Leesfragment: Het evangelie van de nieuwe wereld

10 juli 2022 , door Maryse Condé
|

13 juli verschijnt de nieuwe roman van Maryse Condé, Het evangelie van de nieuwe wereld (L’Évangile du nouveau monde), in de vertaling uit het Frans door Saskia Taggenbrock en Martine Woudt. Lees bij ons een fragment.

Laten we dromen. De geschiedenis van de wereld is nog niet voorbij...

Op paaszondag ligt een pasgeboren kind op het stro, tussen de hoe-ven van de ezel, die het met zijn adem verwarmt. Mevrouw Ballandra vouwt haar handen en mompelt: ‘Een wonder! Dit is een geschenk van God dat ik niet verwachtte.’ De pasgeborene is heel mooi, met een bruine huidskleur, steil zwart haar en grijsgroene ogen, zoals de zee die het land omgeeft. Zijn schoonheid is echter niet de enige oorzaak van de algehele nieuws-gierigheid; een hardnekkig gerucht wint steeds meer terrein. Is hij echt de zoon van God? Kan hij het lot van de mensen veranderen en de wereld rechtvaardiger maken? Wat zal dit evangelie van de nieuwe wereld ons leren over onze aard en onze toekomst?

Met haar meedogenloze scherpte geeft Maryse Condé haar lezers mee dat liefde en broederschap nog steeds de meest buitengewone en verlossende krachten van de mens zijn.

 

1

Het is een gebied dat aan alle kanten door water wordt omgeven, een eiland, zoals men doorgaans zegt, niet zo groot als Australië, maar ook niet klein. Het is voor het grootste deel vlak, maar er zijn ook heuvels met dichte wouden en twee vulkanen, één die luistert naar de naam ‘Top van de Grote Stoomketel’, die actief was tot 1820, toen hij de fraaie stad die op zijn flanken lag verwoestte, en daarna volledig in de slaapstand ging. Omdat het er ‘altijd zomer’ is, barst het er van de toeristen, die hun dodelijke apparaten op alles wat mooi is richten. Sommigen noemen het liefdevol ‘Mijn land’, maar het is geen land, het is een overzees gebied, een overzees departement zelfs!
In de nacht waarin hij geboren werd, bevochten Zabulon en Zapata elkaar midden in de hemel en schoten ze bij elke beweging lichtstralen af. Het was een weinig alledaags schouwspel. Iemand die regelmatig naar het hemelgewelf kijkt, ziet vaak de Kleine Beer, de Grote Beer, Cassiopeia, de Avondster en Orion, maar het is uniek om twee van dit soort uit de grote diepten opgedoemde constellaties te zien. Het betekende dat degene die die nacht geboren werd een buitengewone lotsbestemming zou hebben. Maar op dat ogenblik leek niemand dat te vermoeden.
Het pasgeboren kind hield zijn piepkleine vuistjes ter hoogte van zijn mond en lag opgerold tussen de hoeven van de ezel die hem verwarmde. Maya, die zojuist was bevallen in deze stal waar het echtpaar Ballandra zijn zakken mest, jerrycans met onkruidverdelger en landbouwwerktuigen opborg, waste zich zo goed en zo kwaad als het ging met het water uit een kalebas die ze had meegebracht – die tegenwoordigheid van geest had ze nog gehad. Haar bolle wangen waren nat van de tranen.
Ze had niet gedacht dat ze zich zo afschuwelijk zou voelen wanneer ze haar kind zou achterlaten. Ze wist niet dat de pijn haar buik met zijn vlijmscherpe tanden zou verscheuren. Toch was er geen andere oplossing. Ze was erin geslaagd haar toestand voor haar ouders verborgen te houden, vooral voor haar moeder, die maar bleef fantaseren over de stralende toekomst die haar dochter wenkte. Maya kon niet thuiskomen met een bastaardkind in haar armen.
Toen ze geen bloed meer zag, was ze verbluft blijven kijken. Een kind! Daar hadden haar zo vurige, poëtische nachten dus in geresulteerd, in dat slijmerige hoopje dat op haar poepte en pieste.

Uiteindelijk had ze geschreven naar haar minnaar, Corazón, een Spaans woord dat ‘hart’ betekent en dat slecht paste bij die reus uit één stuk. Omdat de derde brief nog steeds onbeantwoord was gebleven, was ze naar het kantoor gegaan dat de cruises regelde van de Empress of the Sea, waarop ze hem had leren kennen tijdens de inaugurele cruise van deze boot langs de eilanden. Toen ze zich bij het kantoor had gemeld om informatie te vragen, was het Afrikaans ogende blondje op naaldhakken haar harteloos in de rede gevallen: ‘We geven geen privé-informatie over onze passagiers.’
Maya had nog een keer geschreven. Weer zonder antwoord. Ze begon een voorgevoel te krijgen. Zou ze een van de vele in de steek gelaten vrouwen worden, vrouwen zonder echtgenoot, zonder minnaar, die met moeite hun kinderen grootbrachten? Dat was niet wat Corazón haar had voorgespiegeld. Integendeel, hij had haar gouden bergen beloofd. Hij bedolf haar onder de kusjes, noemde haar ‘mijn liefste’ en verzekerde haar dat hij nooit van een vrouw had gehouden zoals hij nu van haar hield.
Corazón en Maya behoorden niet tot dezelfde sociale klasse: hij was een telg uit de invloedrijke familie Tejara, die hun land sinds de tijd van de slavernij had voorzien van handelaren, grondeigenaren en advocaten, artsen en leerkrachten. Corazón doceerde godsdienstgeschiedenis aan de universiteit van Asunción, waar hij vandaan kwam. Hij had de typische arrogantie van een rijkeluiszoontje, al werd die getemperd door de tederheid en de charme van zijn glimlach. Omdat hij vloeiend vier talen sprak – Engels, Spaans, Portugees en Frans – was hij door de rederij in dienst genomen om lezingen te geven voor de passagiers van de eerste en tweede klasse.

Het vervelendst was de droom die Maya elke nacht had. Ze zag een engel in een blauw gewaad met in zijn hand een lelie van de soort die cannalelie wordt genoemd. De engel kondigde haar aan dat ze zou bevallen van een zoon wiens missie het zou zijn het aanzien van de wereld te veranderen. Nou ja, een engel, bij wijze van spreken dan, want het was een van de meest bizarre wezens die ze ooit had gezien. Hij droeg hoge, glimmende lakleren laarzen. Zijn grijze haren krulden tot op zijn schouders; het vreemdst was de uitwas die verstopt op zijn rug leek te zitten. Een bochel? Op een nacht had ze hem woedend met een bezemsteel weggejaagd, maar de volgende nacht was hij gewoon weer teruggekomen.
De baby was in slaap gevallen en maakte met regelmatige tussenpozen kreungeluidjes in zijn slaap. De ezel boven zijn hoofd bleef warme lucht uitademen. Vroeger zette het echtpaar Ballandra ’s nachts hun koe met de naam Placida in deze stal. Maar op een goede dag was het arme beest op de grond gevallen terwijl haar snuit vol stroperig kwijl liep. Mond-en-klauwzeer, had de inderhaast opgeroepen veearts gediagnosticeerd.
Maya keerde de baby de rug toe, glipte naar buiten en liep het pad op dat naar de straat leidde en achter het huis van het echtpaar Ballandra langs slingerde. Ze was niet ongerust, want ze wist dat er op dit tijdstip, ondanks het licht dat de omgeving overspoelde, geen risico bestond dat het echtpaar plotseling zou opduiken en haar zou betrappen. Zoals alle inwoners van dit land waar weinig te beleven viel, keken ze televisie, op een flatscreen van 50 inch die ze onlangs hadden gekocht. De man, Jean-Pierre, was half in slaap gedommeld door zijn talrijke glaasjes oude rum, terwijl Eulalie, zijn vrouw, een babytruitje zat te breien voor een van haar ontelbare liefdadigheidswerken.
Bij het openduwen van het houten hek dat de tuin van de straat scheidde, had Maya het gevoel dat ze het gebied van eenzaamheid en verdriet betrad dat zonder enige twijfel vanaf dat moment bij haar leven zou horen.
Toen ze voet op het asfalt zette, stuitte ze op Déméter, die in de hele wijk bekendstond om zijn drankmisbruik en zijn vaak bloedige vechtpartijen. Hij werd vergezeld door twee trawanten die even dronken waren als hij en die brullend beweerden dat ze een vijfpuntige ster boven het huis hadden zien hangen. In een grote warboel van armen en benen waren de drie dronkenlappen in de goot gevallen waardoor het afvalwater van de stad werd afgevoerd. Ze maakten zich er niet druk om en Déméter begon een oud kerstliedje te blèren: ‘Ik zie, ik zie, de Avondster.’ Maya keurde hun geen blik waardig. Met haar ogen vol tranen liep ze verder.

Wat zou er zijn gebeurd zonder Pompette, de hond van mevrouw Ballandra, een nuffig en verwend beestje dat vaak fratsen had? Die avond maakte ze het wel heel bont. Toen Maya verdwenen was, greep ze haar bazin bij de zoom van haar jurk en trok haar mee naar de stal. De deur stond wagenwijd open en mevrouw Ballandra was getuige van een onverwacht schouwspel, een bijbels schouwspel.
Op het stro, tussen de hoeven van de ezel, die het met zijn adem verwarmde, lag een pasgeboren kind. En dat op de avond voor Pasen! Mevrouw Ballandra vouwde haar handen en mompelde: ‘Een wonder! Dit is een geschenk van God dat ik niet verwachtte, ik zal je Pascal noemen.’
De pasgeborene was heel mooi, met een bruine teint, steil zwart haar zoals dat van een Chinees en een fijngevormd mondje. Ze drukte hem tegen haar borst en hij opende zijn ogen; grijsgroene ogen, zoals de zee die het land omgaf.
Mevrouw Ballandra stapte de tuin in en liep terug naar het huis. Jean-Pierre Ballandra zag zijn vrouw op zich afkomen met een pasgeboren kind in haar armen en een opgewonden Pompette op haar hielen. ‘Wat zie ik nou?’ riep hij. ‘Een kind, een kind! Maar ik kan niet zien of het een jongen of een meisje is.’ Die woorden kunnen je verbazen als je niet weet dat Jean-Pierre Ballandra bijziend was en op dat moment al een aantal borreltjes achterover had geslagen. Bovendien droeg hij sinds zijn vijftiende een bril, omdat een guavetak zijn hoornvlies had geperforeerd. ‘Het is een jongetje,’ zei Eulalie ernstig, en daarna nam ze hem bij de hand en dwong ze hem naast haar te knielen. Ze zetten een gebed in, want ze waren allebei diepgelovig.

2

Jean-Pierre en Eulalie Ballandra vormden niet bepaald een doorsnee echtpaar, hij als nazaat van een Afrikaan en zij met een roze-witte huid, want ze hoorde bij een volk dat van een rotsachtig eiland kwam en van de Vikingen beweerde af te stammen. Wat er in hun hart omging was niettemin van een heel andere aard. Ze waren dol op elkaar, ondanks alle jaren die ze samen waren. Door Eulalie had Jean-Pierre nooit een bijvrouw gehad, een gangbare en door alle mannen van het land gewaardeerde praktijk. Hij bedreef al jarenlang de liefde met een en dezelfde partner. Eulalie op haar beurt leefde alleen voor hem. Het echtpaar had geen kinderen gekregen, ondanks hun niet-aflatende bezoekjes aan de gynaecoloog. Eulalies jonge jaren waren getekend geweest door miskramen, totdat de barmhartige menopauze haar ten slotte steriliteit bracht.
Jean-Pierre en Eulalie kenden geen geldzorgen. Ze konden ruim leven van de opbrengst van hun kwekerij, die weinig origineel De Hof van Eden heette. Jean-Pierre was een ware kunstenaar. Hij had onder meer een variëteit van de Chinese roos ontwikkeld. De Chinese roos is in het algemeen een vrij gewone bloem, maar de soort die Jean-Pierre had bedacht verraste door zijn zachte bloemblaadjes en vooral door zijn zuivere, doordringende geur. Hij was dan ook gewild bij alle overheidsinstanties: kantoren van de sociale zekerheid, het arbeidsbureau, de gaarkeuken. Deze Chinese roos had de bijnaam Elizabeth Taylor-roos gekregen, want Jean-Pierre was in zijn jeugd, toen hij werkloos was en de tijd zo goed mogelijk doodde, dol op films, vooral Amerikaanse. Uit bewondering voor zijn lievelingsactrice in Cleopatra had hij de bloem die hij schiep dan ook naar haar vernoemd.

De komst van Pascal in het gezin was een belangrijke gebeurtenis. De volgende dag ging Eulalie meteen winkelen en kocht een kinderwagen, zo ruim als een Rolls Royce. Ze bekleedde hem met kussens van blauw fluweel om de zuigeling op te leggen. Elke middag ging ze om halfvijf de deur uit en liep in de richting van de Place des Martyrs. Het plein lag aan zee en leek op een raam dat in de barokke architectuur van de stad was uitgespaard.
Eulalie snoof met volle teugen de zeelucht op en keek in vervoering naar het water, even grijsgroen als Pascals ogen, dat schuimde zover je kon kijken. Ze was altijd beducht geweest voor de zee, die prachtige waakhond die alle kanten van het land in de gaten hield. Maar dat ze dezelfde kleur had als de ogen van haar zoon bracht hen ineens tot elkaar, maakte hen bijna tot vrienden. Ze bleef er minutenlang naar kijken en bedankte haar dat ze er was; daarna liep ze naar de Place des Martyrs.
De Place des Martyrs was het bruisende hart van Fond-Zombi, omzoomd door mooie zandkokerbomen die Victor Hugues had geplant toen hij op bevel van Napoleon Bonaparte de slavernij weer had ingevoerd. Eulalie liep over de drukke paden en maakte verschillende rondjes voordat ze naast de muziekkoepel ging zitten, waar een gemeentelijk orkest drie keer per week populaire deuntjes speelde. De mensen die bij haar in de buurt zaten waren altijd vol bewondering voor haar kleintje, waardoor ze met vreugde en trots werd vervuld.
Wat een herrie op de Place des Martyrs! Het barstte er van de jongeren, zowel jongens als meisjes, die gestopt waren met school, werklozen die betweterig stonden te discussiëren en dienstmeisjes in vol ornaat die op de hun toevertrouwde kinderen pasten, van kwijlende, aan de speen van hun fles sabbelende baby’s tot kleine durfals die overal rondrenden.
Iedereen kwam overeind om in de kinderwagen te kijken die Eulalie voortduwde. Deze nieuwsgierigheid had tal van redenen. Ten eerste was Pascal een opvallend mooi kind. Je had niet kunnen zeggen wat zijn ras was. Maar ik geef toe dat het woord ‘ras’ achterhaald is, laten we het zo snel mogelijk door een ander vervangen. Afkomst, bijvoorbeeld. Je had niet kunnen zeggen wat zijn afkomst was. Was hij wit, was hij zwart, was hij Aziatisch? Hadden zijn voorouders de industriesteden van Europa gebouwd? Kwam hij van de Afrikaanse savanne? Of uit een land met ijsvelden, bedekt met sneeuw? Hij was alles ineen. Maar zijn schoonheid was niet de enige oorzaak van de algehele nieuwsgierigheid; een hardnekkig gerucht won steeds meer terrein. Deze zaak was onnatuurlijk. De Heer had Eulalie, die al jarenlang haar knieën versleet bij bedevaarten naar Lourdes of Lisieux, nu een zoon gezonden, precies op paaszondag. Dat was geen toeval, maar een heel speciaal geschenk. Misschien had de Schepper wel twee zoons en had hij haar de jongste gestuurd. Een dubbelbloedzoon, wat een leuk idee!
Het gerucht verspreidde zich langzamerhand in heel Fond-Zombi en bereikte de grenzen van het land. Zowel in de eenvoudige hutten als in de mooie, welgestelde huizen werd erover gepraat. Toen het Eulalie ter ore kwam, legde ze zich er moeiteloos bij neer. Alleen Jean-Pierre bleef onvermurwbaar tegenover iets wat hem een godslastering leek.

 

© 2021 Buchet/Chastel, Libella, Parijs
© 2022 Nederlandse vertaling Uitgeverij Orlando bv, Amsterdam en Saskia Taggenbrock en Martine Woudt

pro-mbooks1 : athenaeum