Leesfragment: Terugkeer naar Brideshead

15 februari 2022 , door Evelyn Waugh
| |

Nu weer beschikbaar: Evelyn Waughs Terugkeer naar Brideshead (Brideshead Revisited), in de vertaling van Luc Jalvingh. Lees bij ons Joost de Vries’ gehele Woord vooraf.

‘Wat Brideshead tot zo’n aanstekelijk melancholische leeservaring maakt, is dat Waugh de belofte van de jeugd zo gevoelsvol oproept, het idee dat de wereld zich opent en uitrekt en dat alles tot de mogelijkheden behoort. En vervolgens laat Brideshead zien hoe de deuren zich sluiten, en de beloftes onvervuld blijven. Vriendschappen bloeden weg, dromen komen uit maar blijken niet zo zoet te zijn als ze ooit leken. Het is Waughs meest volwassen boek, eentje waarin het gewicht van levenservaringen neerdaalt als regen op mul zand. Brideshead is geen boek dat je zomaar van je afschudt.’ Joost de Vries

Terugkeer naar Brideshead, door TIME Magazine en Modern Library genoemd als een van de honderd beste romans van de twintigste eeuw, vertelt het verhaal van Charles Ryders relatie met de aristocratische familie Flyte, en van zijn vriendschap met Sebastian, de jongste zoon van de familie. De hartstochtelijke en aangrijpende geschiedenis van een tot ondergang gedoemde aristocratische familie is tevens het verhaal van een vergeefse vriendschap, dat zich grotendeels afspeelt tegen de sfeervolle decors van Oxford, Venetië en Brideshead, het landgoed van de familie Flyte.

 

Woord vooraf

Joost de Vries

In 1930 gebeurden er drie dingen die het leven van Evelyn Waugh, toen 27 jaar oud, voorgoed zouden bepalen.
In willekeurige volgorde:

  1. Een explosie. Zijn roman Vile Bodies verscheen, en katapulteerde hem naar beroemdheid.
  2. Zijn vrouw verliet hem voor een andere man. Een mes in het donker.
  3. De openbaring. Hij bekeerde zich tot de katholieke kerk.

Later zou hij zeggen dat alles ná het jaar 1930 slechts naspel was.

Om met het smeuïgste te beginnen:
In december 1927 had Waugh zich in een bui van vrolijkheid verloofd met een jongedame die, toevalligerwijs, ook Evelyn heette, Evelyn Gardner. Waugh had die dag te horen gekregen dat de redacteuren van zijn uitgeverij hun ‘morele bezwaren’ tegen het manuscript van zijn satirische debuutroman Decline and Fall lieten varen en groen licht gaven voor publicatie. Voor het eerst verdiende Waugh daarmee zelf wat geld.
En dus nam hij Evelyn mee naar de Ritz, de meest modieuze plek van de stad, en stelde haar de vraag zonder echt de vraag te stellen: ‘Laten we trouwen en we zien wel hoe dat gaat.’
Evelyn wilde even nadenken, sliep er een nachtje over en belde hem de volgende dag op: ‘Oké.’ Over zoiets als liefde werd er niet gesproken, vertelde ze later.
Vrienden van het koppel zouden gaan spreken over He-Evelyn en She-Evelyn.
Waughs kleinzoon Alexander zou over Shevelyn schrijven: ‘Ze had een rond, prettyish gezicht, een korte bob en een jongensachtig lichaam dat hem misschien, of misschien niet, aan Alastair Graham deed denken’ – Waughs boezemvriend uit zijn studententijd in Oxford, met wie hij een romantische vriendschap onderhield. Veel later zou Waugh zijn liefde voor Graham verwerken in de band tussen Charles Ryder en Sebastian Flyte in Brideshead Revisited. Hun innige band wordt in de roman één keer expliciet benoemd, op een verrassend lieve manier, door Cara, de Italiaanse minnares van Sebastians vader, Lord Marchmain: ‘Ik ken die romantische vriendschappen van de Engelsen en de Duitsers. Wij hebben ze niet. Ik denk dat ze heel goed zijn als ze niet te lang duren.’
Wat Cara wil zeggen is dat liefde iets is wat je moet oefenen, moet uitproberen voordat je vastzit aan verplichtingen, kinderen, bezit.
Voor Waugh was het huwelijk een bewuste stap de volwassenheid in. Als man. En als zoon. Want hij wilde zo ver mogelijk bij zijn vader, Arthur, vandaan komen. Arthur was lief, sentimenteel, statusbewust, overdreven ouderwets, pochte graag met zijn eruditie. Hij was gek op zijn oudste zoon, Alec, en kon maar weinig met zijn sarcastische, nieuwerwetse zoon Evelyn, die niets serieus leek te nemen. Water en vuur, zou je zeggen, maar Alec zou opmerken dat Evelyn weliswaar bekendstond om zijn koele, vileine blik, maar diep vanbinnen erg emotioneel was. Bewust of onbewust moest Evelyn die parallel hebben gezien, zei Alec, en zo was Evelyns sarcasme juist een actieve houding om niet net zoals zijn vader te worden.
Wat een huwelijk ook aantrekkelijk maakte, was dat Shevelyn uit een milieu kwam dat net een paar traptreden hoger op de sociale ladder stond. Shevelyns vroeggestorven vader was Lord Burghclere, een vriend van de victoriaanse politieke mastodont William Gladstone. Nu woonde zij bij haar moeder, die op haar beurt weer de oudste zus van Lord Carnarvon was – die Howard Carters beroemde opgraving van het graf van Toetanchamon had gefinancierd, kort daarna mysterieus bezweek en zodoende centraal stond in de griezelverhalen over ‘De vloek van de mummie’ (in werkelijkheid was er weinig mysterieus aan: Carnarvon werd geprikt door een mug, sneed de muggenbult bij het scheren open en stierf aan de ontsteking).
Die moeder, Lady Winifred, had haar bedenkingen bij de verloving. Ze liet nader onderzoek doen naar Evelyn en liet haar dochter haar conclusies weten. Ze waarschuwde dat ‘deze Evelyn Waugh

  1. leeft op kosten van zijn ouders
  2. zijn vader slecht behandelt
  3. geen morele ruggengraat heeft
  4. snel zal ophouden van je te houden
  5. je de peilloze diepten van Sodom en Gomorra in zal trekken.’

Wat dat akelige karakter van Waugh betrof: hij was een snob, vol spot, kon in vloeiende volzinnen onbeleefd zijn en vol vooroordelen spreken over bankiers, politici, geestelijken, aristocraten, joden, anglicanen, homo’s, mensen van kleur, vrouwen, Europeanen, Amerikanen, rijkelui, arbeiders en zo’n beetje elke sociale of etnische groep die hij kon onderscheiden. En toch bleef iedereen hem uitnodigen voor feesten en partijen. Hij verstond (meestal) het talent mensen zo te beledigen dat ze die beledigingen als cadeaus in ontvangst namen.
Zoals Waughs vader zijn zoon niet begreep, zo begreep Shevelyns moeder niet dat dit precies was wat haar dochter wilde. Ook zij wilde een ander milieu dan het deftige waarin ze was opgegroeid, ze verlangde naar schrijvers, naar feestjes in Soho, naar onzinnige mode, roddels, champagne. Ze was de archetypische ‘Modern Girl’, de Bright Young Thing, die haar vrienden aansprak als ‘angel face’ en ‘sweetie pie’ en wanneer ze Proust las – dat deden hippe meisjes vroeger, blijkbaar – had ze het over ‘dear old Prousty-wousty’.
De verloving werd een huwelijk, en Waughs manuscript een boek. Decline and Fall, over de avonturen en vooral ongelukken van een student die van de universiteit wordt getrapt, was zo’n boek dat van hand tot hand rondging. Christopher Sykes, Waughs eerste biograaf, schreef dat hij zich nog herinnerde hoe een vriend in 1928 hem en anderen voorlas uit Decline and Fall en dat ze letterlijk niet in staat waren de passages uit te lezen, omdat iedereen aan het huilen van het lachen was.
Dat boek werd dus een hit, het huwelijk minder. Dat had Waugh zelf ook al voorspeld, toen hij zijn aanstaande in feite ‘De Speech’ had gegeven; ik kan niet garanderen dat je altijd gelukkig zult zijn, maar wel dat je je met mij nooit zult vervelen.
Probleem was dat Shevelyn precies diezelfde speech tegen hem had kunnen afsteken. Want terwijl Waugh als doorbrekend en veelgevraagd auteur vaak van huis was, voor reportages en verhalen, creëerde zij haar eigen leven. In verschillende tabloids doken foto’s van societyfeestjes op, waarop ze te zien was met een man, ene John Heygate, eveneens een stevig drinkende schrijver uit een deftige familie. Later, toen Waugh er met enige afstand naar kon kijken, vertelde hij dat Heygate bijna was vernoemd naar diens bekendste voorvader, de zeventiende-eeuwse memoirist John Evelyn. Dan zou er dus een driehoeksrelatie zijn geweest tussen Evelyn, Evelyn en Evelyn.
Maar die grap zou hij pas later maken. Op het moment in de zomer van 1929 dat hij de brief ontving waarin zijn vrouw opbiechtte wat half Londen al wist, stortte hij in. Hij had Heygate persoonlijk aan haar geïntroduceerd, had hem gevraagd zijn vrouw af en toe mee te nemen naar een feestje, zodat ze zich niet verveelde als hij buiten de stad aan het werk was. Nou.
Waugh zei alles te willen vergeven en vergeten. Shevelyn beloofde Heygate niet meer op te zoeken – maar deed dat toch steeds weer. Tegen vrienden klaagde Shevelyn erover dat Waugh niet in seks geïnteresseerd was, of homo was. Bevriende stellen begonnen partij te kiezen, de roddels gingen rond, de breuk sleepte zich voort met momenten van verzoening, herbezinning, nieuwe transgressie, totdat in het najaar de scheiding officieel werd uitgesproken.
Zijn biograaf Selina Hastings merkte op dat Waugh door de scheiding bevrijd was van iemand met wie hij te weinig gemeen had om een gelukkig leven mee op te bouwen. ‘Maar de kosten van die vrijheid hadden hem bijna gesloopt. Hij was zich alleen bewust van de schok en de vernedering; de schok dat een relatie waarvan hij als vanzelfsprekend had verondersteld dat die een leven lang zou duren, zo makkelijk verbroken werd; de vernedering dat een mooie vrouw hem zo publiekelijk had afgewimpeld voor een man wiens aantrekkingskracht zo duidelijk superieur was aan die van hem.’
Waugh begon het jaar 1930 weer terug op de plek waar hij absoluut niet wilde zijn: bij zijn ouders in huis, waar hij en zijn vader, zoals broer Alec het beschreef, ‘als twee honden aan elkaar zaten te snuffelen’.

Dat in januari 1930 toch Vile Bodies verscheen was een klein wonder, want tijdens zijn scheiding kwam hij amper aan schrijven toe. Nog een wonder: het boek werd direct bij verschijning een daverende bestseller.
Je kunt Vile Bodies op twee manieren lezen. De eerste ligt het meest voor de hand, namelijk als een satire waarin de jonge generatie van na de Eerste Wereldoorlog wordt geschetst. De frivole, hedonistische, sarcastische erfgenamen, aristocraten, bohemiens, schrijvers en journalisten die door de roddelpers de Bright Young Things werden genoemd. Ze gaan ballonvaren, doen mee aan autoraces, gaan naar feestjes – een schier eindeloze hoeveelheid feestjes: ‘Masked parties, Savage parties, Victorian parties, Greek parties, Wild West parties, Russian parties, Circus parties, parties where one had to dress as somebody else, almost naked parties in St John’s Wood, parties in flats and studios and houses and ships and hotels and night clubs, in windmills and swimming-baths...’
In dit giechelende pandemonium waren de hoofdpersonen cartoons, met namen als Lord Chasm, Lady Throbbing, Miles Malpractice, Margot Metroland, Mary Mouse, de premier heette Walter Outrage, de dochters van Mrs Ape Faith, Fortitude, Chastity en Divine Discontent. De lezer van 1930 kon zich vermaken door proberen te bedenken welke echte persoon achter welke tekenfilmalias verborgen zat.
Waugh – zelf zo’n Bright Young Thing – kreeg brieven van vrienden die boos waren dat ze zichzelf in zijn boek tegenkwamen, en van vrienden die gekwetst waren dat ze zichzelf niet tegenkwamen. Je kunt Vile Bodies ook op een andere manier lezen. De generatie van de jaren twintig verkeerde in een niemandsland – Groot-Brittannië in die tijd was een naoorlogse maatschappij, die oorlog was weliswaar gewonnen, maar niemand kon precies uitleggen wat daarmee precies gewonnen was, wat de dood van meer dan 1 miljoen jonge Britten waard was geweest. Het patriottisme waarmee het land ten strijde was gegaan, als de zomer voor de herfst. De politici die de oorlog hadden bepleit, de ‘Old Men’, hadden geen moreel gewicht meer, terwijl de jongere mannen die daadwerkelijk gevochten hadden voor een groot deel waren weggevaagd, achtergebleven op de slagvelden van Ieper en Gallipoli. De generatie van Waugh groeide zodoende als het ware op zonder oudere broers, zonder staatsmannen om naar op te kijken, zonder voorbeelden. De Bright Young Things feestten niet omdat er iets te vieren was, maar omdat er in feite niets anders te doen was. Hun feesten waren als dansen op de vulkaan – na de uitbarsting. De maatschappij had zijn betekenis verloren. Het woord dat Waugh hen steeds laat gebruiken is ‘bogus’: mensen zijn bogus, liefde is bogus, seks, ambitie, journalistiek – vooral politiek is bogus. Wanneer twee Bright Young Things in Vile Bodies op hun huwelijksreis vanuit een ballon op het land neerzien, zegt hij: ‘Look! “This sceptred isle, this earth of majesty, this something or other Eden!” D’you know what I mean?’
Elke lezer in 1930 herkende de ronkende patriottische speech van Shakespeares John of Gaunt uit Richard II en begreep hoe deze Bright Young Thing die speech volkomen verfrommelde. Zelfs Shakespeare, geschiedenis en Engeland zijn bogus.
Bovendien kijken de twee pasgetrouwden vanuit de ballon omlaag en zien een buitenwijk, een groen land overwoekerd door bungalows, vervallen fabrieken, energiekabels die buiten gebruik zijn, een kanaal dat geen doel meer dient. Waar Waugh op neerkijkt is een variant wat T.S. Eliot in zijn generatiedefiniërende gedicht (1922) als The Waste Land aanduidde – een braakliggend, onttoverd land, dat niet meer weet hoe het zijn wonden moet likken. Maar waar dat bij Eliot louter treurnis opleverde, leverde dat bij Waugh spot op.
Daarnaast eindigt Vile Bodies merkwaardig. Opeens is het oorlog en treft de hoofdpersoon, Adam, zichzelf moederziel alleen aan op een slagveld. Op dat slagveld is geen eer aan te treffen, geen heroïsme – ook dat is bogus. Al iets eerder in het boek hebben een priester en de premier op een feestje een gesprek, waarin de priester zinspeelt op een naderende oorlog. Wat? zegt de premier, een oorlog? Waarom heeft niemand mij iets verteld? Dit is allemaal weer heel satirisch opgeschreven, maar als de priester uitlegt waarom die oorlog komt, klinkt er iets serieus in door: oorlogen beginnen niet omdat mensen ze willen, zegt hij. We willen allemaal vrede, onze kranten staan vol met verhalen over ontwapening en internationale verdragen, maar er schuilt een radicale instabiliteit in onze wereldorde, en als we niet oppassen zullen we allemaal weer de malende kaken van de vernietiging inlopen.
Dat klinkt allemaal goed en wel, zegt de premier, maar: ‘I don’t see how all that explains why my stepson should drink like a fish and go about everywhere with a negress.’
Het is allemaal met elkaar verbonden, zegt de priester: ‘But it’s all very difficult.’
Vile Bodies is daarmee, wonderlijkerwijs, heel bewust zowel een naoorlogse als een vooroorlogse roman. Wat Waugh zegt is: deze manier van leven is niet vol te houden.

Waarmee we bij het derde ding van 1930 komen. Zijn verschillende biografen tasten nog steeds enigszins in het donker over wanneer, hoe en waarom Waugh zich naar het katholieke geloof richtte. Hij hield dat jaar na zijn scheiding nauwelijks een dagboek bij, en sprak over zijn spirituele zaken niet graag met zijn vrienden of zijn vele correspondenten. Wel zou hij zeggen dat hij tijdens het schrijven van Vile Bodies nog overtuigd atheïst was.
Katholiek zijn in Engeland was, sinds de breuk van Hendrik VIII met Rome in de zestiende eeuw, niet makkelijk. Lange tijd werden katholieken vervolgd en onderdrukt, buitengesloten van officiële functies. In de twintigste eeuw was de discriminatie niet meer zo stringent – maar het katholicisme werd gezien als een vreemd curiosum, zeker in de betere kringen, omdat het je uitsloot van de anglicaanse kerk, toch het officiële staatsinstrument, waarvan de koning het hoofd was. Het beperkte je sociale mobiliteit.
In de zomer van 1930 correspondeerde Waugh met vader D’Arcy, een jezuïet. Waugh had lang met hem over het geloof gesproken en allerhande boeken gelezen. ‘Het probleem is,’ schreef Waugh, ‘dat ik me geen christen voel in de absolute betekenis. De vraag lijkt te zijn of ik moet wachten tot ik dit wél voel – waarvan ik veronderstel dat het een gave van God is die door geen instructie te behalen valt, of kan ik toch een katholiek worden wanneer ik in zo’n incomplete staat verkeer?’
Wat Waugh lijkt te zeggen is dat hij zich graag wil bekeren, maar op een fundamenteel niveau niet in God gelooft (de ‘gave’ die hij nog mist). Vader D’Arcy zag het blijkbaar niet als een probleem, want in september 1930 verwelkomde hij hem tijdens een korte ceremonie officieel in de moederkerk. D’Arcy zou schrijven: ‘[Waugh] was een man met sterke overtuigingen en een heldere geest. Hij had zichzelf volkomen onsentimenteel overtuigd – met alleen een intellectuele passie, van de waarheid van het katholieke geloof, en dat hij op deze manier zijn ziel kon redden.’
Zie Waughs bekering dus als oplossing voor een intellectueel vraagstuk. Of zoals Waugh het zelf eens verwoordde: ‘De echte keuze is niet tussen het katholicisme aan de ene kant, en het protestantisme aan de andere, maar tussen christendom en chaos.’
Die chaos was voor Waugh de moderne wereld – falende huwelijken, verbroken families, de oppervlakkigheid van de society, de corruptie van de politiek, de patriottistische verhalen die tot de Grote Oorlog hadden geleid, de deugden die officieel werden beleden maar in achterkamertjes sneuvelden voor zondes en geneugten, de vile bodies. De anglicaanse kerk was nationaal, maar daarmee voor Waugh ook regionaal en dus eigenlijk provinciaal. Die kerk rook hem te veel naar de montere mores van zijn zo geminachte vader. Tegenover de moderne tijd plaatste hij de tijdloosheid van de katholieke kerk, de tradities, de tweeduizend jaar lange, nagenoeg onveranderde geschiedenis. Het heldere verhaal van een enkele waarheid, van de discipline van een strikt vormgegeven manier van leven. ‘A little island of sanity in a raving world’, noemde hij het.
Maar de bekering zat ook in een persoonlijke karaktertrek; zijn behoefte zich af te zetten, tegen zijn vader, tegen de middenweg van de Engelse cultuur. Het sprak hem aan om bij een afscheiding te horen, tegen de stroom in te gaan. Het was zijn manier om tot een kleine elite te horen.

Van 1930 naar 1945, toen Brideshead Revisited verscheen, lijkt een grote sprong. En toch zit alle dynamiek van 1930 in Brideshead.
In de tussentijd had Waugh het voor elkaar gekregen zijn huwelijk met Shevelyn te laten annuleren, waardoor hij volgens de katholieke leer opnieuw mocht trouwen. Wat hij deed, met Laura Herbert, een jonge telg uit een oude aristocratische familie, die – op de typische Britse manier waarin de hele bovenklasse met elkaar verweven is – de nicht van Shevelyn was. Ze betrokken een klein landhuis, kregen de eerste van wat uiteindelijk zeven kinderen zouden worden – waarvan er één, een meisje, kort na haar geboorte stierf. ‘Poor little girl, she was not wanted,’ noteerde Waugh naargeestig kil in zijn dagboek. Maar de Waugh als schrijver was dezelfde als Waugh de vader; dus wars van sentiment.
Als schrijver verkeerde hij inmiddels in de professionele buitenklasse. Zo’n beetje elk jaar leverde hij een verhalenbundel, reisboek of roman af. Steeds zo’n 200 tot 240 bladzijdes lang, geen woord te veel, met verhaallijnen die even speels als helder na te vertellen waren. Sommige sloegen aan (A Handful of Dust, Scoop), andere kwamen minder uit de verf (Black Mischief, Helena), maar onverstoorbaar schreef Waugh verder.
Ook onverstoorbaar, lijkt het, voor de buitenwereld. Als je zijn dagboeken leest komt het turbulente wereldtoneel van de jaren dertig frappant weinig aan bod; je leert meer over met wie hij ging lunchen en met wie hij in zijn herenclub (White’s) cognac dronk, dan welke politieke ontwikkelingen zich voor zijn neus afspeelden. En toch kwam Waugh meteen in actie toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Hij was op zijn 36ste weliswaar aan de oude kant om soldaat te worden, maar hij meldde zich direct aan. Het leger was voor hem zoiets als de kerk: traditie, discipline, orde.
Maar ordentelijk verliep zijn oorlog niet. Hij modderde wat aan, werd van eenheid naar eenheid verschoven, van Schotland naar Gibraltar. Als overtuigd snob vond hij het moeilijk barakken te delen met ‘gewone soldaten’, die hem op hun beurt om zijn overdreven autoritaire stijl verachtten. Als satiricus en notoir beterweter vond hij het moeilijk bevelen van hogere officieren aan te nemen. Hij was aanwezig bij de mislukte invasie van Dakar, waarbij soldaten van zijn eenheid enkel op soldaten van diezelfde eenheid bleken te hebben geschoten. Hij kwam aan land net toen de Slag om Kreta op zijn einde liep en het Britse leger met de staart tussen de benen voor de Duitsers het eiland afvluchtte. Zijn ontgoocheling met het leger leverde wel het materiaal voor wat waarschijnlijk zijn literaire hoogtepunt is, zijn Sword of Honour-trilogie (1952-1961), waarin zijn talent voor het bespottelijke hand in hand gaat met de tragiek van de oorlog.
Dat hij geen sleutelrol in het leger zou spelen, werd hem gaandeweg de oorlog duidelijk. Mentaal bleef hij eerder schrijver dan soldaat. Begin 1944 vroeg hij speciaal verlof aan, waarbij hij aan zijn superieuren schreef dat ‘het een eigenaardigheid van het literaire beroep is, dat als een idee zich eenmaal aandient in de geest van de schrijver, het niet kan rusten zonder te slijten. Als het boek niet nu geschreven wordt, zal het nooit geschreven worden.’
Waugh kreeg toestemming, en terwijl het leger zich voorbereidde op de inval in Normandië, werkte Waugh teruggetrokken aan wat zijn meesterwerk moest worden, Brideshead Revisited. Op sommige dagen schreef hij vierduizend woorden per dag.
Op 6 juni 1944, D-day, schreef hij droogjes in zijn dagboek: ‘Bij het ontbijt vanmorgen vertelde een ober dat het Tweede Front was geopend. Ik ben vroeg aan de slag gegaan en schreef een knappe passage over de dood van Lord Marchmain. [...] Het enige wat resteert is de epiloog, maar dat is gesneden koek. Mijn grootste angst is dat de invasie mijn typist bezet houdt.’

Wat Brideshead betreft:
Waughs nostalgische wereldbeeld zit direct in de proloog, wanneer kapitein Charles Ryder met zijn adjudant Hooper onderweg is om kamp op te slaan bij een oud, statig landhuis. Voor Ryder staat Hooper voor ‘Young England’: Hooper is niet romantisch ingesteld, heeft geen gevoel voor poëzie, voor de roep van het verleden die verscholen zit in Hendrik v’s speech op St. Crispin’s Day (‘We few, we happy few, we band of brothers, for he to-day who sheds his blood with mine shall be my brother...) of voor het grafschrift bij Thermopylae (waar de driehonderd Spartanen van koning Leonidas moedig sneuvelden om de Perzische invasie tegen de houden). Hooper staat voor efficiëntie, voor zakelijkheid, leeft zonder illusies, maar daarmee ook zonder dromen. In de epiloog kondigt Ryder dan ook de komst van de ‘tijd van Hooper’ af.
Dat landhuis, dat Hooper als onhandig ziet, brengt Ryder iets anders; het verleden.
‘Ik was er eerder geweest; ik wist er alles van.’
Waar Waugh bekendstond om zijn sardonische vermogens, liet hij hier alle afstand varen. Het eerste deel van Brideshead is een en al verrukking. Om te beginnen verrukking voor de universiteitsstad Oxford (‘Uit haar herfstmisten, haar grijsgetinte lente, uit de kortstondige glorie van haar zomerdagen (zoals die dag) wanneer de kastanjes bloeiden en de klokken hun hoge, heldere tonen over de gevelspitsen en koepeldagen lieten galmen, uit dat alles sprak een onbedorven sfeer van vele eeuwen jeugd.’). De verrukking die je voelt wanneer je voor het eerst uit huis gaat, de nieuwe vrijheid proeven die het studentenleven met zich meebrengt. De verrukking te ontdekken dat je anders bent dan je dacht. De verrukking van nieuwe vriendschappen en eerste liefdes. De verrukking te ontdekken dat het leven anders kan zijn dan zoals je het thuis kende.
Charles Ryders eerste grote vriendschap – of liefde, zoals Cara zegt – is Sebastian Flyte, een adellijke jongen die allicht nog te jong is om een Bright Young Thing te zijn (let op zijn vriend Anthony Blanche, die met een megafoon voordraagt uit T.S. Eliots The Waste Land), maar wel aan het peterpansyndroom lijdt dat zo typerend voor die generatie was. Hij flaneert met een teddybeer onder zijn arm, verheerlijkt zijn nanny.
In Charles’ band met Sebastian stopte Waugh zijn relatie met zijn studievriend Alastair Graham. Hij baseerde Charles’ ridicule vader op de onthechte, vroegoude manier van doen van zijn eigen vader. Celia, de modieuze, kille, overspelige echtgenote van Charles, werd gemodelleerd op Shevelyn. In de dommige bekering van de Canadese, aspirituele Rex Mottram tot het katholicisme, om met Sebastians zus Julia te kunnen trouwen, stak Waugh de draak met zijn eigen godsdienstlessen. (Stel dat de paus een wolk zag en zei: ‘’t gaat regenen’, vraagt de pater, zou dat dan ook gebeuren? O zeker, zegt Rex. Maar wat nu als het niet gebeurde? vroeg de pater. Rex denkt even na en zegt even dom als oprecht: ‘Ik denk dat ’t zo’n beetje geestelijk zou regenen, maar dat we te zondig waren om ’t te zien.’)
Wat Brideshead tot zo’n aanstekelijk melancholische leeservaring maakt, is dat Waugh de belofte van de jeugd zo gevoelsvol oproept, het idee dat de wereld zich opent en uitrekt en dat alles tot de mogelijkheden behoort. En vervolgens laat Brideshead zien hoe de deuren zich sluiten, en de beloftes onvervuld blijven. Vriendschappen bloeden weg, dromen komen uit maar blijken niet zo zoet te zijn als ze ooit leken. Het is Waughs meest volwassen boek, eentje waarin het gewicht van levenservaringen neerdaalt als regen op mul zand. Brideshead is geen boek dat je zomaar van je afschudt.
Wanneer Charles de familie van Lord Marchmain ontmoet, ziet hij hun katholicisme als een vreemdsoortige karaktertrek – iets wat ze zichzelf onnodig opleggen, als een boetekleed onder een fraai pak, en wat hun hele levens overgiet met een saus van zonde en straf. Maar dat is de jonge Charles; de oudere Charles vindt in het geloof van de familie uiteindelijk een waarheid die de chaos van het leven terugdringt en regels oplegt in een wereld die uit regelloosheid lijkt te bestaan.

Voor het eerst sinds zijn debuut was Waugh zenuwachtig voor de ontvangst van zijn roman; hij stuurde een serie vooruitgedrukte exemplaren rond onder vrienden en liet zijn goede penvriendin Nancy Mitford – de schrijfster – rondgaan om de stemming te peilen. Gemiddelde mening, schreef Mitford: een contemporaine klassieker. Ook schreef Mitford: die-en-die is zo jaloers dat hij het er niet eens over wil hebben. Waugh was tevreden.
Toen Brideshead verscheen, op 28 mei 1945, was er wel kritiek. Dat Waugh wel heel erg een katholiek pamflet had geschreven, dat hij wel heel conservatief klonk, dat zijn voorliefde voor hertogen en markiezen wel heel erg opviel. Voorheen werd zijn liefde voor de upperclass nog enigszins beteugeld door zijn satire, maar zonder die satire verheerlijkte hij de lords en landadel wel heel erg. Precies in die zomer werd de conservatieve regering van Churchill weggestemd, voor de socialistische regering van Clement Attlee, die een welvaartsstaat voor de gewone man wilde opbouwen – het tij keerde richting de Hoopers.
En toch was Brideshead niet te missen; ook in de vs verkocht het boek met hoeveelheden die Waugh nog nooit had meegemaakt, een half miljoen exemplaren in één jaar tijd. Later zouden zulke aantallen weer worden gehaald toen, ver na Waughs dood in 1966, de bbc in 1981 de beroemde tv-serie naar het boek maakte. Een tv-serie die tot een film werd gemaakt (2008), en nu weer aangekondigd is als een nieuwe bbc-serie. Allicht verheerlijkte Waugh een bepaald Brits verleden, maar dat is dan blijkbaar een fantasie die tijdloos is, die lezers en kijkers van toen en nu aanspreekt.

januari 2022

 

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum