Leesfragment: Bij het ontstaan van de wereld

24 maart 2023 , door Drago Jančar
|

28 maart verschijnt Drago Jančars nieuwe roman Bij het ontstaan van de wereld (Ob nastanku sveta), uit het Sloveens vertaald door Roel Schuyt. Lees bij ons een fragment!

De grauwe oorlogstijd is net voorbij, het is lente en in de puber Danijel ontwaken nieuwe gevoelens wanneer de mooie jonge Lena zijn benedenbuurvrouw wordt. Hij kan zijn ogen niet van haar afhouden. Wie is zij? En wie zijn de twee mannen met wie ze een intieme relatie onderhoudt? Danijel wordt getuige van de allesoverheersende, destructieve kracht van liefde en jaloezie. Wanneer zijn vader opgenomen wordt en andere belangrijke mensen uit zijn leven zijn verdwenen, en ook Lena na een zomer vol stormachtige liefdesavonturen verdwijnt, weet Danijel dat alles draait om de liefde: ‘het grote verhaal van het leven, dat zich sinds het ontstaan van de wereld in ontelbare varianten afspeelt’.

Tegen de achtergrond van de Sloveense naoorlogse periode als deelrepubliek van het voormalige Joegoslavië, waarin de spanning tussen het katholicisme en het socialisme hoog opliep, speelt Drago Jančars Bij het ontstaan van de wereld – een verbeeldingsrijke roman over volwassen worden, de aard van de mens, schuldgevoel, passies en dromen.

N.B. Lees ook vertaler Roel Schuyt over Jančars En ook de liefde.

 

In het voorjaar nam een jonge vrouw haar intrek in de woning op de benedenverdieping van ons huis. Ze kwam langs de tuinen door onze straat aangelopen, met in elke hand een grote koffer en over haar schouder een tasje. De koffers moesten behoorlijk zwaar zijn, want ze bleef af en toe staan, zette ze op de grond, blies even uit en keek naar de voorgevels van de grote huizen in de lange straat. Dan haalde ze uit haar handtasje een papiertje, bekeek het huisnummer dat erop stond en liep weer verder.
Danijel had vlak daarvoor uit het raam gezien dat een trein langzaam het station binnenreed, waar de locomotief puffend tot stilstand kwam en zich korte tijd later sissend en kreunend, gehuld in een wolk van stoom weer in beweging zette. Het was een vredige zondagmorgen, ergens op een erf stond een man een kleed uit te kloppen en door de doffe slagen wolkte het stof op, zodat hij hard moest niezen.
Ze was met de ochtendtrein uit Karinthië aangekomen en liep nu vanaf de straat het erf op van ons huis, waarvan de rode voorgevel in de loop van de tijd was verbleekt en door de bombardementen scheuren vertoonde. Danijel rende naar het keukenraam. Er was niemand thuis, het was zondag, zijn moeder was waarschijnlijk naar de kerk, zijn vader was bij zijn vrienden en zat misschien al met hen in de kroeg en zijn broer was in dienst. Hij zag de vrouw, met krullend, donkerblond haar en daaronder een wit, kanten kraagje, ze stond op het erf te praten met een wat oudere man – de kameraad van het huisvestingsbureau, die voor de toewijzing van woonruimte verantwoordelijk was en de huur inde. Hij had zijn bril opgezet en bekeek aandachtig haar papieren. Daarna tilde hij een van de koffers op en liep samen met haar het huis in.
Na enige tijd was te horen hoe daar met meubels werd geschoven en daardoorheen kwamen de geluiden van radio’s in de andere woningen. De kameraad van het huisvestingsbureau hielp de jongedame om een paar kasten of een tafel te verplaatsen. Na een paar uur zag Danijel hoe de man naar buiten kwam en wegliep, hij hield zijn aktetas onder zijn arm geklemd en stak onder het lopen een sigaret op.
De nieuwe bewoonster bleef in haar eentje achter.

Haar komst was niet zo uitzonderlijk, vertelt Danijel. Er kwamen in die jaren wel meer mensen naar de stad om een woning te zoeken. De vroegere eigenaren van het rode huis waren eruit gezet, er waren een paar bewoners weggegaan en voor hen in de plaats waren andere gekomen. Ook zijn ouders waren nog maar een paar jaar geleden van de andere kant van de stad hierheen verhuisd, dat was toen zijn vader dankzij bemiddeling van de Strijdersbond wegens zijn verdiensten in de oorlog een betere woning kreeg toegewezen dan de vorige, die ergens in de oude binnenstad stond. Danijel kon zich die niet meer herinneren, daarvoor was hij nog te klein, en hij wist ook niet hoe hun nieuwe woning er in het begin uitzag. Door de bombardementen was ze ongetwijfeld zwaar beschadigd, waarschijnlijk waren alle ruiten gesneuveld en stonden er geen meubels meer.
Toen die jonge vrouw er kwam wonen, vertelt hij, was alles anders en veel beter: er zat weer glas in de ramen, er stonden nieuwe meubels, in de kelder lagen steenkolen, er stond een vat met zuurkool en achter een schot lag een berg aardappelen. Op het fornuis stonden pannen te pruttelen, het aprilzonnetje scheen en door de ramen die hier en daar openstonden, zweefde vanuit een radio een zwierige wals of een springerige polka naar buiten. Het rook naar gebakken uien, knoflook en aardappelen en op zondag naar gebraden vlees.
Haar komst in april was dus niet zo heel uitzonderlijk, maar de gebeurtenissen die in de zomer en de herfst volgden, zegt Danijel, waren zo heftig dat hij zich er volkomen door overweldigd voelde. Het was alsof er iets plaatsvond wat volledig bezit van je nam en waarvan je niet kon wegkijken, iets aangrijpends en onbekends, met een magische kracht, als een heuglijke gebeurtenis of een ernstige ziekte. Het nestelde zich in je hele wezen, liet je niet meer los en bepaalde de rest van je leven. Nog jaren later zag ik het in mijn dromen verschijnen als een wonderlijk dier, de ene keer aanhankelijk en aanhalig, de andere keer woest en wild, maar altijd schichtig en onberekenbaar.
Nu weet ik, zegt Danijel, dat het ging om het grote verhaal van het leven, dat zich sinds het ontstaan van de wereld in ontelbare varianten afspeelt. Soms treffen we daarvan een fragment aan in de vorm van een paar regels in de rubriek van een plaatselijke krant die gaat over wat er in de rechtszaal of op het politiebureau gebeurt. In dat najaar was de naam van die jonge vrouw daar ook te vinden. Het voorjaar, dat haar met zijn eerste warme windvlagen had meegebracht, was ruisend over de heuvels zuidwaarts getrokken en ook de hete zomer, vol enerverende gebeurtenissen, ging voorbij, eerst geleidelijk, maar daarna heel snel; hij smeet de deur achter zich dicht en liet ons achter onder een lage, bedekte hemel, opgesloten in de duisternis van de lange, vroeg invallende avonden. Alleen onze behaaglijke woningen scheidden ons als een veilig nestje van de wereld waarin de straten bedekt waren met natte sneeuw die door talloze voetstappen tot een natte smurrie was vertrapt. In onze knusse woningen, achter de gesloten ramen die beslagen waren door de damp die uit de pruttelende pannen op de fornuizen opsteeg, drongen radioberichten door over de Russen die reisden door de onbekende oneindigheid van de ruimte, waar zich ook het koninkrijk der hemelen uitstrekt. We zagen in een krant foto’s van het lanceerplatform met de Russische Vostok en mannen gekleed in iets wat eruitzag als een duikerspak met een helm, dat scafander wordt genoemd. De kranten kwamen doorweekt op de keukentafel of in de huiskamer terecht, net zo drijfnat als hun bezorgers, de koeriers die op hun fiets door een dicht gordijn van natte sneeuwvlokken onversaagd hun weg zochten om ons het nieuws uit de buitenwereld te brengen.
Op een van die donkere najaarsavonden verscheen in de krant ook de naam van Helena M. De kosmonauten stonden op de voorpagina en haar naam stond helemaal achterin, in de zogenaamde chronique scandaleuse, waarvan we de berichten nog spannender vonden dan de verhalen over de Russen die door het heelal reisden. Behalve haar naam zagen we ook die van Jožef D. en Ljubo S. Van de achternamen werden alleen de initialen vermeld, want om een of andere reden mogen personen die ergens van verdacht worden, maar van wie de schuld nog niet bewezen is, niet volledig bij naam en toenaam worden genoemd. Alsof de krantenlezers niet zouden weten om wie het ging. Ja, zegt Danijel, we wisten allemaal dat het om niemand anders kon gaan dan om de jonge mejuffrouw Helena, die dat voorjaar bij ons op de benedenverdieping was komen wonen. De mensen weten altijd alles over iedereen, dat is zo in elk dorp en in elke stad, in elke streek en in elk land, klein of groot.
Maar dat was in de herfst. Toen ze bij ons kwam wonen, was het lente.
Ik heb me altijd afgevraagd, vervolgt Danijel, waarom er in de Russische boeken die ik van professor Fabijan mocht lenen, stond dat de held van het verhaal met een rijtuig aankwam in een stad waarvan de naam niet genoemd werd. Bijvoorbeeld in N., de hoofdstad van het gouvernement NN. Misschien was het de bedoeling dat de lezers de personen in het boek en wat hun overkwam niet zouden herkennen, zodat niemand hen kon belasteren, vals medelijden met ze zou krijgen of ze gewoon zou uitlachen. Ik heb het altijd erg raar gevonden. Op een dag vroeg ik aan professor Fabijan: als de echte plaats waar iemand dode zielen kocht en verkocht genoemd zou worden, zou iemand hem dan in dat oneindig grote Rusland kunnen herkennen? Zou iemand er ooit achter komen wie dat was?
‘Misschien heb je gelijk,’ zei de professor, ‘want in ons kleine land kent iedereen elkaar, dus daarom vind je het zo vreemd. Maar denk eens aan een andere mogelijkheid: wilde de auteur op die manier niet duidelijk maken dat hij schreef over iets wat overal in zijn uitgestrekte land had kunnen gebeuren?’
En dat, zegt Danijel, is precies wat ik ook wil vertellen: wat zich in die maanden afspeelde, had overal in ons land kunnen gebeuren, zo leefden de mensen destijds en zulke dingen gebeurden er in de wereld die ik zag en die er nu niet meer is. Ik zou zelfs willen zeggen dat het altijd had kunnen gebeuren, dat er steeds weer zulke dingen plaatsvonden, mooi en gruwelijk tegelijk, net als in het oudtestamentische Gibea of aan het hof van koning David. Ik zou zelfs geneigd zijn, zegt Danijel, om net als die Russische schrijver aan het begin van mijn verhaal te vertellen dat alles plaatsvond in de onbekende stad M. in het Joegoslavische gouvernement S., ergens halverwege de twintigste eeuw, vanaf de lente tot de late herfst van een jaar niet lang na de oorlog. Een van de belangrijkste redenen waarom ik het zo zou willen vertellen is dat ik niet zeker weet of alles echt zo gebeurd is, ach, van sommige dingen zou ik bijna denken dat ze zich alleen in mijn hoofd hebben afgespeeld.
De vrouw met haar twee koffers was in het voorjaar met de ochtendtrein uit Karinthië aangekomen. Ze heette Helena. Maar dat lazen we pas dat najaar in de krant. Daar stond Helena M., maar voor ons was ze gewoon juffrouw Lena, zo had ze zich voorgesteld. Voor mij was ze een vriendelijke jongedame die koekjes bakte. Voor Pepi, dat wil zeggen voor Jožef D., was ze de geachte mejuffrouw Lena en niet lang daarna: mijn Lena.
Ze kwam uit een dorp in Karinthië en er werd gezegd dat ze vroeger achter een machine in een weverij had gewerkt. Later volgde ze een secretaresseopleiding en nog iets later kwam ze als een alleenstaande en aanvankelijk ook eenzame jonge vrouw bij ons te wonen.

[…]

 

Copyright © 2022 Drago Jančar
Copyright vertaling © 2023 Roel Schuyt / Em. Querido’s Uitgeverij bv, Weteringschans 259 1017 XJ Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum