Leesfragment: Amsterdam in bijna 80 boeken

| | | | | |

Morgen verschijnt een bijzonder project in de winkel: Amsterdam in bijna 80 boeken. Van Vondel tot Isik. Geert Mak, René Van Stipriaan, Marita Mathijsen, Guus Luijters en Emile Brugman zoeken de hoofdstad in literatuur. We publiceren het voor het Spui vertrouwdste van de bijna tachtig essays voor: Marita Mathijsen over Harry Mulisch’ Bericht aan de rattenkoning.

Het is de stad van de bruine cafés van Carmiggelt, de ‘jongedames’ van Betje Wolff en Aagje Deken en de provo’s van Harry Mulisch. De stad waar Hanny Michaelis de oorlog beleefde, waar Lale Gül opgroeide en waar Remco Campert het vurrukkulluk had. De stad van legendarische romanpersonages als Woutertje Pieterse, Anton Wachter en Ciske de Rat. In Amsterdam in bijna 80 boeken beschrijven Nederlands geliefdste verhalenvertellers Amsterdam aan de hand van zijn mooiste, belangrijkste en leukste boeken. Met plezier en kennis van zaken leiden ze de lezer door de tijd; van Joost van den Vondel tot Murat Isik, van Nescio tot Renate Rubinstein. Van bekende klassiekers tot vergeten parels, van de grachtengordel tot de Bijlmer… Dit boek laat zien hoe de geschiedenis zich openbaart in de literatuur. Daarmee is het een uiterst originele en toegankelijke benadering van de geschiedenis van de boekenhoofdstad van Nederland – een viering van de stad, van de literatuur, en vooral van het lezen zelf.

 


Naast dit essay nemen we de beschikbare boeken van de ‘bijna 80’ op; Bericht aan de rattenkoning is niet leverbaar, net als boeken van Gerard Reve, Henk Hofland en Lodewijk van Deyssel. Een enkele keer zijn er wel e-books.


Gezagsdragers en het ‘magies sentrum’
Harry Mulisch – Bericht aan de rattenkoning (1966)

Amsterdam wereldstad! Dat was in de late jaren zestig een waarheid als een koe. Elke buitenlandse krant zorgde ervoor een verslaggever in Amsterdam te hebben zitten die kon rapporteren over de provo’s, de optredens van de antirookmagiër Robert Jasper Grootveld bij het Lieverdje, de rellen om het huwelijk van prinses Beatrix, het harde optreden van de politie tegen de zogenaamde oproerkraaiers, de man die een gaatje in zijn voorhoofd boorde, het optreden van het Kietsj Konservatorium, het wittefietsenplan en natuurlijk de bezetting van het Maagdenhuis. ‘Wanneer men mij in het buitenland vraagt, waar ik vandaan kom, pleeg ik te antwoorden: “Amsterdam”. Dat maakt indruk; zegt men “Nederland” dan wordt er geamuseerd gelachen,’ schrijft Harry Mulisch in Bericht aan de rattenkoning uit 1966.

Harry Mulisch, Bericht aan de rattenkoning. Uit: Amsterdam in bijna 80 boeken.
Omslag van Bericht aan de rattenkoning, eerste druk, 1966, Barth. Van der Helst en Gerard Bicker.

Harry Mulisch woonde vlak bij het Leidseplein en volgde de gebeurtenissen met de gretigheid van iemand die de wereld letterlijk voor zijn ogen zag veranderen. Niet iedereen was overtuigd van zijn oprechtheid daarbij: journalisten meldden dat hij in een open sportwagen de rellen volgde, men noemde hem een saloncommunist; Gerard Reve had het over ‘de gemotoriseerde relletjesvoyeur’. Hijzelf gaf daar op zijn bekende ironische manier commentaar op: natuurlijk dacht hij communistisch, want hij vond dat iedereen rijk moest zijn, iedereen recht had op een sportwagen.
In Bericht aan de rattenkoning deed Mulisch verslag van de Amsterdamse gebeurtenissen in 1965-1966 en de aanloop daartoe, in die periode waarin Amsterdam het magisch centrum van de wereld werd genoemd. Waarin om die titel? Een rattenkoning bestaat uit een kluwen ratten die met hun staart aan elkaar verknoopt zijn geraakt. Ze zijn hulpeloos geworden en kunnen niet meer overleven. Dat is wat Mulisch ziet gebeuren met gezagdragers in die tijd: politie, burgemeester, minister-president en overige regenten waren zo verstrikt in hun eigen gelijk en hun als onwrikbaar gekoesterde belangen, dat ze zichzelf uithongerden en een langzame dood zouden sterven.
Mulisch laat de veranderingen beginnen met het optreden van de nozems zo tegen het eind van de jaren vijftig. Die hadden lak aan de verheerlijking van het materiële die ze bij hun ouders waarnamen. Er waren twee groepen: de Dijkers, die in de buurt van de Nieuwendijk op snelle bromfietsen bij elkaar kwamen, van rockmuziek hielden en shag rookten, en de Pleiners, die op het Leidseplein jazz beluisterden en marihuanasigaretjes rookten. Ze droegen allemaal leren jacks en spijkerbroeken, maar de Dijkers hadden vetkuiven en de Pleiners naar voren gekamd haar. De Dijkers treiterden op de zaterdagen het gezag door op hun bromfietsen (Puchs) om het Nationaal Monument op de Dam te racen. Dat tolereerde de politie al evenmin als de onderwereld van de bordelen en bars in de rosse buurt. De politie greep hard in en joeg de nozems met wapenstokken weg. Maar nog harder trad de penoze op die met eigen spijkerlatten en ploertendoders de Dijkers kwam wegknuppelen. De onderwereld duldde deze verstoring van hun macht over de rosse buurt niet, die grenst aan de Dam en de Nieuwendijk. De politie greep dan niet in maar keek goedkeurend toe, en van vervolging kwam het niet. Mulisch zag dit laatste als een teken van het aan lagerwal raken van politie en justitie.
De Pleiners zochten een alternatieve weg om het gezag uit te dagen. Een glazenwasser, genaamd Robert Jasper Grootveld, had niet alleen gezien hoe de politie de handel in marihuanasigaretten bestreed maar ook dat er op hun bureau aan het Leidseplein reclame hing voor nicotinesigaretten. Hij besloot antirookmagiër te worden. Omdat hij op sigarettenreclames kanker schreef, kwam hij in de gevangenis terecht. Dat trok aandacht. Na de straf begon hij op allerlei manieren de stad te ontregelen. Het bekendst werd zijn optreden bij het Lieverdje op het Spui. Waarom koos hij het Lieverdje? Dat beeld van die straatjongen was een geschenk van een sigarettenfirma, en dus betitelde Grootveld het beeldje als een monument voor ‘de verslaafde consument van morgen’. ‘Terwijl hun ouders op ijskasten en wasmachines gezeten met hun linkeroog naar de teevee keken en met hun rechter- naar de auto voor de deur, een mixer in hun ene hand, De Telegraaf in de andere, begaven de kinderen zich ’s zaterdagsavond naar het Spui,’ schreef Mulisch. Precies om twaalf uur ’s nachts kwam Grootveld dan met beschilderd gezicht en in een idioot gewaad tevoorschijn en danste rondom het beeldje, magische spreuken en hoestklanken uitend die door de toegestroomde jeugd herhaald werden. De manifestaties werden als verstoring van de openbare orde gezien en hardhandig neergeknuppeld door politie op motoren, voorzien van een zijspan waarin de agent met de bullenpees zat.

Demonstranten met witte fiets tijdens het huwelijk van Beatrix en Claus, 1966

Op 28 juli 1965 zetten provo’s bij het Lieverdje de eerste ‘witte fiets’ neer. Die vormde onderdeel van een uitgewerkt plan voor een netwerk van gratis fietsen in de binnenstad, en was bedoeld om de autoverheerlijking de das om te doen – de politie nam de fiets in beslag. Wat als vrolijk alternatief bedoeld was, zagen de autoriteiten als serieuze aantasting van de openbare orde. De provo’s veranderden nu van tactiek: provocatie werd het middel om het gezag te tergen. De ludieke Grootveldaanhangers veranderden in doordachte onruststokers. De speelsheid van de demonstraties bij het Lieverdje verdween, het protest werd bloedserieus. De demonstraties breidden zich uit qua locatie en intentie: tegen het Van Heutsz-monument, tegen de atoombom, tegen de regentenmentaliteit van de bestuurders. De voorheen zo conservatieve Amsterdamse studenten sloten zich bij de provoacties aan. Ook zij zagen dat er op breed terrein verandering nodig was; ze organiseerden een teach-in over Vietnam om de Amerikaanse interventie daar te veroordelen. De wereldpolitiek kwam bij de uitgebreide provobeweging in de aandacht.
De boel escaleerde toen prinses Beatrix besloot met een Duitser te trouwen. De aanstaande prins Claus werd het symbool van alles wat er mis was: hij stond op de nominatie ‘om in Amsterdam de plaats van de nikotine in te nemen’. Toen bekend werd dat regering en burgemeester erin toestemden dat het huwelijk van Beatrix en Claus in Amsterdam ingezegend zou worden, was er met de eerst nog smeulende protesten geen houden meer aan. Er werden grimmige plannen beraamd: om duizenden ballonnen met hakenkruisen op te laten stijgen, om stinkvloeistof in de kerk te verspreiden of het kerkorgel lachgas te laten blazen, om met een luidspreker mitrailleurvuur te laten klinken waarop de politie dan met geweerschoten zou reageren, om leeuwenmest voor de paarden van de gouden koets te strooien zodat die op hol zouden slaan. In de weken voorafgaand aan het huwelijk op 10 maart 1966 was de politie in opperste paraatheid. Woordvoerders van provo doken onder, bang om op voorhand al vastgezet te worden.
Het huwelijk werd in al zijn protserigheid voltrokken, maar buiten de kerk vonden met de politie harde veldslagen plaats. Via de televisie, waarop de tocht van de gouden koets en de plechtigheid in de kerk werden uitgezonden, was over de hele wereld het protest van de opstandige Amsterdammers te zien. Rookbommen zetten de koets in een dichte nevel. Rookbomgooiers werden door de politie achtervolgd en lens getrapt, maar dat werd niet gefilmd. En toch was het massaal gescandeerde ‘Republiek, Republiek, Republiek’ tot in de kerk te horen. ‘Met het rookbommenhuwelijk begon Provo’s internationale karrière,’ meent Mulisch. De hele wereld voelde dat er in Nederland iets unieks aan de hand was. De Times schreef: Nederland heeft de wereld een raadsel gegeven zonder sleutel.
Toch was dat raadsel niet zo ingewikkeld: volgens Mulisch lag de sleutel bij de overheersende regentenmentaliteit. Het leek erop dat de regenten van de botsingen niets leerden. De provo’s veranderden in guerrillastrijders. ‘De hoofdstadjeugd had ontdekt en spektakulair onthuld, dat de afdeling Nederland van het blanke vaderland der bezittenden bestuurd werd door regenten van een onbegrijpelijk verstokt soort, die de triomfen en symbolen van het beurtelings versufte en hysterische auto- en teevee-publiek verdedigden,’ schreef Mulisch. Maar hij voorspelde de afgang: de ratten zouden zich verenigen tot een rattenkoningskring en sterven. ‘De regenten waren op een verschrikkelijke manier te kakken gezet. Hun broek was van hun verstokte kont gerukt door een geheim wapen waar zij geen antwoord op hadden.’

Mulisch beweerde dat hij Bericht aan de rattenkoning in ‘een drie weken durende woede- en lachaanval’ neerpende. Van de lach is in het boek niet zoveel te merken, behalve wanneer hij het heeft over de krenten die Koosje Koster bij het Lieverdje uitdeelde, waarvoor zij gearresteerd en gefouilleerd werd. ‘De rechtsorde in Nederland in haar hart getroffen was een krent,’ schreef hij. Van de woede des te meer: Mulisch’ ironie dolf het onderspit bij zijn oprechte verontwaardiging over de manier waarop het gezag in de jaren zestig meende op te moeten treden tegen verstoringen van de eeuwenoude regentenorde.

 

© 2023 Geert Mak, René van Stipriaan, Marita Mathijsen, Guus Luijters, Emile Brugman

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum