Leesfragment: Heersende verwachtingen

02 december 2022 , door Olivier Hekster
|

Vandaag verschijnt het nieuwe boek van Olivier Hekster: Heersende verwachtingen. Romeins keizerschap in een veranderende samenleving (50 v.Chr. - 565 n.Chr.). Lees bij ons een fragment!

Romeinse keizers heersten eeuwenlang over een enorm rijk. Maar officieel bestond de keizer niet. Niemand wist precies welke titels keizers hadden, hoe zij konden worden afgebeeld, wat zij precies moesten doen en hoe zij werden opgevolgd. En toch wist iedereen dat de keizer de macht over het rijk had en had iedereen verwachtingen over wat de Romeinse heersers moesten doen en zijn. Die verwachtingen waren niet overal in het rijk gelijk. Ze ontwikkelden zich ook in de loop van de tijd. Hoe ontstonden en veranderden dit soort verwachtingen rondom keizerschap? Hoeveel mogelijkheden hadden keizers om af te wijken van heersende normen? En welke rol speelden grote ontwikkelingen binnen de Romeinse samenleving, zoals de opkomst van het christendom of de keuze voor Constantinopel als nieuwe hoofdstad, in de manieren waarop keizers konden heersen? Dit boek beschrijft de verrassende stabiliteit van Romeins keizerschap in meer dan zes eeuwen geschiedenis.

Olivier Hekster (1974) is hoogleraar oude geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Zijn onderzoek richt zich op Romeinse keizers. Eerder publiceerde hij onder meer Emperors and Ancestors: Roman Rulers and the Constraints of Tradition (Oxford University Press 2015) en Romeinse keizers. De macht van het imago (Bert Bakker 2009). Hij is lid van de KNAW en de Academiae Europaea.

N.B. Lees ook Roel Salemink over Emperors and Ancestors: Roman Rulers and the Constraints of Tradition.

 

Inleiding
Keizers en verwachtingen

Hoewel ik meer dan eens de term ‘verwachtingen’ heb gebruikt, moet u weten dat u niet alleen maar verwachtingen worden geboden.
Charles Dickens

Keizers in hun wereld

Romeinse keizers regeerden hun wereld, vanaf het begin van het keizerschap in Rome tot de val van het Romeinse Rijk. Dat lijkt vanzelfsprekend. Maar dat is het niet. Het begrip ‘keizer’ had in de Romeinse wereld namelijk geen helder omschreven betekenis. Begon het keizerschap met Julius Caesar, de eerste alleenheerser over Rome sinds de tijd van de mythische koningen? Of pas met zijn adoptiefzoon Octavianus, de latere Augustus? Tijdens diens regeerperiode werd namelijk de institutionele grondslag gelegd voor het scheppen van een hoogste machtspositie die eeuwenlang de basis zou blijven van de heerschappij over Rome.
De troonsbestijging van Tiberius (zie p. 397 voor de regeerperiodes van de verschillende Romeinse keizers) was het eerste voorbeeld van erfopvolging. En dat was lastig, want bestuursambten konden in het Romeinse stelsel per definitie niet erfelijk worden overgedragen. Of was pas Caligula de eerste echte ‘keizer’? Die beschikte bij het overlijden van Tiberius nauwelijks over militaire en bestuurlijke ervaring. Toch werd hij in één klap begiftigd met alle eerbewijzen en machtsmiddelen waaruit het Romeinse leiderschap in de praktijk bestond. De ‘officiële’ start van het keizerschap valt zelfs op te schuiven tot het begin van het bewind van Galba, in het jaar 68 (n.Chr.). Op dat moment kwamen de ‘keizerlijke’ bevoegdheden voor het eerst in handen van iemand van buiten het Julio-Claudische huis van Augustus.
Het einde van het Romeinse keizerschap (en van het Romeinse Rijk) valt nog veel moeilijker exact te dateren. In het westelijke deel van het Romeinse Rijk wordt Romulus Augustulus, in het jaar 476 (n.Chr.) afgezet door Odoaker, vaak de laatste Romeinse keizer genoemd. Maar nog bijna een eeuw later regeerde de Oost-Romeinse keizer Justinianus het Italische schiereiland. Zelfs toen het westen uiteindelijk voorgoed verloren ging voor de Romeinse heerschappij, vervulden de verschillende koningen die in de voetstappen van de Romeinse keizers traden grotendeels dezelfde functies als die keizers: ze werden aangesproken met dezelfde eretitels en vereeuwigd in vergelijkbare afbeeldingen. Bovendien bleven de keizers in de oostelijke delen van het Romeinse Rijk aan de macht tot de val van Constantinopel in het jaar 1453. Tegen die tijd was de omvang van het rijk overigens dramatisch gekrompen. Op sociaal-politiek en cultureel gebied hadden zich ingrijpende veranderingen voltrokken. Om die redenen spreken historici liever over het Byzantijnse dan over het Oost-Romeinse Rijk. De inwoners ervan bleven zichzelf echter tot het einde aan toe altijd Romeinen noemen, romanus of (in het Grieks) rhomaios. Byzantios werd uitsluitend gebruikt voor inwoners van de hoofdstad Byzantium, een andere naam voor Constantinopel.
Er bestaat dus geen heldere definitie van het begrip ‘Romeinse keizer’. Het begin- en eindpunt van het Romeinse keizerschap zijn evenmin onomstreden. Dat neemt niet weg dat een reeks individuele heersers gedurende zeer lange tijd aan het hoofd stond van een van de grootste wereldrijken ooit, tot stand gekomen door grootscheepse militaire veroveringen. Tot de eerste eeuw (v.Chr.) werd dit grondgebied bestuurd volgens een zogeheten ‘gemengde constitutie’, met elementen van aristocratische, democratische en monarchale vormen van heerschappij. In de loop van de Romeinse geschiedenis traden er grote verschillen op in de manier waarop deze constitutie werkte, maar alleenheerschappij bleef eeuwenlang uitgesloten. Alleen tijdens absolute crisisperioden kon een tijdelijke ‘dictator’ worden aangesteld die op eigen gezag besluiten kon nemen. Door de voortdurende uitbreiding van het rijk kwam het politieke stelsel onder druk te staan en verschoven de bevoegdheden van een dictator in een meer autocratische richting. De beperking van de tijdsduur kwam te vervallen en individuele personen kregen een dictatorschap voor onbeperkte tijd om ‘Italië en heel het rijk dat door onrust en oorlogen geschokt was weer een stevige grondslag te geven (rei publicae constituendae)’. Uiteindelijk mondde deze ontwikkeling uit in burgeroorlog, de alleenheerschappij van Caesar, meer burgeroorlog en ten slotte het langdurige bewind van Augustus. Vanaf dat moment werd alleenheerschappij de regel. Vanaf ongeveer het jaar 50 (v.Chr.) regeerde, behoudens enkele korte tussenperioden, één man over het wereldrijk. Vanaf 27 (v.Chr.) onderscheidde de titel ‘augustus’ deze man van andere heersers, zowel in de ogen van de Romeinen als van de door hen onderworpen andere volkeren. Zonder enige twijfel staken deze alleenheersers ver uit boven de vorsten van naburige koninkrijkjes, met uitzondering van de heerser over het aangrenzende Parthische Rijk (later het Sassanidenrijk). Het heeft dus zin om deze Romeinse heersers ‘keizers’ te noemen, ook al deden de Romeinen dat zelf niet.
De totstandkoming van een politiek stelsel waarin de hoogste macht bij één man berustte was een ingrijpende verandering. En bleek uiterst effectief. Als heerschappijvorm zou het keizerschap in het westen ongeveer vijfhonderd jaar lang vrijwel onaangevochten blijven. In het oosten zelfs nog duizend jaar langer. Al werden heersende keizers wel vaak uitgedaagd of afgezet. Volgens recent onderzoek kwam afzetting van Romeinse keizers vaker voor dan in andere monarchale regeringsvormen.
Hoe werd deze nieuwe heersersrol ingepast in de bestaande structuren van het Romeinse Rijk? En hoe kon dat keizerschap eeuwenlang blijven functioneren en floreren, ondanks de ingrijpende veranderingen die zich in dat Romeinse Rijk in de loop van de eeuwen voordeden? De overgang naar een christelijk rijk was waarschijnlijk de meest ingrijpende verandering, maar er voltrokken zich ook andere markante verschuivingen. In militair opzicht veranderde Rome van een rijk dat zich voortdurend uitbreidde en erop rekende dat het zijn vijanden altijd zou verslaan in een gebied dat zijn grenzen probeerde te verdedigen en onderhandelingen voerde met zijn vijanden. In geografisch opzicht won het oostelijke deel van het rijk steeds meer aan betekenis, door de opname van plaatselijke elites in centrale structuren en uiteindelijk door de verhuizing naar Constantinopel als de nieuwe keizerlijke hofstad en hoofdstad. Ook voltrokken zich ingrijpende wijzingen in het bestuur van het rijk, zowel in de territoriale indeling als in de status en positie van de bestuurders die aan het hoofd stonden van de diverse bestuurlijke eenheden. Te midden van al deze veranderingen behielden de keizers hun positie als staatshoofd.
Door over een lange periode naar het Romeinse Rijk te kijken valt op hoe vaak de samenleving in perioden van politieke en culturele verandering verkeerde. Om te kunnen blijven voortbestaan moest het keizerschap meebuigen met al die veranderingen. In het oude Rome golden verandering en vernieuwing echter bij voorbaat al als verdacht. Een sleutelbegrip was mos (gewoonte), de wijze waarop men de dingen op een bepaald moment gewoon was te doen, of liever nog mos maiorum, de wijze waarop de voorouders in het verleden bepaalde dingen plachten te doen. Een onaantastbare norm was dat echter allerminst. De Romeinen hadden wel degelijk oog voor verandering. Zo beschreef de grote geschiedschrijver Tacitus (56-117 n.Chr.) bijvoorbeeld hoe keizer Claudius zich bij zijn voorstel om leden van de Gallische elite toe te laten tot de senaat aanvankelijk beriep op een precedent en vervolgens opmerkte: ‘Wat we vandaag verdedigen met voorbeelden zal later zelf tot voorbeeld zijn.’ Claudius verdedigde zijn vernieuwing door die te presenteren als een voortzetting van bestaande praktijken, zij het in uitgebreide vorm. Hoe omschreef en beleefde men het keizerschap zelf, op dat smalle koord tussen de onvermijdelijke aanpassing en de noodzaak van continuïteit? Met andere woorden, hoe werd macht uitgedragen en ervaren in een samenleving die gedomineerd werd door traditie, maar tegelijkertijd in het teken stond van politieke en culturele veranderingen? Om die vraag afdoende te kunnen beantwoorden neemt dit boek het keizerschap gedurende een lange tijdsperiode onder de loep.

Een geschiedenis van het keizerschap schrijven

Dit boek bestrijkt de geschiedenis van het Romeinse keizerschap tijdens ruim zes eeuwen. Het kan dus niet streven naar volledigheid. Het richt zich voornamelijk op de wijze waarop dit keizerschap is uitgedragen en ervaren – en op de niet onaanzienlijke invloed daarvan op het gedrag van de keizers. Zo komen de naamgeving en afbeelding van de keizers aan de orde (hoofdstuk 1), en de manier waarop zij gestalte gaven aan de drie belangrijkste rollen die zij te vervullen hadden: legerleider, (godgelijke) opperpriester en politiek heerser (hoofdstuk 2), alsmede de personen en groepen met wie keizers geacht werden zich te omringen (hoofdstuk 3) en de invloed van (plaatselijke) monumenten, plechtigheden en tradities op de wijze waarop keizers – en de manier waarop zij hun belangrijkste rollen vervulden – werden beleefd en ervaren, zowel in Rome en Constantinopel als in de Romeinse wereld als geheel (hoofdstuk 4).
Bij het verkennen van deze vier hoofdthema’s maakt dit boek gebruik van een grote verscheidenheid aan bronnenmateriaal. De centraal geslagen keizerlijke munten zijn voor de gehele periode in grote aantallen bewaard gebleven. Die munten vormen een handig uitgangspunt om de ontwikkelingen in grote lijnen te kunnen schetsen, door gebruik te maken van de namen en titels van de keizers (de omschriften), de beeltenis (keizersportret) en de rol van de keizer (de voorstelling op de keerzijde van de munt). Vaak is het mogelijk om de centraal geslagen keizersmunten te vergelijken met de zogenoemde provinciale munten, die zijn geslagen door steden met een bepaalde mate van autonomie of door koningen die als bondgenoot de zijde van Rome hadden gekozen. Ook standbeelden en andere fysieke afbeeldingen van keizers zijn in grote aantallen voorhanden, net als inscripties en papyri met verwijzingen naar keizers. Al deze verschillende soorten bronnenmateriaal kunnen gebruikt worden om te laten zien welke ontwikkelingen zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan. Elk type bron heeft weer zijn eigen specifieke kenmerken, beperkingen en nadelen, waarmee rekening moet worden gehouden voor er historische conclusies kunnen worden getrokken. Grote historische reliëfsculpturen, geschilderde afbeeldingen en monumentale keizerlijke architectuur zijn in dit verband ook van belang. Het Romeinse (stedelijke) landschap moet erdoor zijn gedomineerd. Dergelijke monumenten hebben dan ook een sleutelrol gespeeld bij het aanschouwelijk maken van de rol van de keizer. Voorwerpen van kostbare materialen, zoals gemmen (gesneden edelstenen) en diptieken van ivoor, zijn ongetwijfeld in veel kleinere aantallen verspreid en zullen in de Oudheid dus slechts een veel beperkter publiek onder ogen zijn gekomen. In die zin hebben ze als keizersafbeeldingen een sterker privékarakter. In elk geval waren ze gericht op een specifieke doelgroep. Uit deze kostbare voorwerpen valt af te leiden hoe breed het spectrum kon zijn van voorstellingen van het keizerschap, mits bekend was op welk publiek die waren gericht. Veel van onze kennis is uiteraard gebaseerd op literaire bronnen (los van al eerder genoemde documentaire bronnen als papyri en inscripties). Dit hele boek door wordt volop gebruikgemaakt van passages van geschiedschrijvers uit de Oudheid om gebeurtenissen en opvattingen te reconstrueren. Van even groot belang zijn schriftelijke bronnen van andere aard, zoals de brieven die keizers verstuurden en ontvingen, wetsteksten (vaak door keizers uitgevaardigd) en lofredes (vaak uitgesproken in het bijzijn van keizers). Net als materiële voorwerpen vertonen ook deze bronnen hun specifieke kenmerken en beperkingen. Dit hele boek door zal ik proberen uit te leggen waarom een bepaalde tekst of voorwerp ons volgens mij behulpzaam kan zijn bij het begrijpen waarom een keizer iets deed of geacht werd te doen. Door uitgebreid te citeren uit die literaire bronnen en afbeeldingen te laten zien van die materiële voorwerpen hoop ik mijn opvattingen voor de lezer inzichtelijk te maken.
Dit is een boek over keizers, maar geen enkele vorst regeert in zijn eentje. Met als mogelijke uitzondering de koning in Le petit prince van Antoine de Saint-Exupéry. Zelfs die is enorm opgelucht als hij eindelijk een onderdaan tegen het lijf loopt. Keizerinnen en troonopvolgers speelden vaak een sleutelrol in de geschiedenis van het Romeinse keizerschap en komen daarom uitgebreid aan de orde (vooral in hoofdstuk 3). Maar ook andere medespelers deden ertoe: generaals, senatoren, ridders, bisschoppen, plaatselijke elites, bevriende (en minder bevriende) koningen, filosofen en eunuchen. Hoe de keizer omging met zijn soldaten en met de volksmenigten in Rome en Constantinopel was een cruciaal onderdeel van zijn bewind (zie vooral hoofdstuk 4). Het blijft echter lastig om te achterhalen hoe deze groepen over hun keizer dachten. Hetzelfde geldt voor provinciebewoners met een lagere sociale status, zoals boeren en dagloners. Ook al vormden die de meerderheid van de bevolking van het Romeinse Rijk. Er bestaan wel teksten waarin de daden en verlangens van soldaten en volksmenigten aan de orde komen. De meeste daarvan zijn echter niet of nauwelijks geschreven vanuit hun eigen gezichtspunt. Ik heb geprobeerd om zoveel mogelijk van deze gezichtspunten ‘van het volk’ aan bod te laten komen.

[…]

 

© 2022 Olivier Hekster

pro-mbooks1 : athenaeum