer Swellengrebel aan de Kaap, bij wie hij op de heenreis enkele weken te gast was geweest, stuurde geregeld versnaperingen, zoals de vruchten des velds, zes flesjes kruisbessen, gedroogde artisjokken enzovoort.
In een brief aan Egidius Tolling, de naar Nederland teruggekeerde schoonvader uit zijn eerste huwelijk, schreef Valckenier dat de pandemie nu ook het leven van zijn tweede vrouw had opgeëist. Zelf werd hij eveneens geveld door ‘geweldige attaques des hier grasserende kwaadaardige koortsen […] hetwelk mij naar de ontslaging van mijn tegenwoordige zware dienst doet reikhalzen’. Geen wonder dat hij onder deze omstandigheden een beroep deed op zijn kinderloze broeder Pieter, zijn zusters en zwagers in Nederland om Susanna Catharina (Sanne Caatje, 1728) en Isaac Adriaan (Ary, 1731) onder hun hoede te nemen. Omdat de kinderen in den vreemde waren geboren, moest voor hen naturalisatie voor het grootburgerschap van Amsterdam worden aangevraagd. Voor dochter en zoon stortte Adriaan Valckenier aanzienlijke bedragen in de kas van de Amsterdamse weesmeesters, respectievelijk 145.921 en 62.430 gulden.

Indische kinderen naar Nederland

Adriaan Valckenier nam geen halve maatregelen toen hij zijn kinderen meegaf aan kapitein Guldenarm van het schip Nieuwland. Zij werden gechaperonneerd door het echtpaar Banier, en tot Kaap de Goede Hoop bevonden zich meerdere slaven aan boord om voor hen te zorgen. Twee van hen, Catjong van Sumbawa en Nassa van Mandar, zeilden verder mee en verkregen bij aankomst in Nederland de vrijheid. Daarnaast werden nog enkele bemanningsleden ingehuurd, zoals de hofmeester en een konstabelmaat die goed brood kon bakken. Wat voeding betreft werd niets aan het toeval overgelaten: 2 runderen, 6 grote kalveren, 38 varkens, 16 schapen, 6 herten, 20 ganzen, 500 hoenders en 200 eenden. Het kon niet op. Ongetwijfeld door tussenkomst van Swellengrebel kregen de kinderen tijdens hun verblijf op Kaap de Goede Hoop onderdak bij een zekere Jan de Wit.
Na aankomst in Nederland werden Catjong en Nassa van de kinderen afgehaald ‘voor eerst omdat ze gewend waren over die slaven te commanderen, ten tweeden dat [ze] dan de Hollandse taal niet zouden leren’. Omdat Pieter Valckenier al voor de aankomst van Sanne Caatje en Ary overleden was, namen zijn twee ongehuwde zusters, Margaretha en Anna Catharina, de opvoeding op zich. Die plotselinge verantwoordelijkheid was wel even een schok voor deze oude vrijsters en leidde tot een amusante correspondentie, waarin zij verslag uitbrachten van het gedrag van de ongebonden ‘katjangs’.

Wij hebben uw kinderen met veel liefde in huis genomen […]. Zij waren in de eerste maand zo levendig en weinig gewend onder discipline te zijn, dat wij vreesden veel werk te hebben, om ordelijke kinderen van te formeren. Voornamelijk Sanne Catie die zich zoveel verbeeldde op het hoge karakter van Uw Edele dat wij daar dikwijls om moesten lachen, maar hebben het haar al weten te beduiden zulks in Holland niet moet geschieden en laat zich wel van ons zeggen. Arytje is wel wild, maar van een zeer goedaardige en buigzame aard en hebben beiden veel geest.

De vrijgemaakte slaven werden met ‘een behoorlijke uitrusting en geschenken’ zoals een tabaksdoos voor Catjong en een ‘paar gouden oorkrabben ieder met een diamant voor Nassa om te dragen’, weer op het schip naar Batavia gezet.
Naast enthousiaste brieven van zijn zusters en andere verwanten over de twee kinderen ontving Valckenier vanzelfsprekend in ruime mate van deze en gene felicitatiebrieven naar aanleiding van zijn benoeming. De meeste briefschrijvers schroomden niet direct een gunst voor een bekende of een familielid in Indië te vragen. Sterker nog, zij verontschuldigen zich er al van tevoren voor.
Een vermakelijke briefwisseling ontspon zich rond het ‘heerlijk schilderij’ dat Valckenier in Nederland had laten vervaardigen door Nicolaas Verkolje. De schilder had de hele familie in een collage gecombineerd aan de hand van portretjes van Valckenier en zijn overleden vrouw en schetsen van de kinderen in zijn eigen atelier. Toen Verkolje 200 ducatons (630 gulden) vroeg voor zijn werk, vond Valckeniers vertegenwoordiger in Nederland dat aan de dure kant en raadpleegde eerst de opdrachtgever in Batavia, als gevolg waarvan de schilder vermoedelijk minstens twee jaar op zijn geld heeft moeten wachten.
In tegenstelling tot wat zijn vijanden beweerden, blijkt uit die correspondentie dat Adriaan Valckenier ondanks zijn standsbesef eigenlijk geen onaardige kerel was. Hij schreef innemende briefjes aan zijn kinderen, haalde herinneringen op met vrienden, droomde van een rustig leven als hij eenmaal terug in Holland was, lag een hele nacht wakker toen hij hoorde dat er (een jaar eerder!) brand had gewoed bij een van zijn ongetrouwde zusters, en probeerde op alle mogelijke manieren zijn jongere broer Wouter bij te staan die volledig de kluts kwijt was. Vanwege diens ‘aanhoudende beklagelijke toestand, heb ik zelfs nog een inlander uit Ternate laten overkomen, helaas zonder vrucht’.

Dromend van Holland

Een van de correspondenten van Valckenier was de poète maudit Pieter van Gunst, een jeugdvriend met wie hij als jongetje op Marken uit schuitjevaren placht te gaan.22 Terwijl broer Philip van Gunst het tot burgemeester van Amsterdam had gebracht, was Pieter naar het naburige Nederhorst den Berg verhuisd waar hij een rijke vrouw getrouwd had en zijn leven aan de muze wijdde. De dichtbundel Echo of weergalm der Bataviasche vreugde en Heizangen die Adriaan Valckenier in 1738 van Pieter van Gunst ontving, ontlokte bij hem, van wiens drukke bezigheden ‘het geluk en ongeluk van ganse landen en volken afhing’, ongeveinsde jaloezie!

Verbeeld Uzelve eens een man, die als hij met den dag opstaat tot in den laten avond, ja tot den nacht toe, dat hij zijne slaapkoets weder betreedt, met gedurige bezigheden waaraan bezet is, en dien de zorgen voor het algemene welvaren zelfs ’s nachts de slaap beletten. En oordeel dan eens, of zo een in vergelijking van Uw ongestoord buitenleven, een gerust en vergenoegd en een gelukkig leven kan hebben.

Aan het einde van deze brief schreef Valckenier dat hij hoopte ‘dat het God verder zal behagen hem naar het lieve vaderland over te brengen en aldaar nog enige levenstijd te vergunnen’. Hij verlangde ernaar nog eens ‘het onderscheid te kunnen beproeven tussen een verheven zetel en lage zitbank, tussen een vorstelijk paleis en een boerenwoning, en tussen een generaals- en een herdersstaf’. Deze vergelijking met het hutje op de hei moet overigens met een korreltje zout worden genomen, want uit verdere correspondentie wordt duidelijk waar Valckenier na thuiskomst in Nederland wilde neerstrijken: een huis op stand aan de Heren- of de Keizersgracht in de stad en een buitenplaats aan de Amstel.

[…]

 

Copyright © 2023, Leonard Blussé/Uitgeverij Balans, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum