Leesfragment: Cholerastad

01 februari 2023 , door Atte Jongstra
|

Nu op de longlist van de Libris Literatuurprijs 2023: Atte Jongstra’s roman Cholerastad. Lees bij ons een fragment!

Amsterdam van rond 1850 stikt in zijn eigen vuil. De kaden zijn vervallen, de grachten vormen een open riool, de stank is er niet te harden. Tot overmaat van ramp rukt vanuit India (of is het China?) de cholera op naar de stad. Niemand weet het fijne van de cholera. Is het besmettleijk? Helpt quarantaine? Is vaccinatie met chloor een goed idee? Een pandemie dreigt, twee helden richten de Eerste Amsterdamse Cholera-subcommissie op. In de paniek die uitbreekt als de ziekte alom slachtoffers maakt, raken beiden betrokken in een schandaal rond een zwendelaar met mondkapjes. En hoe staat het met de liefde in tijden van de cholera?

Cholerastad is een hoogst eigentijdse, historische roman over de ontregeling van de mens in besmettelijke tijden. Atte Jongstra, die zich voor deze roman liet inspireren door Flauberts grote onvoltooide roman Bouvard en Pécuchet, verweefde tal van authentieke 19e-eeuwse krantenknipsels in het verhaal.

N.B. Lees ook fragmenten uit Het fluïde tijdperk, Aan open zeeWorstKristalman en De heldeninspecteur.

 

Rood water

1 Plaatsbepaling

De laatste schuine stralen van de zinkend ongezonken, zinderende zon spreidden die avond een toverig waas van wemelend goud over de stad uit... Stop! Bij de feiten blijven.

De volgende ochtend heerste opnieuw een temperatuur van 33 graden Celsius, de gracht lag er gloeiend bij. Aan die gracht stond het huis van N.N. Boevers, stadsarchivaris. Het was geen breed water, de gracht was genoemd naar een wintergroene struik met bladeren, die men toevoegt aan de stoofpot – laurier. Het was in het deel van de stad dat men ‘democratisch’ mocht noemen, al had Boevers dus water voor zijn huis, wat niet iedereen in de Jordaan kon beweren. Ook in deze buurt breidden de sloppen zich zienderogen uit, en dat waren nog doorgangen. Begin en einde open, er waaide een windje door. Een ‘gang’ liep dood. Dit was het ware achterwerk. Verstoken van licht, ruïneus voor wie er woonde: werkers, lijders, luitjes die beide kwaliteiten combineerden. Geen kwaad woord over hen. Ook zij waren mensen die men groette op straat.

Boevers noemde zijn gracht weleens ‘Makelaarsgracht’. Er woonden maar liefst vier heren met dit beroep. Nienhuijs op no 4, Schouten op no 82, dan had je Schutte nog, en Bekking. Nuchtere vastgoedlieden, de een zich iets wijdbeenser voortbewegend dan de ander. Niemand loopt gelijk – Boevers was een voetganger, dan let je op die dingen. Oók op de Lauriergracht woonden meester-timmerlieden. Meijer (die ook in huizen deed), Verhagen op no 36 en op no 18 Abrahams. Schumacher (no 6) was meester-metselaar, zijn vrouw was onlangs ernstig ziek geweest. Jansen verderop was meestersmid, specialist in brandwaarborgkasten. De Lauriergracht beroemde zich verder op een notaris, Schrijver op no 71. Schut van der Linde bij de Prinsengracht was commissionair in tabak. Dan had je Lourens op no 63, de uitvinder. Hij adverteerde nog onlangs met zijn nieuwste vinding: machinaal vervaardigde zilveren theelepels (twintig modellen). Op no 16 vond je de steentjesbakkerij van Sneck & Comp. Nog een buurman van enig aanzien: heel. en vroedmeester Verboon (de jongere). Johannes Trampen deed in uitgelezen wijnen en binnenlands gedestilleerd, er was een zaak in kachelkolen, het pand op de hoek met de Konijnenstraat huisvestte een priveonderwijzersechtpaar in de Franse taal. Op Lauriergracht 3 zat een houthandel, een paar panden verder had Fleischhauer niet lang geleden zijn Spiegelpaleis geopend. Je kon er alles krijgen, korsetten tot en met Tiroler waren. En glas, veel glas: een zaak van modern doorzicht en reflectie. Als tegenhanger kon Boevers de suikerfabriek van Beuker & Hulshoff noteren, die een groot deel van het terrein tussen Laurierstraat en Lauriergracht bestreek. Men zuiverde er runderbloed voor de suikerraffinage, met bloedstank en onzindelijkheid in zowel opslag als werkplaats. Uit de hoge schoorsteen kwam een vuilgele rook die neersloeg op alle behuizing, van de nette grachtenpanden tot alles dat we eerder ‘achterwerk’ noemden, woningen in diverse graad van achterstallig onderhoud, vele eigenlijk onbewoonbaar, maar in alle hoeken en gaten vol met volk en kroost.

Uit: Atte Jongstra, Cholerastad

Uit: Atte Jongstra, Cholerastad

Uit: Atte Jongstra, Cholerastad

Uit: Atte Jongstra, Cholerastad

Burgerschap > Lauriergracht oneven

Iedereen en alles nu genoemd? Vanzelfsprekend niet . de uitgebreide lijst die Boevers samenstelde lag op het archief, bij aanvraag ter inzage. Hij had zich beperkt tot de grachtbewoners, de rest, daar was geen beginnen aan. Het was intussen een document dat de archivaris met recht ‘historisch’ noemde. Sommigen waren alweer verhuisd sinds hij alle nummers met bewoners had gevuld en zijn lijst burgerschap > lauriergracht had gedeponeerd. Nooit staat de tijd eens stil. Op de valreep had hij het katholieke weeshuis kunnen corrigeren, en vervangen door ‘Kazerne Infanterie, 8ste Regiment’, gehuisvest achter een imposante gesloten gevelwand. Nog steeds een somber aantal meters. De werkelijkheid getrouw had Boevers ook zijn eigen naam tussen al die buurtbewoning opgenomen. Een hoofd archief misstond beslist niet in dit rijtje. Al die namen bij elkaar vormden het gezicht van de Lauriergracht, tot en met de kruier aan de eerste dwarsstraat. Wie de gracht ten slotte onderscheidde van andere Amsterdamse waterwegen, was Borchers, meester-kok. Hij bezorgde sinds kort aan huis. Boevers bestelde zijn diensten als Marie eens per maand naar haar familie was. Zindelijke spijzen, alom aanbevolen.

Uit: Atte Jongstra, Cholerastad

Burgerschap > Inwendig

Uit: Atte Jongstra, Cholerastad

Burgerschap > Gestelverzwakking

Uit: Atte Jongstra, Cholerastad

Burgerschap > Kleine huisdieren

2   De huishoudster

Op die ene Lauriergracht kon men Boevers zien bij vertrek en terugkeer van de wandeling, op weg naar, of komende van het archief. Bij weergesteldheden zo hoog op Celsius’ ladder is men geneigd zich luchtiger te kleden dan gewoonlijk. Het Handelsblad van de vorige dag had geschreven dat in de zwemschool annex badinrichting op de Westerdoksdijk niet minder dan 740 abonnees te water waren, het getal losse bezoekers niet meegerekend. Zwemmen doet men nu eenmaal schaars gekleed, maar nog stond er in de krant van dezelfde dag een brief van iemand van onbesproken eerbaarheid, aangestoten door gezakte breiwolbadkostuums. Boevers passeerde daar weleens; tot nog toe had hij geen bezwaarlijkheden vastgesteld, maar hij had zijn bedenkingen. ‘Wassen is goed, baden is beter, zwemmen best’ was de leus. Hij stelde zich echter al die 740 en méér fysieken in de noodzakelijk beperkte ruimte van een bassin voor. Hoe fris begaf men zich te water? Reeds gewassen of gebaad? Waarschijnlijk gebruikte heel dat volk het zwemwater als Week. en wasinrichting. Dan was er nog de zorg in verband met de rij privaten. Men kon daarin plaatsnemen, ruimte genoeg, per hok was er plaats voor twee. Om dat laatste ging het, een kwestie van gelijkheid en broederschap misschien, maar dan van de Franse slag en ongemakkelijk. Men zit immers niet graag zij aan zij als men naast zich lozen hoort, en knetteren. Misschien had de zwemmende mens er geen moeite mee, maar een zwembadzwemmer was Boevers alleen al daarom niet. Wassen en baden als het daarvoor weer eens tijd was, dat was ruim voldoende.

Uit: Atte Jongstra, Cholerastad

Hygiëne > Week– en wasinrichtingen

Eerbaarheid werd op prijs gesteld, ook op de Lauriergracht. Een enkele misstap zag men door de vingers, mits het zonder al te veel gerucht geschiedde – een fout maakt iedereen. Een respectabel hoofddeksel hield het hoofd er echter bij. Alleen: bij bloedheet zomerweer is het bedekte schedeldak niet aangenaam. Blootshoofds dan maar? Boevers las eens een artikel in de Javabode. Van maanden her, de mail uit Indië kwam niet sneller, maar het stuk was er niet minder om. De krant schreef over zonneschermen die in Soerakarta door iedereen werden meegedragen, ook bij regen of bewolking. Elke functie, elke rang daarginds had zijn eigen scherm. Eindeloos veel varianten. Er bestond een gids voor dit parasollendoolhof, met uitleg van wie recht heeft op het dragen van welk scherm. Zo gek moesten we het in onze stad natuurlijk niet maken, vond Boevers, al zou hij graag zo’n gids bezitten. Zelf had hij geen parasol; hij ging ongeacht zomer of winter gekleed als heer, en nooit zonder zijn hoed – een hoog model, met kastoor overtrokken. Wie hem zocht, die kon hem onderscheiden; hij was geen Nurks, er kon altijd wel een woordje af bij hem.

[…]

 

Copyright © 2022 Atte Jongstra

pro-mbooks1 : athenaeum