Leesfragment: Beton

19 juni 2023 , door Thomas Bernhard
|

Ria van Hengel is genomineerd voor de Filter Vertaalprijs 2023 voor Thomas Bernhards Beton (Beton). Lees bij ons de eerste pagina’s.

In plaats van het musicologische boek dat hij eigenlijk wil schrijven produceert Rudolph dit duistere en groteske verslag van kleine ellende en grote verschrikkingen, die bijna tot in het oneindige worden gedetailleerd en gerepeteerd. We lezen over zijn zus die hij aantrekt en afstoot, zijn huis dat hij haat, zijn ziekte die hij zorgvuldig koestert, zijn tien jaar durende poging om de perfecte openingszin te schrijven en zijn ontsnapping naar het eiland Mallorca, dat de plek blijkt te zijn van het zeer reële horrorverhaal van iemand anders en dat hem uiteindelijk geen bevrijding brengt.

Beton is een somber en hilarisch relaas van uitstelgedrag en mislukking: Thomas Bernhard op zijn best.

N.B. Lees ook de vertalerstoelichtingen van Ria van Hengel over Goethe, Nietzsche, Sebald en Jan Wagner

 

Van maart tot december, schrijft Rudolf, terwijl ik, wat in dit verband gezegd moet zijn, grote hoeveelheden prednisolon moest slikken om mijn voor de derde keer acuut geworden morbus boeck te bestrijden, had ik alle mogelijke boeken en geschriften van en over Mendelssohn Bartholdy verzameld, alle mogelijke en onmogelijke bibliotheken bezocht om mijn lievelingscomponist en zijn werk grondig te leren kennen en om, dat was de eis die ik mezelf stelde, met de hartstochtelijke ernst die past bij een onderneming als het schrijven van een omvangrijk wetenschappelijk onberispelijk werk, waar ik eigenlijk al de hele voorafgaande winter vreselijk tegen op had gezien, al die boeken en geschriften uiterst zorgvuldig te bestuderen en om pas daarna, eindelijk, na dat grondige, het onderwerp recht doende onderzoek, exact op zevenentwintig januari om vier uur ’s morgens aan dat volgens mij alle tot dan toe door mij opgeschreven gepubliceerde en ongepubliceerde werken betreffende de zogenaamde musicologie ver achter en onder zich latende, al tien jaar lang geplande maar steeds weer niet tot stand gekomen boek te kunnen beginnen na het op de zesentwintigste bepaalde vertrek van mijn zuster, wier wekenlange aanwezigheid in Peiskam zelfs de miniemste gedachte aan het entameren van mijn boek over Mendelssohn Bartholdy al in de kiem had gesmoord. Op de avond van de zesentwintigste, toen mijn zuster echt en eindelijk was vertrokken, met alle uit haar ziekelijke heerszucht en uit het haar vooral haarzelf verterende maar haar anderzijds dag in dag uit nieuw leven inblazende wantrouwen jegens alles en in de eerste plaats jegens mij resulterende verschrikkelijkheden, had ik een paar keer opgelucht door het huis gelopen om het eens goed te luchten en was ik ten slotte, gezien het feit dat het de volgende morgen al de zevenentwintigste zou zijn, begonnen alles voor mijn voornemen klaar te leggen, de boeken, de geschriften, de bergen aantekeningen en de papieren, alles op mijn schrijftafel exact te onderwerpen aan de wetten die altijd de voorwaarde zijn geweest voor het beginnen aan een nieuw werk. We moeten alleen zijn en door iedereen verlaten als we aan een geesteswerk willen beginnen! Zoals te verwachten viel, kon ik na de voorbereidingen, die meer dan vijf uur, van halfnegen ’s avonds tot halftwee ’s morgens, hadden gevergd, de rest van de nacht niet slapen, ik werd voortdurend met name gekweld door de gedachte dat mijn zuster om een of andere reden terug zou kunnen komen en mijn plan zou verijdelen, in haar toestand was ze tot alles in staat, de kleinste gebeurtenis, de geringste storing, zei ik tegen mezelf, en ze breekt haar terugreis af en keert om en staat weer voor mijn neus, het is niet voor het eerst dat ik haar naar de trein naar Wenen had gebracht en voor maanden afscheid had genomen en twee of drie uur later was ze weer in mijn huis om te blijven zolang het haar beliefde. Wakker liggend luisterde ik de hele tijd of ze niet voor de deur stond, afwisselend luisterde ik of mijn zuster voor de deur stond en dacht ik aan mijn boek, vooral aan hoe ik aan dat boek zou beginnen, wat de eerste zin van dat boek zou zijn, want ik wist nog altijd niet hoe die eerste zin moest luiden en als ik niet weet hoe de eerste zin luidt, dan kan ik niet aan een boek beginnen, en dus lag ik al die tijd gekweld te luisteren of mijn zuster soms was teruggekomen en na te denken over wat voor een eerste zin ik over Mendelssohn Bartholdy moest schrijven, telkens weer luisterde ik wanhopig en telkens weer dacht ik na over de eerste zin van mijn boek over Mendelssohn, even wanhopig. Bijna twee uur dacht ik tegelijk na over de eerste zin van mijn boek over Mendelssohn en luisterde ik of mijn zuster soms was teruggekomen om het werken aan mijn boek over Mendelssohn, nog voordat ik er überhaupt aan was begonnen, te verijdelen. Maar uiteindelijk moest ik toch van uitputting, omdat ik steeds intensiever luisterde of mijn zuster misschien weer was teruggekomen, tegelijk denkend dat ze, als ze inderdaad terugkwam, het werken aan mijn boek over Mendelssohn Bartholdy zonder mankeren zou verijdelen en bovendien hoe de eerste zin van mijn boek over Mendelssohn moest luiden, in slaap zijn gesukkeld; toen ik wakker schrok, was het vijf uur. Ik had om vier uur aan mijn boek willen beginnen, nu was het vijf uur, van die onverwachte nalatigheid, beter gezegd ongedisciplineerdheid van mijn kant, schrok ik. Ik stond op en sloeg de deken om me heen, de van mijn grootvader van moederskant geërfde paardendeken, ik bond de deken met de leren riem, die ik net zoals de deken van mijn grootvader had geërfd, zo strak mogelijk vast, zo strak dat ik nog net kon ademen, en ging aan mijn schrijftafel zitten. Natuurlijk was het nog aardedonker. Ik vergewiste me ervan dat ik echt alleen thuis was, behalve mijn eigen hartslag hoorde ik niets. Met een glas water slikte ik de mij door mijn internist voorgeschreven vier prednisolonpillen en ik streek het vel papier dat ik voor me had neergelegd, glad. Ik zal kalm worden en beginnen, zei ik tegen mezelf. Telkens weer zei ik tegen mezelf, ik zal kalm worden en beginnen, maar toen ik het wel honderd keer had gezegd en gewoon niet kon stoppen met dat te zeggen, gaf ik het op. Mijn poging was mislukt. In de ochtendschemering was ik niet meer in staat aan mijn boek te beginnen. Het daglicht sloeg definitief mijn hoop de bodem in. Ik stond op en vluchtte weg van mijn schrijftafel. Ik ging naar beneden, naar het voorhuis, omdat ik dacht dat ik daar, in de kou, kalm zou worden, want ik was, meer dan een uur aan mijn schrijftafel zittend, in een opwinding terechtgekomen die me bijna krankzinnig maakte, een niet alleen door mijn geestelijke spanning, maar ook door de prednisonpillen veroorzaakte opwinding die ik had gevreesd.

[…]

pro-mbooks1 : athenaeum