Leesfragment: Dag

10 november 2023 , door Michael Cunningham
|

14 november verschijnt na acht jaar het nieuwe boek van Michael Cunningham: Dag (Day), vertaald door Lucie van Rooijen en Inger Limburg. Lees nu een fragment en reserveer je boek!

Van de winnaar van de Pulitzerprijs en auteur van De uren: een zinderende nieuwe roman over een familie die het verstrijken van de tijd tracht te trotseren terwijl de wereld plots verandert.

5 april 2019. In een knus rijtjeshuis in Brooklyn wordt het schommelende huwelijk van Dan en Isabel in evenwicht gehouden door Isabels jongere broer Robbie. Robbie, de verloren ziel van de familie, die nog steeds op zolder woont; Robbie, die zich na de zoveelste gefaalde relatie verliest in het verzonnen leven van zijn online alter ego; Robbie, wiens naderende vertrek de familie dreigt op te breken.
5 april 2020. De wereld gaat in lockdown en het rijtjeshuis lijkt steeds meer op een gevangenis. De zesjarige Violet wil het gezin koste wat het kost beschermen, maar de elfjarige Nathan weigert zich aan de regels van zijn zusje te houden. Inmiddels communiceren Isabel en Dan alleen nog maar in boze zuchten en is de geliefde Robbie gestrand in IJsland, alleen in een hutje in de bergen met zijn gedachten en zijn geheime leven op Instagram.
5 april 2021. Nu het gevaar in de buitenwereld is geweken, moet de familie een nieuwe werkelijkheid onder ogen komen. Wat hebben ze geleerd? Wat hebben ze verloren? Maar vooral: hoe moeten ze nu verder?

Dag is een meesterlijke familiesaga over overlevingskracht en standvastigheid, over verlies en liefde en over hoe mensen die het dichtst bij je staan toch heel ver weg kunnen voelen.

Michael Cunningham (1952) is een van de grootste schrijvers van onze tijd. Hij werd wereldberoemd met zijn bestsellers Bloedverwanten, Huis aan het einde van de wereld, De uren, Stralende dagen en Bij het vallen van de avond. Voor De uren ontving hij zowel de Pulitzerprijs als de PEN/Faulkner Award. Het boek werd tevens verfilmd met onder anderen Meryl Streep en Nicole Kidman in de hoofdrollen.



 

5 april 2019
Ochtend

Op dit vroege uur verschijnt er op de East River een doorschijnend laagje, een helder staalgrijs vlies dat op de rivier lijkt te drijven terwijl het water van nachtelijk zwart overgaat in het troebele donkergroen van de naderende dag. De lichtjes van Brooklyn Bridge verbleken tegen de hemel. Een man trekt het stalen rolluik van zijn schoenmakerij omhoog. Een jonge vrouw met een paardenstaart jogt langs een wat oudere man die, gehuld in een zwart jurkje en legerkisten, eindelijk thuiskomt. Het licht dat her en der uit de ramen schijnt is precies even helder als de halve maan.
Isabel, die niet heeft geslapen, staat bij haar slaapkamerraam in een xxl t-shirt dat tot halverwege haar dijen komt. De joggende vrouw met de paardenstaart passeert de man in het jurkje op het moment dat die de sleutel in zijn slot steekt. De schoenmaker treft voorbereidingen om zijn winkel te openen. Waarom begint hij zo vroeg, wie laat er nou om vijf uur ’s ochtends zijn schoenen repareren?
De eerste aarzelende tekenen van het voorjaar dienen zich aan. Aan de boom voor Isabels huis (een zilveresdoorn, ‘grillig’ en met een ‘oppervlakkig wortelstelsel’, aldus Google) zijn harde, kleine knoppen verschenen waaruit straks vijfvingerige bladeren zullen groeien die pas in het oog springen als een sterke windvlaag hun zilveren onderkant zichtbaar maakt. Aan de overkant staat een bos narcissen in een waterglas op de vensterbank. Het winterlicht, maandenlang zo zwak en verstild, lijkt tot leven te zijn gekomen, alsof de luchtmoleculen opnieuw zijn geactiveerd.
Volgens de kalender begint het voorjaar in Brooklyn al vroeg in april, maar de ware lente – met haar vleugjes groen, haar opkomende scheuten en stelen – zal nog weken op zich laten wachten. De knoppen aan de bomen zijn vooralsnog kleine, compacte knobbeltjes die rustig wachten tot ze kunnen openbarsten. Uit de narcissen aan de overkant valt alleen maar af te leiden dat ze te koop zijn bij de buurtbloemist, dat ze weer mondjesmaat worden aangevoerd van god mag weten waar.
Isabel draait zich om en kijkt naar Daniel, die nog diep in slaap is en zwaar ademt; met zijn opengezakte mond en witblonde haar dat oplicht in de schemerige kamer lijkt hij wel een kind, voor zover dat mogelijk is bij een man van veertig.
Stel je voor dat je zo kunt slapen. Isabel benijdt Daniel om dat talent, maar is er ook dankbaar voor. In de uren dat Daniel en de kinderen slapen kan zij – die meestal niet verder komt dan een vluchtige, door dromen verstoorde poging tot slapen – zich alleen wanen in huis, verzonken in haar eigen visioen van nachtelijke eenzaamheid, dat uitsluitend wordt gemarkeerd door de groene ledcijfers op de keukenklok.
Als ze zich weer omdraait naar het raam, ziet ze de uil. Eerst lijkt hij een uitstulping van de boomtak waarop hij zit. Zijn veren hebben vrijwel precies dezelfde kleur als de schimmige, grijsbruin geschakeerde bast. Isabel zou hem misschien niet eens hebben gezien als hij niet zulke opvallende ogen had gehad, twee zwart-met-gouden schijven niet groter dan een muntje, fel en alert, volstrekt onmenselijk. Heel even lijkt het alsof de boom dit moment heeft uitgekozen om Isabel te laten weten dat hij over een bewustzijn beschikt en waakzaam is. Eerst lijkt het of het uiltje, dat niet groter is dan een tuinhandschoen, naar Isabel kijkt, maar als Isabel haar blik scherpstelt op de zijne, ziet ze dat hij eigenlijk niet echt naar haar kijkt, maar alleen zo’n beetje in haar richting, naar de kamer waar ze in staat – naar het nachtkastje met de lamp die niet aan is en de Atlantic van vorige maand, naar de muur daarachter met de ingelijste foto van de kinderen, een zwart-witportret waarop ze onrustbarend onschuldige, dociele versies van zichzelf zijn. De uil richt zijn opengesperde, katachtige ogen op alles aan Isabels kant van het glas en lijkt geen onderscheid te maken tussen Isabel en de lamp en de foto; hij weet niet dat zij leeft en de rest niet, of het kan hem niet schelen. Een paar seconden kijken de uil en zij elkaar recht en roerloos aan, dan vliegt de uil weg, zo moeiteloos dat het lijkt alsof hij niet met zijn vleugels slaat, maar zich overgeeft aan het vliegen. Met een steile curve verdwijnt hij. Het is alsof hij zich terugtrekt, alsof zijn aanwezigheid in de boom voor het raam een vergissing was, een onbedoelde maas in het weefsel van het mogelijke, snel en efficiënt hersteld. Nu al lijkt de uil een droombeeld van Isabel, wat niet zo verwonderlijk is; vannacht heeft ze immers helemaal niet geslapen (meestal lukken een paar uurtjes nog wel), terwijl haar de moeilijkheden van een nieuwe dag wachten (Robbie heeft nog steeds geen nieuw huis gevonden, Derrick vindt vast nog steeds dat ze de shoot over moeten doen) en ze zich straks weer volledig in de strijd moet werpen, zich van haar meest overtuigende kant moet laten zien, als iemand die alles kan wat er van haar wordt verwacht.
De uil is verdwenen. De jogger is doorgejogd. De man in de jurk is naar binnen gegaan. Alleen de schoenmaker is er nog, hij heeft de tl-lamp in de winkel aangedaan – het schijnsel komt niet verder dan de etalageruit, verspreidt zich niet over straat. Isabel heeft geen idee of de schoenmaker, met wie ze nog nooit een woord heeft gewisseld (ze laat haar schoenen in de stad repareren), zo vroeg opengaat om slepende echtelijke strubbelingen te ontvluchten of dat hij gewoon graag terug wil naar zijn rechthoek van licht omdat hij het leuk vindt om het blauwe neonbordje met het opschrift schoenenhospitaal aan te doen (eigenlijk zou Isabel altijd met haar kapotte schoenen naar hem toe moeten gaan, al was het maar omdat hij zijn winkel ziet als een hospitaal voor schoenen) en op de knop te drukken van de één meter hoge pop in de etalage, een door de zon gebleekte… vos, wasbeer? …die aan een werkbank zit en zijn hamertje op en neer beweegt, wat, nu de schoenmaker hem weer heeft aangezet, nu het woord schoenenhospitaal gasvlamblauw oplicht en het dier zijn werk heeft hervat, kan dienen als startschot van de dag.

 

Als Wolfe echt bestond, zou hij de ongrijpbare figuur zijn om wie het verhaal draait. Hij zou de gangmaker op het feest zijn, omringd door vrienden zodat jij niet met hem kunt praten, de sportief ogende onbekende van wie je een glimp opvangt als hij de metro uit komt zetten, de prins die met zijn kus alles goed kan maken, als hij je tenminste kan vinden, bewusteloos in je glazen kist, diep in het bos.
Wolfes 3407 volgers hebben allemaal ongeveer hetzelfde beeld van hem. Hij is zo iemand die niet alleen krijgt wat hij wil, maar ook wil wat hij krijgt. Wolfes volgers liken zijn kroniek van zijn dagelijkse bezigheden. Ze liken zijn donkerbruine stoppels, zijn onconventioneel mooie gezicht. Hij is bijzonder en bereikbaar tegelijk, een gewone vent met het geluid net ietsje harder en het licht op volle sterkte. Hij is de aantrekkelijke man die woord houdt, die blijft, die dat ene in jou herkent, datgene… wat jou jou maakt en wat anderen lijkt te ontgaan of waar ze na verloop van tijd hun belangstelling voor verliezen.
Wolfe is gefascineerd door jouw betoverende persoonlijkheid. Hij is een jaar of dertig. Hij is toe aan een vaste relatie. Hij hoeft niet de knapste van alle aanwezigen te zijn, maar kan het ook niet helpen dat hij meestal de onweerstaanbaarste is. Hij heeft een sterke uitstraling. En toch is alle ijdelheid hem vreemd. Op dit moment is hij begerenswaardig – hij bencht 90 kilo, is zich er niet van bewust hoe fraai de waterdruppeltjes aan zijn krullen hangen als hij de douche uit stapt, heeft geen oog voor de jongens in de kleedkamer die wel oog hebben voor zijn borst- en buikspieren – en hij treurt niet bij voorbaat over de toekomst, waarin hij bijziend is, en een paar kilo te zwaar, een goede dokter die trouw voor zijn patiënten zorgt en al uitkijkt naar de avond, met jou en niemand anders, want meer wil hij niet, meer hoeft hij niet.
Zijn volgers liken dat hij bijna gediplomeerd kinderarts is en dat hij in een kliniek voor onverzekerden werkt. Ze liken dat hij in Brooklyn woont met zijn huisgenote Lyla, en met Arlette, hun pas geadopteerde hond, een kruising tussen een beagle en iets ondefinieerbaars. Ze liken de suggestie dat hij een paar relaties heeft gehad die nergens op uit liepen en dat hij nu wacht tot hij verliefd wordt, maar geen haast heeft. Hij straalt een onbekommerde maagdelijkheid uit, ondanks alle bedden die hij heeft beslapen. Het blijft gissen hoeveel van zijn volgers verliefd op hem zijn, hoeveel van hen overtuigd zijn dat, mochten ze elkaar tegenkomen, zij degene blijken te zijn op wie Wolfe zo geduldig heeft gewacht.
Dat is allemaal te lastig om over na te denken op de vroege ochtend, zeker nu Robbie nog meer dan tien geschiedenisopstellen van zijn achtstegroepers moet lezen over de reactie van de inheemse bevolking op Columbus toen die kwam aanvaren.
Terwijl Robbie nadenkt over Wolfes eerste post van de dag, zet hij koffie en neemt zijn antistresspillen, en dan blijft hij, om even tot zichzelf te komen, stilstaan onder het vierkante stukje langzaam opklarende grijze lucht dat te zien is door het dakraam van de keuken, een in elkaar geflanste toevoeging van een eerdere bewoner. Het raam laat wel meer licht toe in het zolderappartement, maar het lekt ook, ondanks de vele pogingen het waterdicht te maken. Ook nu hangt er weer een trillend druppeltje water aan de linker benedenhoek, net zo helder als de lucht. Dauw, condens of wat het ook mag wezen. Het heeft in geen weken geregend.

[…]

 

© 2023 Michael Cunningham
© 2023 Nederlandse vertaling Uitgeverij Prometheus en Lucie van Rooijen en Inger Limburg

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum