Leesfragment: Zee van rust

19 april 2022 , door Emily St. John Mandel
|

Vanaf vandaag in onze boekhandels: Emily St. John Mandels nieuwe roman Zee van rust (Sea of Tranquility), vertaald door Lucie Schaap. Lees bij ons Elly Ooms’ aanbeveling en een fragment.

In Emily St. John Mandels nieuwste roman, Zee van rust, steekt Edwin St. Andrew in 1912 de Atlantische Oceaan over. Als hij in de woeste wildernis van British Columbia het bos in stapt, is het heel even volslagen duister en zingen er vioolklanken onnatuurlijk door de lucht. Twee eeuwen later reist de beroemde schrijfster Olive Llewellyn de aarde over, ver van haar huis in de tweede maankolonie, nietsvermoedend van een oprukkende pandemie. In Olives bestsellerroman komt een vreemde scène voor: een man staat in een galmende ruimte viool te spelen terwijl om hem heen de bomen van een bos oprijzen. Weer tweehonderd jaar later wordt detective Gaspery Roberts gevraagd om terug te reizen in de tijd om deze vreemde doublure te onderzoeken.

Station Elf van Emily St. John Mandel stond op de shortlist van de National Book Award en is bekroond met de Arthur C. Clarke Award.

N.B. Eerder bespraken Elly Ooms en Monique Kleiweg The Glass HotelHet glazen hotel. Lees ook een fragment uit die roman. En vertaler Astrid Huisman lichtte Station elf toe.

 

1
Verbanning /
1912

1

Edwin St. John St. Andrew torst met zijn achttien jaar het gewicht van zijn dubbel geheiligde naam per stoomschip de Atlantische Oceaan over. Met zijn gehandschoende handen om de reling geslagen en zijn ogen half toegeknepen tegen de wind staat hij op het bovendek ongeduldig uit te kijken naar een glimp van het onbekende, probeert iets – wat dan ook! – te onderscheiden voorbij zee en lucht, maar ziet alleen maar eindeloze grijstinten. Hij is op weg naar een andere wereld, bevindt zich thans ongeveer halverwege tussen Engeland en Canada. Ze zenden me in ballingschap, zegt hij tegen zichzelf, en hij weet dat dat melodramatisch is, wat niet wegneemt dat er een kern van waarheid in zit.

Edwin stamt onder anderen af van Willem de Veroveraar. Als Edwins grootvader sterft, wordt zijn vader een graaf. Edwin heeft twee van de beste scholen van het land bezocht, maar in Engeland was nooit echt een toekomst voor hem weggelegd. Er zijn maar weinig beroepen die een heer kan beoefenen en geen daarvan trekt Edwin. Het familiebezit zal overgaan op zijn oudste broer, Gilbert, hijzelf zal niets erven. (De middelste broer, Niall, zit al in Australië.) Edwin had mogelijk wat langer in Engeland kunnen blijven, ware het niet dat hij er stiekem radicale opvattingen op nahoudt, iets wat tijdens een etentje onverwachts aan het licht kwam en zijn lot in een stroomversnelling bracht.

In een opwelling van wild optimisme heeft Edwin in het scheepsmanifest als beroep ‘boer’ opgegeven. Pas later, als hij staat te mijmeren op het dek, bedenkt hij dat hij nooit ook maar een schop heeft aangeraakt.

 

2

In Halifax neemt hij zijn intrek in een pension nabij het water, waar hij een hoekkamer op de eerste verdieping weet te bemachtigen, met uitzicht over de haven. Bij het ontwaken de eerste ochtend wordt hij vergast op een heerlijk levendig tafereel buiten voor zijn raam. Een groot koopvaardijschip heeft aangemeerd en hij is dichtbij genoeg om het joviale gevloek te horen van de mannen die vaten, zakken en kisten uitladen. Die eerste dag zit hij grotendeels bij het raam naar buiten te kijken, als een kat. Hij had overwogen onmiddellijk door te reizen naar het westen, maar het is zo makkelijk om in Halifax te blijven hangen, waar hij ten prooi valt aan een persoonlijke zwakte waarvan hij zich al heel zijn leven bewust is: al kan Edwin daadkrachtig zijn, hij neigt tot daadloosheid. Hij zit graag bij het raam. Buiten is het een voortdurend komen en gaan van mensen en schepen. Hij wil niet vertrekken, dus blijft hij.

‘O, gewoon aan het uitvogelen wat ik hierna zal doen,’ zegt hij tegen de pensionhoudster als ze voorzichtig naar zijn plannen informeert. Ze heet mevrouw Donnelly en komt uit Newfoundland. Haar accent fascineert hem. Ze klinkt alsof ze afkomstig is uit Bristol en tegelijk ook uit Ierland, maar soms hoort hij dan ineens Schotland. De kamers zijn schoon en ze is een voortreffelijke kok.

Matrozen trekken stoeiend en duwend golfsgewijs langs zijn raam. Ze kijken zelden op. Hij slaat ze graag gade, maar durft niet op hen af te stappen. Ze hebben trouwens elkaar al. Als ze dronken zijn, slaan ze hun armen om elkaars schouders en voelt hij een scherpe afgunst.

(Zou hij naar zee kunnen gaan? Natuurlijk niet. Hij verwerpt het idee zodra het bij hem opkomt. Hij heeft ooit eens gehoord van iemand die net als hij van huis gestuurd was en die voor een geheel nieuw leven als matroos koos, maar Edwin is een lid van de nietsdoende klasse pur sang.)

Hij geniet ervan om de schepen te zien aankomen, stoomschepen die de haven binnenvaren, hun dek nog doortrokken met de geest van Europa.

Hij maakt ’s ochtends een wandeling en ’s middags weer een. Naar de haven, landinwaarts naar rustige woonwijken, de winkeltjes met de gestreepte luifels aan Barrington Street in en weer uit. Hij neemt graag de elektrische tram tot de eindhalte en weer terug en kijkt naar de overgang van kleinere huizen naar grotere en uiteindelijk naar de kantoorgebouwen in het centrum. Hij vindt het leuk om dingen te kopen die hij niet per se nodig heeft: een brood, een paar ansichtkaarten, een bos bloemen. Zo kun je je leven inrichten, denkt hij bij zichzelf. Zo eenvoudig kan het zijn. Geen gezin, geen betrekking, alleen een paar eenvoudige geneugten en schone lakens om aan het eind van de dag tussen te kruipen, een vaste toelage van thuis. Een eenzaam bestaan kan heel genoeglijk zijn.

Hij begint om de paar dagen bloemen te kopen, die hij in een goedkope vaas op zijn ladekast zet. Hij zit lange tijd naar ze te kijken. Hij wou dat hij een kunstenaar was, dan kon hij ze tekenen en ze al doende meer in detail zien.

Zou hij kunnen leren tekenen? Hij heeft tijd en geld. Waarom niet. Hij informeert ernaar bij mevrouw Donnelly, die ernaar informeert bij een vriendin, en niet veel later staat Edwin in de salon van een vrouw die opgeleid is als kunstschilder. Vele stille uren staat hij bloemen en vazen te tekenen. Hij leert de grondbeginselen van licht en schaduw en verhoudingen. De vrouw heet Laetitia Russell. Ze draagt een trouwring, maar het is onduidelijk waar haar echtgenoot zich bevindt. Ze woont in een keurig houten huisje met drie kinderen en haar zus, die weduwe is en als discrete chaperonne in een hoek van de kamer eindeloos sjaals zit te breien, zodat Edwin de rest van zijn leven tekenen met het getik van breinaalden associeert.

Hij zit al zo’n zes maanden in het pension als Reginald arriveert. Reginald, ziet hij meteen, heeft geen aanleg voor daadloosheid. Reginald heeft onmiddellijke plannen om westwaarts te reizen. Hij is twee jaar ouder dan Edwin, heeft eveneens op Eton gezeten, is de derde zoon van een burggraaf en heeft prachtige ogen, diep grijsblauw van kleur. Net als Edwin is hij voornemens zich als herenboer te vestigen, maar in tegenstelling tot Edwin heeft hij daadwerkelijk stappen ondernomen om dat te bewerkstelligen en staat hij in briefcontact met een man die een boerderij in Saskatchewan wil verkopen.
‘Zes maanden,’ herhaalt Reginald bij het ontbijt met licht ongeloof. Hij houdt even op met jam smeren op zijn geroosterde boterham, ogenschijnlijk onzeker of hij het goed heeft gehoord. ‘Zes máánden? Zes maanden híér?’

‘Ja,’ zegt Edwin luchtig. ‘Zes uitermate aangename maanden, mag ik wel zeggen.’ Hij probeert oogcontact te maken met mevrouw Donnelly, maar al haar aandacht gaat uit naar het inschenken van de thee. Ze denkt dat hij een beetje getikt is, dat heeft hij wel in de gaten.
‘Interessant.’ Reginald smeert de jam uit. ‘Ik mag aannemen dat we niet stilletjes hopen binnenkort weer naar huis te mogen. Of wel? We klampen ons toch niet vast aan de rand van de Atlantische Oceaan om zo dichtbij als mogelijk bij vorst en vaderland te blijven?’

Dit steekt een beetje, dus als Reginald de week erop naar het westen vertrekt, neemt Edwin zijn uitnodiging aan om hem te vergezellen. Actief zijn is plezierig, concludeert hij als de trein de stad uitrijdt. Ze reizen eerste klas in een verrukkelijke trein met aan boord een postkantoor en een herenkapper, waar Edwin een ansichtkaart aan Gilbert schrijft en tijdens een ontspannen scheer- en knipbeurt door de treinramen naar de langstrekkende bossen, meren en stadjes kijkt. Als de trein in Ottawa stopt, stapt hij niet uit, maar blijft aan boord en tekent de lijnen van het station.

 

© 2022 Emily St. John Mandel
© 2022 Nederlandse vertaling Lucie Schaap

pro-mbooks1 : athenaeum