Leesfragment: Boswachters/Forest Guardians

22 juni 2023 , door Ursula Neubauer & Frans W. Saris
|

Zaterdag 1 juli vanaf 16.00 wordt Boswachters/Forest Guardians door Ursula Neubauer & Frans W. Saris gepresenteerd bij Athenaeum Boekhandel Spui, met Raoul de Jong en Cynthia McLeod. Lees vandaag twee korte stukken van Frans W. Saris.

Wij bevinden ons in een wereldwijde crisis; op straffe van uitsterven zullen mensen moeten leren niet van maar in symbiose met de natuur en andere mensen te leven, zoals in de Hof van Eden. Volgens de Bijbel zijn Adam en Eva uit het paradijs verdreven. Kunnen wij mensen terugkeren naar het paradijs? Zonder pardon eten wij van de boom van het leven, van de boom van goed en kwaad. Kaïn en Abel voeren een strijd op leven en dood. Leert de Bijbel dat het ons niet gegeven is terug te keren naar het paradijs? De Surinaamse Marrons geven ons hoop. Vier eeuwen geleden vluchtten zij uit de plantages de bossen in. Daar hebben ze van de inheemsen geleerd hoe te overleven in het regenwoud. Terwijl de kolonisten hun omgeving vernietigden, inmiddels een proces van mondiale proporties, leven de Marrons al honderden jaren in harmonie met de natuur, de bomen, de planten en dieren van het bos.

In de kunstresidentie ArtCeB in Botopasi, een Saramaccaans dorpje van tweehonderd zielen aan de Surinamerivier, maakten beeldend kunstenaar Ursula Neubauer en natuurkundige en essayist Frans W. Saris kennis met ‘chaos en levenskracht’ van het regenwoud. Hun tweetalig kunstboek Boswachters/Forest Guardians is ook een oproep:

‘Laten we bij het 150-jarig jubileum van afschaffing van de slavernij niet alleen Suriname onze excuses aanbieden, laten we ook de Saramaccanen betalen voor het behoud van het regenwoud, opdat het onze extra CO2-emissies na 2025 uit de atmosfeer haalt – terwijl wij ons inspannen die alsnog terug te dringen.’

 

Korjaal

De hoge boeg en de eerste meters van onze smalle, lichtblauwe, vijftien meter lange houten korjaal zijn gevuld met koffers, tassen, dozen, plastic zakken, stoelen, tafels, gordijnen, lampen, brood, fruit en groenten, alles onder een groot zwart zeil tegen opspattend water. Daarachter zitten wij op verveloze houten bankjes met rugleuningen van een meter breed. Eerst een enorme zwarte vrouw, spaarzaam gekleed, een handdoek over haar hoofd, dan een prachtig jong zwart gezin, de moeder in een strak blauwgeruit jurkje, op schoot een nieuwsgierig omkijkende tweeling met versierde pijpekrulletjes, de oudste zoon ernaast, op het bankje voor ons de jonge vader, ook blauwgeruit met rode bloemen onder een zwarte baseballpet, samen met zijn jongste zoon, die voortdurend onder de bank richting zijn moeder kruipt. Ursula en ik zien er niet uit met onze witte zonnecreme-gezichten, zij met een doek om haar hoofd, ik onder een knaloranje hoed. Achter ons zitten twee jonge dames, luid in gesprek, de ene duidelijk Engels, de andere Nederlands, daarachter hun gastheer en die van ons, en ten slotte de stuurman met de brullende buitenboordmotor. Het is kwart over een, de zon brandt op onze huid, de stuwende kracht van de boot maakt een stevige wind en ook het opspattende water van de rivier geeft verkoeling. Van zo’n tocht op de brede Surinamerivier, meanderend door het regenwoud, droom ik al jaren.
Als slapende nijlpaarden liggen overal om ons heen enorme ronde ruggen van rotsen, waar de stuurman behendig omheen manoeuvreert, tot we onderaan een kolkende stroomversnelling komen; nergens is vlak water als doorgang te bekennen. Onze boeg wordt precies tussen twee rotsen gezet, de buitenboordmotor gaat op volle kracht; zo snijden we tegen het water omhoog. Als de boot over zijn volle lengte bijna bovenaan de stroomversnelling is en voldoende vaart heeft, kiept de stuurman de motor omhoog zodat de schroef niet stuk slaat op de rotsrand. Als ook het achterschip boven is, gaat de motor weer snel het water in om te voorkomen dat we van de stroomversnelling naar beneden storten. Een staaltje stuurmanskunst dat tijdens deze tocht meerdere keren wordt opgevoerd.
Onderweg zien we slechts hier en daar een kleine nederzetting en enkele toeristenhutten zonder toeristen. Na twee uur varen leggen we aan bij een dorpje met wassende moeders en plassende kinderen. Niemand stapt uit of in, de stuurman loopt over de rand van zijn korjaal naar de boeg, pakt onder het zeil twee broden, legt die op het droge en voort gaan we weer. Dit tafereel herhaalt zich een paar keer. Soms komt ons een andere korjaal scherp door het water snijdend achterop of tegemoet, we zwaaien naar elkaar.
Na drie uur varen stoppen we bij wat de Medische Zendingspost heet, waar de vrouw op het eerste bankje eruit moet. De stuurman helpt haar en haalt onder het zeil ontelbaar veel dozen en plastic zakken vandaan, die hij op de kant zet en voort gaan we weer. Niet voor lang; onze billen en rug doen pijn, gelukkig voor ons zit het erop. Hier is Botopasi, de bagage wordt uitgeladen, ook groenten en fruit. De dames achter ons stappen ook uit.
Alleen het gezin voor ons, met onder het zeil wat lijkt op hun complete huisraad, gaat nog verder de rivier op. Als dit jonge gezin vanaf die grote stad eerst drie uur in de bus zit en dan nog eens drie à vier uur in een korjaal op de Surinamerivier door het regenwoud meandert, kunnen we dan zeggen dat het in harmonie leeft met de natuur? Of gaan ze op bezoek bij familie in de bush en hebben ze inkopen voor hen gedaan?

 

Onze lodge

Onze lodge is pas nieuwgebouwd in de compound van de familie Wens, even buiten het dorp, boven op een heuvel waar de wind verkoeling waait. We kijken uit op de binnenplaats. In het midden staat een enorme mango, daaronder een ronde tafel in het zand, links de witstenen bungalow van de familie. Hier woont Elizabeth, een van de twee vrouwen van Harry Wens, daarnaast is de grote vuur- en wasplaats onder een zinken dak, een zwarte watertank plus berghok, er staan familiehutten met witte zeilen over de strooien daken. Rechts van ons staat een houten huisje met een zinken dak en een gebeeldhouwde deur; hier wordt vader William Wens, 98 jaar oud, liefdevol verzorgd door zijn kinderen. Hoge mango’s, palmen en kalebassen omringen de compound, daar bovenuit steekt de mast die ons met de buitenwereld verbindt.
Onze lodge is van ruw, ongeschaafd rood hardhout met een groot zinken dak, een flinke slaapkamer met toilet en douche, een halfopen werkplaats met berging, een tafel van twee lange, uit één boom gezaagde planken naast elkaar op een statief. In het zand voor de werkplaats kruipt een grote groen-zwarte salamander regelmatig uit zijn holletje. Rondom de binnenplaats klinken onzichtbare cicaden, vogels en gedempte vrouwenstemmen. Af en toe steken familieleden in veelkleurige gewaden over, grote platte waskommen op het hoofd, omringd door kleine kinderen die ons met nieuwsgierige ogen vriendelijk groeten. We hoeven maar een smal paadje naar beneden te lopen, dan zijn we bij de zwem- en wasplaats in de rivier, waar altijd wel iemand staat te wassen of te vissen en kinderen op de rotsen en in het water spelen.
Nadat Harry Wens ons wegwijs heeft gemaakt, gaat hij zijn vader verzorgen, wassen en eten geven. Een uur later nodigt Harry ons uit kennis te maken met zijn vader. Het huisje is koel en ruikt buitengewoon fris, de luiken staan open. Vader William zit op een stoel naast zijn bed, een broodmagere, gebogen zwarte man met een vale leren huid, slechts gekleed in een lendendoek – mij doet hij onmiddellijk aan Mahatma Gandhi denken. Hij is blind en kan niet meer op z’n eigen benen staan. Harry noemt onze namen, ontroerd geven we vader William een hand.

 

© U. Neubauer & F.W. Saris 2023

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum