Leesfragment: Regicide

14 november 2022 , door Robert Harris
|

15 november verschijnt het nieuwe boek van Robert Harris, Regicide (Act of Oblivion), vertaald door Rogier van Kappel. Lees bij ons een fragment!

1660. Generaal Edward Whalley en zijn schoonzoon kolonel William Goffe steken de Atlantische Oceaan over, op de vlucht, en op zoek naar onderdak omdat ze worden gezocht voor de moord op koning Charles I. In Engeland zijn ze bij verstek veroordeeld wegens hoogverraad. In Londen krijgt Richard Nayler, de secretaris van het Regicidecomité van de Privy Council, opdracht om de gevluchte mannen op te sporen. Hij zal nergens voor terugdeinzen om ervoor te zorgen dat de beide mannen hun verdiende loon krijgen. Er staat een prijs van honderd pond op hun hoofd – en het maakt niet uit of ze dood of levend worden opgepakt.

N.B. Lees ook Daan Stoffelsens bespreking van De Cicero-trilogie.

 

Deel I
De jacht
1660

1

Als je in de zomer van 1660 de zes kilometer van Boston Massachusetts naar het stadje Cambridge had afgelegd, was het eerste huis dat je tegenkwam nadat je de rivier de Charles had overgestoken, dat van de familie Gookin geweest.
Het stond naast de weg aan het zuideinde van de nederzetting, voorbij de kreek, halverwege het drasland tussen de rivier en Harvard College: een degelijk vakwerkhuis van twee verdiepingen op een eigen omheind terrein, met een vliering onder het schuine dak die een goed uitzicht bood op de Charles. De kolonie was nog bezig haar eerste brug over de rivier te bouwen. Dicht bij de aanlegsteiger van de veerboot waren dikke houten palen in de bodem geheid. Het geluid van gehamer en gezaag en het geschreeuw en geroep van de werklui leek naar het huis toe te zweven in de lome midzomerlucht.
Op deze dag, vrijdag 27 juli, stond de voordeur wijd open en een bordje met daarop in een kinderlijk handschrift welkom thuis was aan de deurpost gespijkerd. Een student op doorreis had gemeld dat er die ochtend een schip uit Londen, de Prudent Mary, voor anker was gegaan tussen Boston en Charlestown. Onder de passagiers bevond zich, naar men vermoedde, Mr Daniel Gookin, de heer des huizes, die na een afwezigheid van twee jaar was teruggekeerd naar Amerika.
Zodra het nieuws Cambridge bereikte, was het toch al brandschone huis geveegd en opgeruimd, en waren de kinderen schoongeboend en in hun beste zondagse goed gestoken. Aan het begin van de middag zaten ze alle vijf met Mrs Gookin in de zitkamer te wachten: Mary van twintig die naar haar moeder was vernoemd, Elizabeth van achttien en hun drie jongere broers, Daniel jr. van tien, Samuel van acht en Nathaniel van vier, die zich niets van Mr Gookin herinnerde omdat hij bij diens vertrek nog niet kon praten, en die nu onrustig zat te draaien op zijn stoel.
Daarom nam Mrs Gookin hem op haar knie, streelde zijn dikke blonde haar en sprak over de man die spoedig door de deur zou komen… over zijn goedheid en vriendelijkheid, zijn kracht en dapperheid, zijn belangrijke werk voor de regering in Londen, waar hij was ontboden door de rijksvoogd in eigen persoon. ‘Hij houdt van je, Nat, en God zal ervoor zorgen dat jij van hem houdt.’
‘Wat is een reisvoogd?’
‘Rijksvoogd. Hij is de leider van Engeland en Amerika, en hij beschermt ons tegen de papen.’
‘Zoals een koning?’
‘Ja, zoals een koning, maar dan beter, want hij is gekozen door het parlement. Maar de rijksvoogd is nu dood. Daarom komt je vader weer thuis.’
Nat keek haar geschrokken aan. ‘Maar als de rijksvoogd dood is, wie gaat ons dan beschermen?’
Dat was een vraag waarop de knapste koppen van Engeland het antwoord schuldig waren gebleven, en Mrs Gookin wist even niet wat daarop te zeggen. Over zijn hoofd heen zei ze tegen haar dochter: ‘Elizabeth, ga naar zolder en kijk of je vader al in aantocht is.’
Het meisje holde naar boven en kwam een minuut later terug om te melden dat de veerboot nog steeds aan de overkant lag en dat er op de weg niemand te bekennen was.
Vanaf dat moment gingen de kinderen om de beurt op de uitkijk staan, maar elke keer kwamen ze met een betrokken gezicht terug, en geleidelijk aan raakte Mrs Gookin overtuigd van het vreselijke feit dat haar man toch niet zou komen. Misschien had de student zich vergist en was het schip niet aangekomen; of had het wel voor anker gelegen maar was hij niet aan boord geweest, omdat hij nooit uit Londen was vertrokken of omdat hem tijdens de twee maanden durende oversteek van de Atlantische Oceaan iets vreselijks was overkomen. Ja, dat zou het zijn. Ze zag het gewoon voor zich: de in zeildoek gewikkelde gedaante, de verzamelde bemanning, de korte gebeden, het rond de nek verzwaarde lijk dat met het hoofd vooruit over de loopplank de golven in gleed. Ze zag het allemaal voor zich. Tijdens hun eerste overtocht uit Engeland, bijna twintig jaar geleden, was dat twee keer gebeurd.
‘Ga buiten maar op hem wachten, jongens.’ Nat kroop van haar schoot en als drie uit een zak bevrijde katten schoten ze naar de deur toe. ‘Maar pas op dat jullie je kleren niet vuilmaken!’
De meisjes bleven zitten. Mary, die met haar bedaarde gezonde verstand het meest op haar moeder leek, en de afgelopen twee jaar de rol van de man in het huishouden op zich had genomen, zei: ‘Ik weet zeker dat je je niet ongerust hoeft te maken, mama. God zal hem beschermd hebben.’
Maar Elizabeth, die knapper was dan haar zus en mopperde over de klusjes die ze moest doen, barstte uit: ‘Maar zijn schip moet toch al zeven uur geleden zijn aangekomen, en Boston is maar een uur hiervandaan!’ Vol ergernis sloeg ze haar armen over elkaar.
‘Lizzy, niet twijfelen aan de handelwijze van je vader,’ zei Mrs Gookin zachtjes. ‘Als hij vertraagd is, zal hij daar een goede reden voor hebben.’
En als blijkt dat hij niet in Boston is… Maar voordat ze die gedachte kon afmaken, riep Daniel van buiten: ‘Daar komt iemand!’
Haastig liepen ze het huis uit en het poortje door naar de weg vol opgedroogde karrensporen, waar Mrs Gookin met half dichtgeknepen ogen in de richting van de rivier tuurde. Sinds het vertrek van haar man was haar gezichtsvermogen verslechterd. Meer dan de vage donkere vorm van de veerboot halverwege het glinsterende water zag ze niet. Maar de jongens riepen: ‘Het is een kar! Het is een kar! Het is papa in een kar!’ En ze renden hem tegemoet. Nats korte beentjes bewogen razendsnel om zijn broers te kunnen bijhouden.
‘Is hij het echt?’ vroeg Mrs Gookin, hulpeloos toekijkend.
‘Het is hem!’ riep Elizabeth. ‘Kijk… kijk… hij zwaait!’
‘O, Gode zij dank!’ Mrs Gookin liet zich op haar knieën zakken. ‘Gode zij dank!’
Mary hield een hand boven haar ogen tegen de zon. ‘Ja, dat is hem,’ zei ze nogmaals, en toen voegde ze er met verbaasde stem aan toe: ‘Maar hij heeft twee mannen bij zich.’

In de uitbarsting van kussen en omhelzingen, van tranen en gelach, van kinderen die in de lucht werden gegooid en rondgeslingerd, werden de beide onbekenden, die al die tijd beleefd achter in de kar tussen de bagage bleven zitten, aanvankelijk genegeerd.
Daniel Gookin hees Nat op zijn schouders, nam Dan en Sam onder zijn beide armen en rende met hen heen en weer over het erf, zodat de kippen geschrokken alle kanten opschoten, en richtte toen zijn aandacht op de gillende meisjes. Mary was vergeten hoe groot haar man was, en wat een kracht hij uitstraalde. Ze kon haar ogen niet van hem afhouden.
Ten slotte zette Gookin de meisjes neer, sloeg zijn arm om haar middel en fluisterde: ‘Niet schrikken, maar ik moet je aan twee mannen voorstellen,’ en hij trok haar zachtjes mee naar de kar. ‘Heren, ik vrees dat ik mijn manieren even vergeten was. Sta me toe u mijn vrouw voor te stellen, de echte Prudent Mary… eindelijk in levenden lijve.’
Twee verweerde koppen met verwilderde baarden keken naar haar om en toen ze hun hoed afnamen, werd hun lange, samengeklitte haar zichtbaar. Ze droegen leren overjassen die onder de zoutkorsten zaten, en bruine kaplaarzen vol slijtplekken. Het dikke leer kraakte toen ze wat stijfjes opstonden en een walm van zeewater, zweet en schimmel sloeg Mary tegemoet. Het leek wel of ze van de bodem van de Atlantische Oceaan waren opgevist.
‘Mary, dit zijn twee goede vrienden, die samen met mij de overtocht hebben gemaakt: kolonel Edward Whalley en zijn schoonzoon, kolonel William Goffe.’
‘Het is me een waar genoegen u te ontmoeten, Mrs Gookin,’ zei Whalley.
Ze dwong zich om te glimlachen en wierp haar man een snelle zijdelingse blik toe – twee kolonels? – maar hij had zijn hand al teruggetrokken en stapte naar voren om hen van de kar af te helpen. Ze zag de eerbied waarmee hij hen tegemoet trad, en het viel haar op dat beide mannen, toen ze na zoveel weken op zee hun voeten op de vaste grond zetten, licht wankelden, lachten en elkaar overeind hielden. De kinderen stonden hen verwonderd aan te gapen.
Kolonel Goffe, de jongste, zei: ‘Laat ons danken voor onze bevrijding. Onder zijn baard had hij een fijn, scherp, vroom gezicht, en er lag een zangerige klank in zijn stem. Hij hief zijn handen op, met de palmen plat omhoog, en sloeg zijn ogen ten hemel. De Gookins wendden haastig hun blik af en bogen het hoofd. ‘Wij gedenken psalm 107. “Dat zij de Here loven om Zijn goedertierenheid en om Zijn wonderen aan de mensenkinderen; er waren er, die met schepen de zee bevoeren, die handel dreven op de grote wateren. Zij zagen de werken des Heren en Zijn wonderen in de diepte.” Amen.’
‘Amen.’
‘En wie hebben we hier?’ vroeg kolonel Whalley. Als een officier die zijn mannen inspecteert, schreed hij langs de rij kinderen en vroeg hen naar hun naam. Aan het eind wees hij ze een voor een aan. ‘Mary. Elizabeth. Daniel. Sam. Nathaniel. Uitstekend. Ik ben Ned, en dit is Will.’
Nathaniel zei: ‘Heb je de rijksvoogd gekend, Ned?’
‘Jazeker, heel goed.’
‘Hij is dood namelijk.’
‘Stil,’ zei Mrs Gookin.
‘Ja, hij is dood, Nathaniel,’ antwoordde Ned somber. ‘En dat is heel erg.’ Er viel een stilte.
‘Jongens,’ zei Mr Gookin, ‘haal de tassen van de kolonels van de kar.’
Tot dat moment had Mary Gookin de hoop gekoesterd dat haar echtgenoot de beide mannen alleen maar een lift had aangeboden. Maar nu keek ze ontzet toe hoe ze hun bagage uit de kar laadden en aan haar zoons overhandigden. Dit was niet de thuiskomst waarvan ze had gedroomd: twee hoge officieren van het Engelse leger te eten geven en onderdak verschaffen.

[…]

 

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum