Leesfragment: Wat we toen al wisten

09 augustus 2022 , door Geert Buelens
| |

Nu op de longlist van de Jan Wolkersprijs 2022: Geert Buelens’ Wat we toen al wisten. De vergeten groene geschiedenis van 1972! Lees bij ons een fragment.

Betogingen tegen het gebruik van plastic. Paniek over dramatisch dalende biodiversiteit. Zorgen om de leefbaarheid van de oceanen. Onrust over klimaatverandering. Vandaag? Nee, in 1972. De milieucrisis is ouder dan veel mensen denken, en de wetenschappelijke en politieke strijd erover is dat evenzeer. De planeet gaat eraan, riepen onheilsprofeten destijds. Nee, susten vooruitgangsgelovigen: wetenschap en techniek zullen ons redden. Aanleiding voor het maatschappelijke debat was het rapport van de Club van Rome. Van Grenzen aan de groei werden alleen al in onze gewesten een kwart miljoen exemplaren verkocht.

Vijftig jaar nadat de Club van Rome de alarmbel luidde, duiken we met Geert Buelens de geschiedenis in. We zien hoe een begin wordt gemaakt met de ontbossing van het Amazonewoud, we reizen met Jacques Cousteau naar de bedreigde Zuidpool, we ontdekken met biologen al plastic deeltjes in de ingewanden van vissen en maken met de bemanning van de Apollo 17 de eerste kleurenfoto van de hele aarde. Aan de hand van films, televisieseries, romans, stripverhalen, nieuwsberichten en officiële rapporten uit het jaar 1972 laat Buelens zien wat we toen al wisten over het uitwonen van de wereld, wat we ervan geleerd hebben ook – en wat niet.

 

Proloog – Het geluid van de klimaatcrisis

‘Bij het kappen van bossen moet de mens ervoor waken de grenzen die de Natuur heeft voorgeschreven niet te overschrijden.’

– Harland Coultas, What may be learned from a tree (1860)

Zo hoort een bos niet te klinken. Hier knappen geen takjes onder onze voetstappen, maar bladeren. Sommige zijn bruin, de meeste kleuren echter akelig groen. En dat hoort dus evenmin: blinkend groene bladeren op de grond. In augustus. In de herfst zijn de gevallen bladeren allemaal bruin en uitgeleefd. Als het ook nog wat heeft geregend, wordt het bos een beetje zompig. Knisperen doen de bladeren dan niet wanneer je eroverheen loopt. Maar nu wel. Het is al weken droog, maar in de verte horen we een donderslag: vandaag wandelen we niet door het bos, we lopen over de klimaatcrisis.
En de zomer van 2020 leek niet eens zo extreem. 2018 was pas echt droog; de maand juli was nooit droger en dan was het die zomer ook nog eens zestig dagen onafgebroken twintig graden of meer. 2019 kende maar liefst elf tropische dagen (30 graden of hoger), dagenlang schommelde het kwik zelfs rond de 40 graden. Zo schroeiend heet werd het in 2020 niet; er viel ook een normale hoeveelheid neerslag. Maar toch werden er in De Bilt opnieuw elf tropische dagen gemeten, waarvan acht op opeenvolgende kurkdroge dagen. En dat zoveelste weerrecord was er voor de bomen in ons Bilthovense bos te veel aan. Massaal losten ze hun bladeren. Een overlevingsmechanisme. Hadden wij er ook een? Of beeldden we ons alleen maar in dat we hier voor onze ogen en voeten de gevolgen van de klimaatopwarming zagen?
Een halfjaar later bevestigde de Antwerpse professor biogeochemie Filip Meysman in de krant het vermoeden: ‘Tijdens de hittegolf van augustus 2020 waren we een paar dagen aan zee. Toen we terugkwamen, hadden de linde en de haagbeuken in onze tuin bijna al hun bladeren verloren. Bomen verdedigen zich tegen de hitte door water te verdampen. Maar door de aanhoudende droogte in het voorjaar was er te weinig water in de bodem om te verdampen.’ En dus gooiden de bomen hun bladeren af, om te voorkomen dat al het vocht uit hun takken en stam zou verdwijnen. ‘Het was de eerste keer dat ik de klimaatverandering aan het werk zag in mijn eigen tuin,’ aldus de hoogleraar. ‘Het leek wel herfst in mijn tuin, midden in de zomer.’

Onvoorziene gevolgen

Als ik wil weten hoe uitzonderlijk een weerfenomeen is, moet ik dat opzoeken op de website van een meteorologisch instituut. Meysman kent die getallen uit zijn hoofd. En hij kent ook de klimaatrapporten die zo’n abrupte stijging van het aantal hittegolven hadden voorspeld, zij het dan veeleer pas voor 2050. De klimaatopwarming is dus niet alleen volop aan de gang, ze gaat veel sneller dan gevreesd, dan geloofd, dan geanticipeerd.
Het is geen verrassing en toch zijn we verrast. In snelheid genomen. De Amerikaanse computerpionier Jay Forrester legde al in de herfst van 1971 op de Nederlandse televisie uit hoe dat kon. Mensen verwachten dat oorzaak en gevolg helder waarneembaar zijn. Je laat een glas vallen; de vloer is nat. Maar in complexe systemen is die koppeling helemaal niet zo eenvoudig te begrijpen. De interacties tussen de afzonderlijke onderdelen kunnen gevolgen hebben die wij helemaal niet zien aankomen. We konden dus maar beter niet langer op onze intuïtie vertrouwen, aldus Forrester, want niet zelden maakt de mens een situatie erger doordat hij onvoldoende begrijpt hoe de verschillende onderdelen eigenlijk op elkaar inwerken. Een wijze les, maar we hebben ze ons niet eigen gemaakt.
Als we onze huizen met gas verwarmen, wordt het binnen minder koud. Maar dat het er ook buíten warmer van zou worden – wie had dat ooit kunnen denken? Dat we de boel uit de hand lieten lopen strookt evenmin met hoe we naar onszelf kijken. De lijn van de geschiedenis zou ons meer controle over de elementen brengen. En nimmer aflatende vooruitgang. Vaste zinnetjes van telkens weer door wetenschap en techniek verblufte familieleden in diezelfde jaren zeventig: ‘Wat ze toch niet allemaal uitvinden!’ ‘Ja, je moet mee met de moderne tijd, hè.’ ‘De vooruitgang valt niet tegen te houden.’
Het is een wrede ironie uit de geschiedenis: een beschaving gedreven door geloof in de vooruitgang bleek een permanent gehavende wereld voort te brengen waarin het voortbestaan van sommige soorten, de mens niet uitgezonderd, structureel onzeker zou blijven. Hoogmoed pakte in de geschiedenis wel vaker rampzalig uit, maar vrijwel altijd trof het onheil tijdgenoten, niet alle volgende generaties. Koolstofdioxide dat wij vandaag verbranden zal echter nog honderdduizend jaar in de atmosfeer hangen voor het is opgenomen door sediment en gesteente.

Wanklanken

Overmoed is erg en de schade aan de planeet helaas onherstelbaar, maar als er geen kwade wil in het spel is, kan het ons en zeker onze voorouders dan kwalijk worden genomen? Zij geloofden oprecht in de vooruitgang en iedereen die vandaag nog leeft, dankzij vaccins en andere wonderen van wetenschap, kan alleen maar deemoedig het hoofd buigen voor zoveel vernuft en inventiviteit. Bovendien, net als met slavernij en kolonialisme – het waren andere tijden! Nou, niet helemaal. Net zoals er toen al volop geprotesteerd werd tegen die vormen van onderwerping van andere mensen en volkeren, zo ook was er tweehonderd jaar geleden felle kritiek op de omgang met de natuur.
Al tijdens de Industriële Revolutie, in 1818, evoceerde Mary Shelley in Frankenstein een wereld waarin de mens de controle zou verliezen over zijn eigen creatie. De romantische dichter William Wordsworth sprak in die jaren over een ‘misdaad tegen de Natuur’, die noopte ‘haar geschonden rechten te wreken’. Dichter bij huis waarschuwde Guido Gezelle halverwege de negentiende eeuw voor de ontembare ‘kracht’ van het ‘dampgedrochte’ – de stoomtrein die slechts een vroeg product was van het nog ontembaarder menselijke verlangen de natuur te overheersen en zo ‘[b]lindelings vooruitgeboord / in de zwarte toekomst’ reed.
Zijn Franse tijdgenoot de Parijse advocaat Eugène Huzar benadrukte dat de moderne wetenschap zich nauwelijks of geen rekenschap gaf van de impact van haar uitvindingen en hij voorzag dat het weleens slecht zou kunnen aflopen: ‘over honderd of tweehonderd jaar, wanneer de wereld doorkruist zal worden met spoorwegen en stoomboten en bedekt zal zijn met fabrieken, zullen we biljoenen kubieke meter koolzuur en koolstofmonoxide uitstoten en aangezien tegen dan ook de bossen vernietigd zullen zijn, is de kans niet klein dat die honderden biljoenen kubieke meters koolzuur en koolstofmonoxide de harmonie van de wereld zullen verstoren’.
Niet alleen verbeeldingsrijke dichters en apocalyptisch aangelegde juristen maakten zich zorgen. Diplomaten en wetenschappers die veel konden reizen, zagen op steeds meer plekken dat de ravages zich al volop aan het voltrekken waren. De Duitse botanicus en landbouwwetenschapper Carl Fraas stelde in 1847 dat het een illusie was te denken dat de ecologische schade die aangericht was door een bos te kappen ooit hersteld zou kunnen worden, zelfs niet louter economisch. Op een gerooide plek is de bodem dusdanig aangetast dat er nooit meer een even rijke vegetatie kan bloeien.
Voortbouwend op onder meer Fraas’ werk wees de Amerikaanse polyglot George Perkins Marsh – om zijn natuurhistorische inzichten kracht bij te zetten citeerde hij het middeleeuwse Nibelungenlied maar ook Nederlandstalige verzen van de landbouwkundige dichter A.C.W. Staring – in zijn baanbrekende Man and Nature (1864) op de samenhang en onderlinge afhankelijkheid van alle levensvormen, wat we vandaag het ecosysteem noemen. En wat de mens systematisch doet, zo wond Marsh er geen doekjes om, is dat systeem verstoren: ‘Waar hij ook zijn voet neerzet, verandert hij de harmonieën van de natuur in wanklanken.’ Inheemse groenten en dieren roeit hij uit, waarna ze vervangen worden door exoten die voor verstoringen zorgen die de mens nauwelijks kan overzien, laat staan terugdraaien.
Dat uitroeien mocht intussen letterlijk worden genomen. Op sommige vogels en zoogdieren werd zo fanatiek gejaagd, dat ze al in de negentiende eeuw met uitsterven werden bedreigd. In een acrostichon, eind mei 1883 afgedrukt in een koloniale krant in Suriname, stond bij de letter Q ‘is de Quagga, verwant aan den ezel, / Hoort hier niet t’huis’. Wat het meer dan ironisch maakte dat het allerlaatste, vrouwelijke exemplaar van deze Zuid-Afrikaanse zebrasoort op 12 augustus van datzelfde jaar aan haar einde kwam... in Artis.
Wat de mens deed, zo was dus in de negentiende eeuw voor iedereen die het wilde zien duidelijk, was roofbouw plegen op de natuur. Het was trouwens de wereldbefaamde chemicus en uitvinder van de kunstmest Justus von Liebig die de term ‘roofbouw’ lanceerde (in 1861 publiceerde hij een tekst die later in het Nederlands zou worden vertaald als De zoektocht naar kringlooplandbouw) en die uitspraak had ook bij Nederlandse landbouwers opschudding veroorzaakt.
De mens zorgde slecht voor de dieren, voor de bossen en voor de grond, maar – meest verbluffend van al – ook voor zichzelf. De verontreiniging van rivieren en lucht nam zulke proporties aan, dat vooral stadsbewoners in industriële gebieden er dood aan gingen. Aan het begin van de twintigste eeuw dook in Engelse kranten het woord ‘smog’ op, een mengsel van mist en rook dat de steden in donkerte hulde waardoor microben er vrij spel kregen. Ziekten van de luchtwegen werden een echte plaag en volgens de medische correspondent van The Observer zat er maar een ding op: stoppen met steenkool te gebruiken.
Niet alle aardbewoners kampten met deze moderne plagen. Azië en Afrika moesten wel grondstoffen leveren, maar zelf industrialiseren stonden hun kolonisatoren veelal niet toe. In sommige landen was er overigens ook intern tegenstand. Mahatma Gandhi stelde in 1928 met kenmerkende scherpte: ‘God verhoede dat India ooit zou gaan industrialiseren zoals het Westen. Als alle driehonderd miljoen inwoners op dezelfde manier zouden overgaan tot economische exploitatie, het zou de wereld kaalvreten zoals sprinkhanen.’
Het moderne leven moest dus op de schop, maar hoe dat voor elkaar te brengen? Lobby’s waren er nodig, verenigingen die grote natuurgebieden konden aankopen, internationale verdragen ter bescherming van dieren en strenge wetgeving om giftige gassen te verbieden. Al vanaf de negentiende eeuw wordt volop ingezet op deze remedies. Toch bestaan vrijwel alle milieuproblemen uit die tijd vandaag nog altijd in een of andere variant en vaak is de toestand alleen maar verslechterd.
De immer voortschrijdende wetenschap en techniek zadelden mens en planeet bovendien op met een reeks nieuwe gevaren. Na de ontwikkeling van de atoombommen die boven Hiroshima en Nagasaki werden afgeworpen daalde al snel het besef in, ook bij de betrokken wetenschappers, dat de mens zich nu de kracht had toegeeigend om de hele planeet te vernietigen. Maar ook dagelijks gedrag in vredestijd bleek riskant. Insecticiden en niet-aflatende aantasting van leefgebieden verwoestten de biodiversiteit. Nachtvluchten van en naar immer uitdijende luchthavens deden een aanval op onze slaap. En steeds onomstotelijker kwam vast te staan dat de aarde gevaarlijk aan het opwarmen is en dat dit het gevolg is van de uitstoot van broeikasgassen, zoals dat eind negentiende eeuw al was begrepen en berekend door de Zweedse natuur. en scheikundige Svante Arrhenius.

 

© 2022 Geert Buelens en Uitgeverij Querido Facto

pro-mbooks1 : athenaeum