Leesfragment: Hans Wiegel

06 oktober 2022 , door Pieter Sijpersma
| |

Nu op de shortlist van de Nederlandse Biografieprijs: Pieter Sijpersma’s Hans Wiegel. De biografie. Tijd voor een fragment. Lees bij ons het voorwoord.

In Hans Wiegel beschrijft Pieter Sijpersma het roerige leven van een van de meest talentvolle én meest controversiële politici van na de Tweede Wereldoorlog: Hans Wiegel. Er zijn weinig politici die hun stempel zozeer op de vaderlandse politiek hebben gedrukt als hij. Zijn retorisch talent, zijn ‘gewonemensentaal’, zijn gevatheid, zijn vermogen om gecompliceerde onderwerpen tot hun essentie terug te brengen en zijn humor bezorgde Hans Wiegel al snel een grote aanhang. In 1967 kwam hij als 25-jarige Gooise Amsterdammer de Kamer in, tot dan toe als jongste Kamerlid ooit. Ten tijde van het kabinet-Den Uyl profileerde hij zich als oppositieleider. Zijn finest hour als VVD-politicus beleefde hij in 1977, toen hij vicepremier en minister van Binnenlandse Zaken werd (1977-1981). Tot veler verbazing verliet hij in 1982 op 41-jarige leeftijd de Haagse politiek en werd commissaris van de Koningin in Friesland.

 

Voorwoord

Hans Wiegel heb ik leren kennen toen hij als plaatsvervangend vorst Friesland regeerde en ik als verslaggever van de Leeuwarder Courant de opdracht had gekregen hem hinderlijk te volgen. Er waren nogal wat dingen die me aan hem troffen. De brutale oppositieleider die ik als scholier op de televisie had gezien, bleek een verlegen mens te zijn. Zijn pose als de deftige commissaris kwam me voor als een schild, bedoeld om anderen op afstand te houden. Hij moest er zelf hard om lachen.
Ondanks zijn afstandelijkheid zag Wiegel altijd de mensen staan die andere hooggeplaatsten nog wel eens over het hoofd zien: de bodes, de chauffeurs, de jonge ambtenaren, die de boven hen gestelden op sloffen en op fluisterende toon van hun kennis voorzagen. Wiegels belangstelling was niet geveinsd, merkte ik later.
Deze commissaris, omgeven als hij was door een eigen hofhouding waarvan de leden herkenbaar waren aan hun blazer met koperen knopen en hun wapentjesdas, hield zich verre van de dagelijkse politiek in Friesland. Ondertussen bedreef hij in alle stilte zaken, gericht op harde munt om bedrijven te kunnen lokken. En nog iets wat me opviel: hij leerde de Friezen hoe ze hun tradities en cultuur konden inzetten om de status van hun provincie te verhogen. Ze hadden er geen idee van gehad.
Wie was deze man die zulke verdeelde reacties opriep? De een prees hem omdat hij Friesland, meeliftend op zijn landelijke bekendheid, eindelijk eens wat zelfvertrouwen gaf. De ander was misprijzend omdat hij Friesland zo overduidelijk met de linkerpink bestuurde. En hoe kon het dat een zoon van een Amsterdamse meubelmaker zo sterk de indruk van een blauwbloedige corpsbal maakte?
Destijds ben ik niet in de gelegenheid geweest op die vragen het antwoord te zoeken. Wel ben ik Wiegel sindsdien blijven volgen, en zijn er steeds meer vragen bijgekomen. Waarom bleef hij maar zinspelen op een terugkeer in de landspolitiek, zonder ooit door te bijten? Wat dreef hem in die beruchte nacht van 18 op 19 mei 1999 die naar hem genoemd is? Hoe doorstaat iemand voor een tweede keer het verlies van zijn vrouw? Wat dreef hem in 2007 om voor opheffing te pleiten van de partij waarvan hij erelid was? En hoe is hij erin geslaagd om te ontsnappen aan de vergetelheid waarin vrijwel alle oud-politici na verloop van tijd verdwijnen?

Dit zijn de voornaamste vragen die ik in deze levensbeschrijving heb proberen te beantwoorden. Wat me voor ogen stond, was een politieke biografie, maar tijdens de speurtochten en vraaggesprekken in mijn onderzoek werd het me duidelijk dat ik niet om Wiegels persoonlijke leven heen zou kunnen om de belangrijkste vraag te beantwoorden: wat drijft hem? De biograaf moet aantonen dat iemands persoonlijke achtergrond van invloed is geweest op zijn publieke wapenfeiten, heeft professor Hans Renders, de Nederlandse deskundige op dit terrein, verordonneerd. Aan die marsorder heb ik me gehouden; het is aan de lezer om uit te maken in hoeverre de poging geslaagd is.
Het leven beschrijven van een nog levende persoon is een heikele zaak; volgens sommigen kan men er beter maar niet aan beginnen. Moet een leven eerst afgerond zijn om er een rode draad in te kunnen herkennen of om er een oordeel over te vormen? Het hangt er maar van af. De biografie van iemand die naar de mens gesproken nog een leven voor zich heeft, kan niet anders dan onvolledig of onvoldragen zijn. Van iemand die in de winter van zijn leven is beland, vallen geen dramatische wendingen of gebeurtenissen meer te verwachten. Het uitblazen van de laatste adem is dan slechts een punt achter een zin die voltooid is en mijns inziens daarom gerust kan worden uitgeschreven. Wellicht schuilt onder de stelling dat alleen doden een biografie verdienen de gedachte dat daarmee dan ook het laatste woord over de betrokkene is gezegd. Eén naam is voldoende om duidelijk te maken dat dat een misvatting is: Churchill. Die pretentie heeft dit boek in ieder geval niet, ook al bevat de ondertitel het bepaald lidwoord ‘de’. Dat moet hier veeleer worden opgevat als een verzuchting: hier is het dan, het boek waar – zoals ik telkens weer heb ervaren wanneer ik vertelde wat ik mezelf op de hals had gehaald – zoveel mensen al zo lang reikhalzend naar uitzien.
Er kleeft nog een ander hachelijk aspect aan een biografie van een levende persoon. Mensen die door de biograaf worden ondervraagd, kunnen zich inhouden of dingen verzwijgen, om gedoe met het onderwerp van gesprek te voorkomen. Dan komt het aan op de professionaliteit van de biograaf. Door zowel mensen te spreken die de hoofdpersoon niet of minder gunstig gezind zijn als mensen die op diens hand zijn, kan de auteur zorgen voor een zeker evenwicht. Bovendien zijn er altijd de primaire bronnen die als controle kunnen dienen. Dat alles verschilt niet wezenlijk van het werk dat ik als journalist heb gedaan; alleen de omvang is groter. Overigens bleek iedereen die ik gesproken heb oog te hebben voor de goede en de minder goede kanten van Hans Wiegel.

Voor dit boek heb ik vele gesprekken gevoerd met Hans Wiegel zelf. Ook daarin schuilt een risico. Het grootste gevaar liep mijn eigen onafhankelijkheid. Ik meen mij daartegen te hebben kunnen wapenen – Hans Wiegel is een aardige man – door, opnieuw, te vertrouwen op mijn professionaliteit als journalist. De belangrijkste beweringen van Wiegel heb ik zo mogelijk op hun feitelijke juistheid gecontroleerd en van wederhoor voorzien. Daarbij is er nogal wat gesneuveld, zeer tot mijn spijt, want Hans Wiegel zit vol met de prachtigste verhalen. Soms bleek zijn geheugen hem echter parten te hebben gespeeld, soms was zijn voorstelling van zaken net iets te voordelig voor hemzelf.
Nimmer heeft Wiegel druk op mij uitgeoefend; hij heeft zelfs op geen enkel moment inzage in mijn schrijfsels gevraagd. Journalisten die hem in zijn hoogtijdagen aanboden hun stukje te laten lezen voordat het in de krant kwam, wees hij steevast terug. Het is jouw verhaal, niet het mijne, placht hij te zeggen; zoek het uit. Diezelfde houding is hij in al die jaren dat wij elkaar spraken aan de dag blijven leggen. Wiegel heeft me zelfs op het hart gedrukt hem niet te sparen. Daar zou het boek alleen maar beter van worden. Het enige waar hij op heeft aangedrongen is haast. Of ik niet een beetje kon opschieten. Het kan verkeren: toen ik destijds bij hem aanklopte om als bron te dienen voor een biografie is hij lang blijven weigeren. Dit is dus geen geautoriseerde biografie. De inhoud komt volledig voor rekening van de auteur.

Het woord is al een paar maal gevallen: dit is een journalistiek boek, dat niet de pretentie draagt wetenschappelijk te zijn. Journalistiek: omdat ik voor een zo breed mogelijk publiek heb willen schrijven. Niet voor de academie of voor de zuiver politiek angehauchten, maar voor alle mensen die Hans Wiegel van vroeger, van de televisie of uit eigen beleving kennen. Wel heb ik geprobeerd naar wetenschappelijk voorbeeld te handelen, door systematisch te werk te gaan, zoveel mogelijk te leunen op primaire bronnen, zowel schriftelijke als mondelinge, en mijn speurwerk navolgbaar te maken. Historici verschillen over de vraag of kranten en tijdschriften als primaire bronnen mogen gelden. Mijn voorkeur ging uit naar het materiaal dat in het Nationaal Archief en andere officiele vindplaatsen ligt opgeslagen. Het voornaamste was vanzelfsprekend Hans Wiegels persoonlijke archief. Daarbij stuitte ik op twee beperkingen. Het archief-Wiegel eindigt in 1995 en bestaat voor het overgrote deel uit materiaal van anderen; Hans Wiegel zette zelf amper iets op papier. Een tegenvaller was ook dat in Wiegels Haagse tijd de vergaderingen van de vvd-fractie niet werden genotuleerd. Voor zijn Friese tijd is de oogst nog schraler. Valt uit de verslagen van de ministerraad — die zwaar gestileerd zijn en dus maar beperkt zicht geven op wat zich heeft afgespeeld — nog op te maken hoe Wiegel zich als minister gedroeg, in de verslagen van Provinciale en Gedeputeerde Staten ontbreekt zijn naam vrijwel volledig. Wiegel wordt slechts vermeld als voorzitter. Om in deze leemtes te voorzien heb ik me verlaten op het werk van mijn vakbroeders en -zusters, die zoals dat heet de geschiedenis in klad hebben geschreven. Nederland kent een serieuze journalistieke cultuur, waarop ik met een gerust hart vertrouw. Wiegel heeft zijn leven lang graag met journalisten verkeerd en hun veel toevertrouwd. Zonder vrees of voorkeur, of sterker nog: het best bedeeld werden de verslaggevers van de kranten die het meest kritisch over hem schreven. Daarmee heeft hij zelf voor een zekere compensatie voor de eenzijdigheid van zijn archief gezorgd.

Tot slot enkele opmerkingen over mijn verhaal zelf. Alle periodes in het leven van Hans Wiegel zijn beschreven. Wie de verdeling naar aantallen pagina’s bestudeert, zal iets merkwaardigs opvallen. De eerste veertig jaar van zijn bestaan beslaan de bulk van dit boek. Het leven van Hans Wiegel bevat immers die ene, grote cesuur: al op zijn veertigste kwam er een einde aan zijn carriere in de landspolitiek. Omdat de vijftien jaar waarin hij Kamerlid, oppositieleider en vicepremier was verreweg de interessantste en belangrijkste periode in zijn politieke leven vormen, hebben deze jaren dienovereenkomstig de meeste aandacht gekregen. Ik heb eveneens naar verhouding veel aandacht besteed aan zijn jeugd in Amsterdam, aan zijn tijd als student en aan zijn aanloop naar de politiek in de jovd, om de eenvoudige reden dat dit de jaren zijn die hem hebben gevormd. Het zal voor veel lezers, vermoed ik, de eerste keer zijn dat ze kennis maken met dit deel van Wiegels leven.
Het latere deel van zijn leven loopt langs twee lijnen: aan de ene kant zijn werkzame leven als commissaris van de Koningin in Friesland en voorzitter van de verzamelde zorgverzekeraars van Nederland, aan de andere kant zijn in hevigheid en betekenis variërende bemoeienis met de landelijke politiek. Wiegels Friese tijd heeft een eigen hoofdstuk gekregen, zijn rol in de wereld van de verzekeringen is er bekaaid afgekomen wegens saai, saai, saai. De nadruk in de beschrijving van Wiegels latere leven ligt op twee episodes: de daverende knal waarmee hij in de nacht van 18 op 19 mei 1999 afscheid nam van de actieve politiek, en de dood van zijn tweede vrouw, Marianne.
Hans Wiegel heeft een dramatisch leven geleid, met hoge pieken en de diepste dalen. Hoewel hij met het vorderen der jaren minder omstreden is geworden, roept hij nog steeds sterke reacties op. Als auteur heb ik me onthouden van al te ferme conclusies. De lezer is wijs genoeg om zijn eigen oordeel te vormen.

 

© 2020 Pieter Sijpersma

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum