Leesfragment: De beste van alle mogelijke werelden

18 januari 2023 , door Michael Kempe
| | |

19 januari verschijnt Michael Kempes De beste van alle mogelijke werelden. Gottfried Wilhelm Leibniz in zijn tijd (Die beste aller möglichen Welten), vertaald door W. Hansen. Lees bij ons een fragment.

Alleen met grote verwondering kunnen we kijken naar het vruchtbare leven van Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716), een van de grootste denkers van de zeventiende eeuw en tijdgenoot van Newton en Huygens. Dag en nacht was hij bezig om in duizelingwekkend veel verschillende wetenschappen ontdekkingen te doen. Hij bedacht het integraalteken in de wiskunde (ʃ), hij experimenteerde met het binaire systeem (nullen en enen) dat de basis zou worden voor de computerwetenschappen, hij vertaalde Plato in het Latijn, hij vond een nieuw horloge uit, een onderzeeboot, hij bedacht een volksgezondheidsstelsel, straatverlichting, de kanalisatie van de Donau, verbetering van de cartografie, ontwikkelde een compleet filosofisch systeem, en schreef talloze brieven waarvan er 15.000 bewaard zijn gebleven. Daarnaast was hij adviseur van diverse vorsten, onder wie Peter de Grote van Rusland. Tijd voor een liefdesrelatie heeft hij nooit gehad – hij ging met ideeën naar bed en stond ermee op.

De grote Leibniz-kenner Michael Kempe kiest zeven belangrijke dagen uit het leven van deze intellectuele veelvraat en drapeert daar levendig de fascinerende ideeënwereld van Leibniz omheen. Een boek als een wervelwind.

 

Inleiding

Waarom bestaat er eigenlijk een wereld, en waarom deze? Niet slecht, zo’n begin. Door die vraag worden we midden in het ideeënlabyrint van Gottfried Wilhelm Leibniz gekatapulteerd. Onder het eindeloze aantal mogelijke werelden is er één de beste, zo luidt het antwoord van Leibniz, anders zou God niet besloten hebben überhaupt een wereld te scheppen. En als er een betere dan deze zou bestaan, dan had God die geschapen. Voor we het doorhebben, zitten we met die woorden in een wereld van onweerlegbare conclusies van het verstand en een rigoureuze rationaliteit, die niet alleen de mensen maar ook God lijkt te onderwerpen aan de ijzeren wetten van noodzakelijke waarheden. Zo over de wereld praten – dat is ons tegenwoordig vreemd. Enerzijds omdat op zijn laatst met de kantiaanse kritiek van de rede dergelijke uitspraken beschouwd worden als een ontoelaatbare overschrijding van de menselijke ‘ratio’. Maar anderzijds ook, omdat al lang niemand meer in staat is alle wetenschappen te overzien en tegelijkertijd op vele gebieden ervan iets uitmuntends te presteren. Met des te meer fascinatie kijken we terug op een tijd waarin zoiets nog mogelijk leek, en op personen die zoiets durfden te proberen. Een van hen was Leibniz, als universeel genie – volgens veler opvatting – misschien een van de laatste in zijn soort, en in elk geval vertegenwoordiger van een verloren tijd: de vroege Europese verlichting, die in de barok begonnen was, een tijd dus die staat voor rationeel optimisme en vooruitgangsgeloof, voor het vertrouwen dat de mensheid op basis van een rationele religie en gedreven door wetenschappelijke en technische verworvenheden op weg was naar een stralende toekomst. Tegenwoordig lijken een kritische blik op vooruitgang en groei, de secularisering en de sterke differentiatie van de wetenschappen het onmogelijk te maken om de gedachte- en ideeënwereld van de universele geleerde uit de tijd van de barok zonder meer te begrijpen.
Waarom dus een wereld, en dan ook nog uitgerekend deze? Het antwoord van Leibniz is tegenwoordig vooral bekend door het uit 1759 stammende verhaal Candide van Voltaire en is door dat verhaal nagenoeg geheel in de schaduw gesteld. Spreken over de beste van alle mogelijke werelden lijkt daarom alleen mogelijk als je Voltaires woorden bekritiseert en verwerpt, zelfs belachelijk maakt en bespot. Het is tegenwoordig trouwens een omstreden vraag of Voltaires kritiek op Leibniz terecht is. Om de wereld van Leibniz, zijn kijk op de dingen en de tijd die zijn wereldvisie heeft voortgebracht te begrijpen is het noodzakelijk terug te gaan naar de dagen vóór die kritiek werd geuit. Leibniz in het leven van alledag te ontmoeten en hem in zijn dagelijkse denken en scheppen te observeren belooft niet alleen een spannende reis naar een fascinerend verleden te worden. Het stelt ons ook in staat een dieper inzicht te krijgen in zijn filosofie, zijn wiskunde en zijn universeel wetenschappelijke activiteiten. Opeens lijkt Leibniz ons helemaal niet meer zo vreemd, in veel dingen kan hij ons zelfs eigenaardig vertrouwd lijken, want met veel van zijn vragen en problemen worstelen ook de mensen uit onze tijd nog. Lange krulpruiken en geklede jassen lijken dan geen manifestaties meer van karaktertrekken van een onbereikbare figuur uit een voorbije tijd. Ze ontpoppen zich nu eerder als uiterlijke omhulsels, niet veel meer. Als je ze wegdenkt, komt er een persoon tevoorschijn die verwantschap vertoont met het permanent communicerende en tegelijk in zichzelf teruggetrokken en geïsoleerde ik uit onze tijd.
Ongeluk en leed, mensen die elkaar kwellen, en dan ook nog eens vreselijke natuurrampen zoals de verwoestende aardbeving in Lissabon in 1755 – Voltaire laat Candide ontzet, bloedend en trillend bij zichzelf zeggen: ‘Indien dit de beste van de mogelijke werelden is, wat moeten de andere dan wel niet zijn?’ Leibniz bekijkt het probleem vanuit een andere invalshoek. Dat wat is, kunnen we achteraf niet meer veranderen, maar we kunnen wel proberen het bestaande te verbeteren. Leibniz beziet de wereld vanuit haar mogelijkheden. Niet alles wat mogelijk is, moet en kan ooit werkelijkheid worden. Maar althans iets ervan kan worden verwezenlijkt, misschien meer dan het vaak lijkt. Als alles in de wereld noodzakelijkerwijs zou gebeuren, dan kan de mens voor zijn handelen niet langer verantwoordelijk gesteld worden, er zou geen moraal en geen vrijheid zijn. Niet alleen God is vrij geweest om uit diverse mogelijke werelden te kiezen, ook en vooral de mens staat het vrij de wereld te veranderen en haar mede vorm te geven.
Lange tijd is die gedachtegang enkel geïnterpreteerd als abstracte en strikt rationalistische overdenking. Maar Leibniz was zeker niet, zoals vaak wordt beweerd, een ontoegankelijke rationalist, die voortdurend met zijn hoofd in de wolken liep en de ervaring verachtte. Hij stond veeleer met beide benen in de realiteit, in zijn geval de realiteit van de barokke vorstenstaat. Hij zocht niet alleen de steun van de machtigen voor zijn eerzuchtige plannen om de wereld te verbeteren, hij probeerde tegelijkertijd ook onafhankelijk van hen te zijn, hij wilde een vrije wetenschapper blijven. Vrijheid kan bij Leibniz concreet gelokaliseerd worden. Niet alleen verzonken aan zijn schrijftafel, ook op zijn reizen tussen de vorstenhoven waarbij hij in dienst was, doemt er voor hem een welkome ruimte op om zich te ontplooien. Bij zijn dienstreizen naar Braunschweig en Wolfenbüttel maakt hij bijvoorbeeld een tijdlang graag van de gelegenheid gebruik om een uitstapje te maken naar Ermsleben, een plaatsje ten zuiden van Halberstadt, om daar een paar dagen op bezoek te gaan bij dominee Friedrich Reimmann. Leibniz geniet van de ongedwongen uren. Hij eet met het gezin mee, stelt zich tevreden met wat de pot schaft en put zich uit in lange geleerde gesprekken in de werkkamer van Reimmann. Leibniz, schrijft Reimmann later, ‘heeft soms wel tot 12 of 1 uur in de nacht bij mij gezeten, hij praatte dan honderduit’.
Tot diep in de nacht bomen over God en de wereld, alsof het daarzonder geen ochtend zou worden. Maar ook Leibniz kan er niets aan veranderen dat elke dag ook een einde kent, voordat er een nieuwe begint. Hem in het dagelijkse leven volgen, hem op zeven dagen in verschillende levensfasen en op verschillende plekken observeren, biedt de kans zijn denken en handelen beter te begrijpen en de samenhang tussen ervaring en wereldbeschouwing scherper te zien. Op elk van die dagen kunnen we vanuit een ander perspectief naar Leibniz kijken, zoals ook zijn filosofie voortdurend vraagt om van standpunt te veranderen en een andere invalshoek te kiezen. Maar de hier geselecteerde dagen kunnen telkens slechts fragmenten tonen. Er zijn dingen die slechts heel even opflitsen. Maar daaruit blijkt dat het Leibniz steeds weer lukt ver van elkaar liggende wetenschappen met elkaar te verbinden. Daarbij moet zijn uitspraak dat alles met alles samenhangt soms als voorwendsel dienen om het brede spectrum van zijn studies, dat vaak verhindert dat hij iets afsluit, te verontschuldigen. Een universeel geleerde kan het zich gewoon niet permitteren een wetenschappelijk terrein te verwaarlozen. Je verbetert de dingen niet alleen in het groot, maar ook in het klein. Bijvoorbeeld door een spijker zo in te slaan dat hij bij een poging hem weer uit de muur of een plank te trekken in het hout vast komt te zitten – een soort kram dus, die Leibniz terloops uitvindt en die tegenwoordig onze wereld in het klein letterlijk bijeenhoudt.
Hoe concreet kan of mag een filosofie trouwens worden? Zonder koffie of chocola zou Leibniz, zoals we nog zullen zien, in elk geval de wereld amper als de best mogelijke hebben beschouwd. Hoe dan ook, het zijn juist de concrete voorbeelden die de visies van Leibniz aanschouwelijk maken. Zo had God bijvoorbeeld besloten leeuwen te scheppen, hoewel ze gevaarlijk voor de mens waren, want zonder leeuwen zou de wereld minder volmaakt zijn geweest. Verscheidenheid of diversiteit is al vóór Leibniz een aspect geweest waarbij de verder nogal droog en omslachtig argumenterende theologen van de late Spaanse scholastiek in de zeventiende eeuw verbazingwekkend concreet konden worden. Een wereld die bijvoorbeeld alleen maar uit vliegen bestaat komt volgens de Spaanse jezuïet Antonio Perez in geen geval in aanmerking, zelfs als God niet genoodzaakt was geweest de optimale wereld te scheppen. À propos de vlieg: die speelt in de filosofie van Leibniz dan wel geen grote, maar in elk geval wel een bescheiden rol. Ze duikt daarom ook in het onderhavige boek af en toe op: aanvankelijk fictief zoemt ze er weer vandoor en duikt nu en dan plotseling op (nu als object van Leibniz’ denken) – als een soort metafysisch alter ego van Leibniz.
Leibniz heeft een hardnekkige onbekommerdheid gemeen met vliegen. Ook hij laat zich niet afwimpelen, verstoort opdringerig de rust van machtige vorsten om hen te winnen voor zijn vooruitgangsplannen. Omgekeerd laat Leibniz zich nooit lang van zijn schrijven afhouden door de zoemende zeurpietjes. Het is toch al amper te begrijpen dat iemand die elke aanleiding aangrijpt en meteen op elke prikkel ingaat, niets uitstelt en alles in één keer wil doen, tegelijkertijd in staat is zich overal en in elke situatie op het lezen en schrijven te concentreren. Geen lawaai, geen stank, geen kuil in de weg tijdens een rit met een koets, geen leed kan hem ervan weerhouden het ene vel papier na het andere te vullen met letters, getallen en tekeningen. Grafomanie in alle rust. Leibniz lijkt ’s ochtends schrijvend op te staan en ’s avonds schrijvend naar bed te gaan. En daardoor hoopt de ene stapel papier na de andere zich op, enorme bergen, vellen papier van uiteenlopende grootte en piepkleine snippers. Leibniz heeft een papiergebergte van ongeveer 100.000 vellen nagelaten vol ontwerpen, notities en brieven. Het grootste deel ervan wordt bewaard in de Gottfried Wilhelm Leibniz Bibliothek / Niedersächsische Landesbibliothek in Hannover. Leibniz heeft met zo’n 1300 mensen gecorrespondeerd. De brieven van en aan Leibniz behoren sinds 2007 tot het werelderfgoed van de Unesco, en het zal waarschijnlijk nog decennia duren voordat de door twee universiteiten uitgevoerde historisch-kritische Leibniz-Edition al het materiaal gepubliceerd heeft. Geen vlieggewicht dus onder de intellectuele geesten uit de wereldgeschiedenis.
Als we Leibniz op zijn reizen, aan zijn schrijftafel te midden van zijn manuscripten, tijdens zijn briefwisseling met geleerden uit heel Europa of in gesprek met vorsten en vorstinnen bezig zien, dan wordt meteen duidelijk dat zijn instelling steeds optimistisch is. Maar dat optimisme draagt een geheel eigen karakter, waardoor het zich onderscheidt van de dweperige vooruitgangseuforie van de late achttiende eeuw. Soms doemt er vanachter dat optimisme een zekere zwaarmoedigheid op. Hij schrijft ergens dat hij vaak met verdriet denkt aan alle kwalen waaraan wij mensen onderworpen zijn: de kortstondigheid van ons leven, de ijdelheid, de ziektes en uiteindelijk de dood, die onze prestaties en inspanningen dreigt te verwoesten: ‘Deze overpeinzingen stemmen me melancholiek.’ De hoop dat de wereld vooruit zal gaan lijkt bijgevolg voor een deel voort te komen uit de zorg dat dit, als het slecht verloopt, misschien ook niet zou kunnen gebeuren.
Zonder eigen inspanning gaat het in elk geval niet. De wereld van Leibniz is alleen maar de best mogelijke, omdat daarin tegelijk ook de mogelijkheid van de mens is verondersteld om het beste na te streven. De beste wereld steeds weer verwezenlijken wordt een permanente opgave – dagelijks werk in een wereld van voortdurende veranderingen. Als een kleine god staat iedere mens elke dag voor de uitdaging om uit de vele mogelijkheden de mogelijkheid te kiezen die werkelijkheid moet worden. Alle mogelijke werelden streven er volgens Leibniz naar om werkelijkheid te worden, maar er kan er maar één daadwerkelijk bestaan, terwijl alle andere in de ruimte van het louter mogelijke dienen te blijven. Voor Leibniz, die zijn ideeën vooral door middel van inkt en pen werkelijkheid laat worden, betekent het elke dag weer te beslissen wat hij op papier zet en tijdens het schrijven verder ontwikkelt. Vlak vóór het moment dat zijn pen de witte leegte van het papier beroert, liggen alle mogelijkheden in dezelfde mate open, maar op het ogenblik dat zijn pen het papier aanraakt, treedt één ervan de wereld in.

Vlieg

 

Copyright © 2022 S. Fischer Verlag GmbH
Copyright Nederlandse vertaling © 2023 W. Hansen

pro-mbooks1 : athenaeum